GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In den neergang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den neergang

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VI)

We komen nu concreet tot de beoordeeling van het onderhavige Rapport. Allereerst een oriënteerende opmerking over het Roomsche standpunt .in dezen.

In „De Tijd" van 22 April '48 schrijft Dr Jos. de Boer over het Rapport als een compromis, dat zoowel in de vergadering van leeraren van R.K. scholen als in die van de besturen dier scholen vrijwel uitsluitend bestrijding, zoo goed als geen steun heeft gevonden, en ook niet geslaagd is te noemen.

„De gulle publicatie, die aan dit Rapport is gegeven, zou de indruk kunnen wekken, dat de katholieke on: derv/ijswereld er achter staat. Niets is minder waar. Het is hoogstens te beschouwen als proeve van een compromis t u s s e n v e r t e g e n - woordigers van zeer uiteenlopende richtingen over een materie, die èn door haar delicaten aard, èn door de feitelijke omstandigheden geladen is met sterke weerstanden tegen een algemeen bevredigende oplossing" (spat. van mij, M.).

Inmiddels had reeds de heer H. Algra, Ud der Eerste Kamer, in het „Friesche Dagblad", van 2 April onder het opschrift „Dreigend gevaar" aldus gewaarschuwd: „Wij hebben er groot bezwaar tegen, wanneer tussen de vrije scholen en haar organisaties enerzijds en den Staat anderzijds een orgaan wordt geschoven, waarvan de verantwoordelijkheid moeilijk is te regelen Wanneer men het verordenende orgaan bevoegdheden zou willen geven, die principieel en rechtens alleen toekomen aan het vrije onderwijs, dan zou dat een stap achteruit betekenen, die op den duur zou kunnen leiden tot een nieuwen schoolstrij d." (Spat. van mij, M.)

Bij de behandeling van de Onderwijsbegrooting in de Eerste Kamer merkte volgens het Kamerverslag van 29 April '48 Prof. Woltjèr o.m. op:

„De moeiUjke verhouding tussen openbaar en bijzonder onderwijs kan alleen dan goed zijn, wanneer het openbaar onderwijs openbaar, d.i. rechtstreeks Overheidsonderwijs blijft, en het bijzonder onderwijs, dat uit de maatschappij is opgekomen, bijzonder, d.w.z. in wezen vrij. Gaat men de grenzen vervagen, d.w.z. voor het openbaar onderwijs opeisen, wat essentieel alleen behoort bij het bijzonder onderwijs, zonder dat men uiteraard de consequenties daarvan kan aanvaarden, en het bijzonder onderwijs meer binden dan met zijn vrijheid in overeenstenuning is, dan zal inderdaad, zij het in anderen vorm, de schoolstrijd opnieuw ontbranden, dien ook de Minister niet onmogelijk acht." Voorts ziet Prof. Woltjer in de plannen van de commissie uit den Raad van Leeraren, hoezeer zij ook de bedoeling gehad moge hebben, het te vermijden, „een wezenlijke bedreiging voor de vrijheid en de zelfstandigheid van het bijzonder onderwijs Zo is het om slechts dit te noemen voor het bijzonder onderwijs •— zegt hij — m.i. onaanvaardbaar, als het leerplan der bijzondere scholen door een dergelijk lichaam zou worden vastgesteld. En ik begrijp dan ook niet hoe voorstanders van het bijzonder onderwijs — aldus nog steeds Prof. Woltjer — met deze plannen hun instemming hebben kunnen betuigen."

Dte Buitengewone Ledenvergadering van C.V.H.M.O., gehouden te Utrecht op 28 Dec. '48, nam evenwel het Rapport met 34 tegen 10 stemmen aan.

Het verdient hierbij onze aandacht, dat op 14 Dec. daaraan voorafgaande Mevr. Fortanier de Wit, lid van de bewuste commissie, maar tevens lid der Tweede Kamer, in haar laatste qualiteit het volgende opmerkte bij de behandeling van de begrooting van Onderwijs voor het jaar 1949:

„Ik ben het met de Minister, en zelfs met de geachte afgevaardigde de heer Terpstra eens, dat dit vraagstuk nog niet in een stadium verkeert, dat het rijp zou zijn voor een discussie in de Kamer, en daarom komt het mij niet opportuun voor, op dit ogenblik op de kritische opmerkingen van de laatste in. te gaan.

De gedachtenwisseling in de desbetreffende organisaties moge ik echter in de warme belangstelUng van de Minister aanbevelen".

De Ver. van Leeraren bij het C.V.H.M.O. heeft dus wel een belangrijke gelegenheid tot positieve bijdragen, in dezen voorbij laten gaan, toen men ter vergadering niet eens tot een afzonderhjke behandeling van een aantal vragen, die in verband met dit Rapport aan de Organisaties door den Raad van Leeraren waren voorgelegd, wenschte over te gaan.

Dit betreuren wij te meer, omdat in een ingediende motie er op was gewezen, dat dank zij het werk, door de commissie verricht, waarschijnlijk iets kon worden bereikt, om den invloed van de ouders bij de inrichting van het onderwijs te vergrooten.

Daarover willen we nog iets in een slotartikel zeggen.

H. M. MULDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 februari 1949

De Reformatie | 14 Pagina's

In den neergang

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 februari 1949

De Reformatie | 14 Pagina's