PERSSCHOUW
Een „vergiftigings"g6val ad acta gelegd.
Dr. F. L. Bos schrijft in Kerkpost (Vlaardingen): Elen poosje geleden hadden we een bijzondere kerkvisitatie, om te trachten de moeilijkheden onder ons in der minne op te lossen. De visitatoren hielden verschillende vertrouwelijke besprekingen, o.a. ook persoonlijk met mij. Gegriefd door hun vooropgeplaatste
bewering, dat ik de oorzaak van de moeilijkheden was, merkte Ik op: die mensen (die zo tegen mij en mijn optreden zijn) zijn door Prof. Schilder vergiftigd.
Pardon: als men niet zegt: „de gemeente", maar: , , die menschen", wekt men den indruk, dat er door ondergeteekende zou „gewerkt" zijn. Maar i k ben niet onder wie per auto de menschen opzetten tegen de leiding van hun kèrkeraad, en ik heb me ook niet gemengd in de Vlaardingsche affaire. Ik heb het alleen mijn roeping geacht, om tegen Oosterbeek te waarschuwen, en ik heb daarmee mijn plicht gedaan; wetende, dat natuurlijk laster zou volgen; maar men raakt overal aan gewend. Voorts:
Ik bedoelde daarmede natuurlijk diens schrijven in de pers, waardoor die broeders ndj en ni^n optreden in een kwaad dagUcht waren gaan zien.
Pardon; die broeders, en de gemeente, waren m.i. de zaak van Oosterbeek in het licht gaan zien, dat ik schriftuurlijk r.oem, en kerkrechtelijk en confessioneel. Als ik niet schreef naar Schrift en confessie en K.O., dan toone men dat aan. Voorts:
De bedoelde opmerking is publiek geworden, doordat de visitatoren haar weergaven op een openbare zitting van de classis. Een broeder heeft haar daarop aan Prof. Schilder doorgegeven, die op zijn beurt haar weer aan de lezers van De Reformatie heeft bekend - gemaakt of doen bekend maken. '
Ik vind dit berichtje niet verheffend.
Ik ook niet. Maar ik vond het verhelderend, omdat het een stukje van de werkelijkheid liet zien, en meehelpen kon, een niet-verhelderende, maar troebele suggestie, die de gemeente verwarde, te breken. Zooals — zie onder — ook thans bereikt is. Over dit „berichtje" verder schrijvende, oordeelt dr Bos:
Niet alleen komen er onjuistheden in voor — géén ambtsdrager was annex bij de overbrieving van de gewraakte uitdrukking — maar het was aan de steller bekend, dat de kèrkeraad ernstig bezwaar tegen do openbaarmaking van vertrouwelijke opmerkingen liad gemaakt. Ook kon niemand bij publicatie van die opmerking in De Reformatie winnen, ZEKER DÈ GEEST VAlSr ONZEN HEILAND NIET.
Pardon, er waren wèl ambtsdragers bij tegenwoordig; en him aandacht is er expres voorgevraagd. Verder is het bericht blijkens publieke mededeelingen juist. En wat door de kerkelijke vergaderingen publiek gemaakt is, houdt op vertrouweHjk te wezen. En „de Geest van onzen Heiland", die van orde houdt, en van zuivere probleemstelling, heeft, om het woord over te nemen: „erbij gewonnen", zie het slot. Het woord „overbrieven" (beter ware: officieele in-keiinis-stelling) laten we maar zwemmen. Tenslotte:
Maar dat neemt niet weg, dat zoiets door mij gezegd is. Privaat en geprikkeld, jawel. Maar ik had zoiets toen niet moeten zeggen. Het is mijn overtuiging, dat de wijze waarop door de professor en zijn medewerkers in De Reformatie (onder zijn verantwoordelijkheid) stemming is gemaakt, veel heeft bedorven.
Het is mijn overtuiging, dat door de wijze, waarop ons blad „Oosterbeek" en de andere gestes van dr Bos, die zijdelings Oosterbeek steunden, besproken heeft, geen (inhoudlooze) stemming gemaakt is, doch serieus, en op het dringend verzoek van ds B. A. Bos, om alstublieft biddend te bespreken etc, geargumenteerd is. En dat prof. Deddens dr Bos degelijk geantwoord heeft. En nu het slot:
Maar ik moet geloven, dat het ook Prof. Schilder om de opbouw van de kerk des Heeren te doen is. En dan is een dergelijke azmduidmg van mijn bezwaar telgen zijn optreden en invloed allerminst broederlijk. Ik neem die vertrouwelijke studeerkamer-opmerlürig, die buiten mijn schuld publiek gemaakt is, daarom^ nu publiek met betuiging van leedwezen terug.
Buiten dr Bos' schuld? Pardon: wie kerkvisitatoren in gevaUen als het onderhavige officieel antwoordt, die weet wel, dat hij publiek spreekt.
Overigens: al is er niet veel enthusiasme in deze terugneming, wijzelf leggen hiermee dit gevalletje weer ad acta. Als dr Bos nu ook eens royaal zijn oosterbeeksche escapades en formuletjes en zoo voor goed ad acta lei, en met ons de kerkverwoesters der synodocratie maar verder alleen liet passen en meten om hun prestige te redden, en mèt ons afwachtte of er bekeering kwcim, en intusschen dankte, dat de taak van kerkvergadering gebleven is bij wie zich hielden aan de gestelde kerk-norrden, en dit alles eens duidelijk en hartelijk zei, wel, dan waren de menschen beter gewapend tegen de leelijke streken die we tegen Augustus te wachten hebben van den kant van het voorstel-Amersfoort, ingediend door een Ridderbos, en onzedelijk van a tot z. Er kan nog zooveel goed komen, als het roer wordt omgegooid. „Oosterbeek" is tóch voor altijd begraven door de vrindjes-van-dehandschudderij. Om te waarschuwen hebben wijzelf, toen Oosterbeek van wal stak, herinnerd aan het geknoei in Bloemendaal uit de dagen van ondergeteekende's schorsing; ook daarvan was de heer Bonda de organisator voor het forum; dr Grosheide deed officieel mee, dr Schippers is er bedorven.
Mijn waarschuwing hielp niet, ook dr Bos zou zelf beginnen. Best. Nu is hij door de medebidders en - psahnzingers in den steek gelaten. Als hij nu eens openhjk zei: dat spul was mis, en met ons weer ging bouwen, wat zou het dan weer mooi kunnen worden. Straks worden de schapen w é é r in verzoeking ge bracht. In Augustus nieuw geknoei.
K. S.
WooTdea van Prof. Greijdanus.
In het „Friesch Kerkblad", waan'an Prof. Greijdanus van Aug. 1916 tot eind 1917 redacteur was, publiceerde hij een groot aantal zeer belangrijke artikelen.
Wij nemen er in den komenden tijd een drietal over. Ze typeeren hem, zijn werk en strijd op treffende wijze.
Het eerste artikel: „Heb geene gemeenschap aan anderer zonden", verscheen 9 Maart 1917. Het tweede „Eenheid in het kerkelijke", 23 Maart 1917. En het derde „Renfmeesterschap" eveneens 9 Maart 1917.
HEB GEENE GEMEENSCHAP AAN ANDERER ZONDEN.
Daar zijn onderscheiden omstandigheden en gevallen, waarin de eene mensch den ander het zondige kan en moet beletten. Ouders hebben hunne kinderen in de wegen des Heeren te doen treden, en him het spreken en doen van wat verkeerd en desvereischt met kracht, te verhinderen. Die zijne roede inhoudt haat zijnen zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg (met) tuchtiging (Spr. 13 : 24; vgl. Spr. 19 : 15).
Overheden behooren onrecht en goddeloosheid tegen te gaan bij hunne onderdanen. Heeren en vrouwen mogen overtreding van 's Heeren geboden niet toelaten bij hunne ondergeschikten. Een ieder heeft zijnen naaste tegen het doen van zoude te waarschuwen, en hem, zooveel mogelijk, van zondigen terug te houden.
Toch is daar ook allerlei, waarin de een den ander niet kan verhinderen, zich schuldig te maken. De macht van den eenen mensch over den anderen heeft haar grenzen, daar zijn perken van recht en vrijheid te eerbiedigen. En de menschelijke kracht reikt vaak maar wemig ver.
Doch elk mensch dient te zorgen, dat hij, ook waar hij den ander niet beletten kan te zondigen, In eUc geval zichzelven rein houdt, en op geeuerlei wijze aan diens verkeerdheid mededoet. Heb geene gemeenschap aan anderer zonden; bewaar uzelven rein, vermaant de apostel Paulus Timotheus (1 Tim. 5 : 22). En herhaaldelijk worden wij ta de H. Schrift gewaarschuwd, om geen deel te hebben in het kwade, dat anderen uitrichten. Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij aan hare zonden geene gemeenschap hebt, hoorde de apostel eene stem uit den hemel roepen (Openb. 18 : 4). Hebt geene gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer, lezen wij in Eph. 5 : 11. Nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, (namelijk) indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een geldzuchtige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een roover, dat gij met zoodanig eenen ook niet zult eten, beveelt de apostel Paulus in 1 Cor. 5 : 11.
Een ieder heeft dus ook zijne persoonlijke verantwoordelijkheid, en blijft die steeds behouden. Ook wanneer wij met anderen in gemeenschap staan, of met h»n verbonden zijn in eene vereenigiug, of in eene partij, in een bond, of in hoedanig groepsverband ook, wordt door dat verbond onze persoonlijke verEmtwoordelijlchela, bij hetgeen dat geheel ais zoodanig verricht, niet weggenomen. Iemand kan zijne verantwoordelijkhei i niet afwentelen op dat geheel. Zijne verantwoordelijkheid is bij hetgeen door dat verbond zondigs gedaan wordt nooit gedekt door een beroep op dien bond, of op die partij, vereeniging of groep. Dan heeft een ieder, die er toe toehoort, zich steeds af te vragen, hoe hij of zij nu te handelen heeft, om niet medeschuldig te worden aan het verkeerde, dat door anderen, door vereeniging, bond, partij, als georganiseerde groep werd misdreven. Bij onverstandig gedrag kan men zich menigmaal neerleggen. Tegen een handelen, waaruit geldelijk nadeel voortvloeit kan men vaak volstaan met waarschuwing en protest. Wanneer echter overtreding van Gods gebod bedreven wordt, mag men er zich op die wijze niet bij neerleggen. Dan wordt meer vereischt, opdat men geene gemeenschap hebbe aan anderer zonde. Wanneer dan woorden of protesten niet brengen tot bekeering, en tot het laten varen van wat zondigs bedreven werd, moet ten slotte breuke komen met het verband, - hetwelk weigert van schuldige paden af te gaan. Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar; raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar; reinigt u, gij die de vaten des HEEREN draagt (Jes. 52 : 11). •
Dit heeft zijne beteekenis ook op kerkelij'v gebied. Vraag 82 van den Heidelbeigsohrsn Catechismus luidt: Zal men ook diegenen tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hunne be.ijdenis en hun leven als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen? En het antwoord zegt: Neen; want alzoo wordt het verbond Gods ontheiligd, en Zijn toom over de gansche gemeente verwekt En onze belijdenis zegt In art. 28: zoo is het ambt aller geloovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van diegenen, die niet van de Kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering, het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft; ook ofschoon het zoo ware, dat de Magistraten en plakkaten der Prinsen daar tegen waren, en dat de dood of eenige lichamelijke straf daaraan hing.
Gaat op dit punt van de persoonlijke verantwoordelijkheid van elk geloovige Inzake het kerkelijke, niet feil wat Ds J. Eringa schrijft in De Gereformeerde Kerk van 22 Febr. 1917, onder het hoofd Kerkelijke aangelegenheden? Hij zegt daar: „De Confess, vereeniging kan, overeenkomstig haar beginsel en doel niet anders doen, dan protest aanteekenen tegen alle vyillekeur en aandringen op reorganisatie, opdat er ook inzake leergeschillen kerkelijk gehandeld zou worden. Hoe moeilijk het in den huldigen toestand, waarin onze afgebroken Herv. Kerk gekomen is, door verwaarloozlng van dit kerkrechtelijk beginsel, ook zou wezen, om weer eenige orde te scheppen, gesteld de kerk kon zich weer uitspreken en kerkrechtelijk handelen door haar wettige, kerkelijke vergadering, toch mag dit beginsel op gereformeerd standpunt nooit worden prijsgegeven, dat het kerkelijk oordeel, gegrond op de H. Schrift, geldend is en niet het subjectief oordeel van deze of gene persoon of groep".
Ds Eringa onderstreept In dezen laatsten zin niet d& woorden „gegrond op de H. Schrift", om te doen uitkomen dat de H. Schrift en zij alleen, richtsnoer voor aller oordeeleu en handelen moet wezen, en dat wij allen ons aan haar hebben te onderwerpen in alles, hetzij wij alleen staan, of dat wij medestanders hebben, en hetzij een kerkelijk oordeel zich voor ons, of tegen ons verklare; maar hij laat die woorden gewoon drukken, als vormden zij maar een gewonen bijzin, en alsof zij niet de hoofdzaak bevatten; en hij onderstreept de woorden: kerke-Iflk oordeel, die dus volgens hem de hoofdgedachte uitdrukken. En daarmede wordt aangegeven, dat een kerkelijk oordeel, om geldigheid te hebben, wel gegrond moet zijn op de H. Schrift, maar toch tegenover den individueelen persoon eigenlijk niet daaraan zijn wezenlijke kracht van geldigheid ontleent, dat het op de H. Schrift gegrond is, en daaraan uitsluitend, maar veeleer daaraan, dat het een kerkelijk oordeel is, d.w.z. het oordeel van eene wettige kerkelijke vergadering. Behalve nu de opmerking, welke ook hier te maken is, dat volgens het Gereformeerde kerkrecht allereerst de kèrkeraad eene wettige kerkelijke vergadering Is, en dus een kerkelijk oordeel uitspreken kan (Belijdenis, art. 30; Heidelb. Catech. antw. 85; D.K.O. art. 29), moet gezegd worden, dat, volgens den gedachtengang van het aangehaalde, de enkele persoon zich van kerkelijk handelen, anders dan misschien protest aan te teekenen, heeft te onthouden, wanneer een kerkelijk oordeel ontbreekt, of niet gevormd kan worden; en dat hij, als hij meent, dat een kerkelflk oordeel wel beweert, zich op de H. Schrift te gronden, maar dit niet waarlijk doet, zijne eigene meening heeft los te laten, om, op grond van het kerkelijk oordeel, aan te nemen, dat hij dwaalt, en dat het kerkelijk oordeel wel ter dege op de H. Schrift gegrond is.
Daarmede wordt dan de persoonlijke verantwoordelijkheid teruggedrongen achter eene gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van eenig kerkelijk oordeel. En waar zulk een kerkelijk oordeel niet gevormd kan worden, ^ou dan de persoonlijke verantwoordelijkheid ook ontbreken met betrekking tot die zaak, waarover zich een kerkelijk oordeel zou hebben uit te spreken. De Indlvldueele geloovige zou dan in zijne verantwoordelijk-' held voor God afhankelijk zijn van eene kerkelijke vergadering, en de consciëntie van den afzonderlijken geloovige alzoo gebonden worden aan het oordeel van zulk eene vergadering.
Inplaats, dat dit een beginsel zou zijn, dat „op gereformeerd standpunt nooit prijsgegeven" mag worden, is dit in het geheel geen gereformeerd beginsel, noch zelfs protestantsch, maar roomsch, en ingaande tegen de duidelijke leer der H. Schrift, die de persoonlijke verantwoordelijkheid van lederen mensch in elke hem betreffende zaak, zoo klaar leert. O Heere, Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk (Ps. 62:13). En zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hunne werken (Openb. 20:13).
Bovengenoemde redeneering veroordeelt het breken onzer vaderen met de roomsche hiërarchie. Stelde zich toch het „kerkelijk" oordeel niet tegen hen en hun doen? Ja, ook tegen onzen Heiland heeft zich het „kerkelijk" oordeel gekeerd (Mare. 14:64); en dat niet op grond van de H. Schrift? (Joh. 19:7). Zouden wij dan het „kerkelijk" oordeel van den Joodscheu raad tegen het „subjectieve" oordeel van onzen Heiland, en ook het „kerkelijk" oordeel van de roomsche hiërarchie tegen het „subjectieve" oordeel van de martelaars, die om huns geloofs wil door die hiërarchie gedood zijn, moeten bijvallen?
Blijft alzoo „de vrijheid van den ohristenmensch" te handhaven ?
Gods Woord Is de eenige maatstaf voor eens ieders oordeel en handelen. Ook kerkelijke oordeelen ontleenen hunne geldigheid uitsluitend daaraan, dat zij op Gods Woord gegrond zijn. Op geenerlei wijze ontheffen zij den afzonderlijken geloovige van den plicht, om, voorzoover hij er mede te maken heeft, na te gaan, of die. gegrondheid op Gods Woord metterdaad feit is. Hij mag zich niet voor plichtverzakmg verontschuldigd houden, omdat een kerkelijk oordeel in eenige zaak ontbreekt, of wijl dat zus of zoo zich uitgesproken heeft. Hij is in zijne consciëntie niet gebonden aan het geloof van een ander, ook niet aan dat van eene kerkelijke vergadering. Hij draagt zijne eigene verantwoordelijkheid voor God. In zijne consciëntie voor God is h^' alleen gebonden aan de H. Schrift. Daaraan Is hij gebonden ook waar een kerkelijk oordeel ontbreekt, en zelfs ook, wanneer een kerkelijk oordeel zich tegen hem zou stellen. Zeker kan hij dwalen. Maar dat is het geval zelfs met een kerkelijk oordeel. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt... En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde (Rom. 14:22, 23). Heb geen gemeenschap aan anderer zonden (I Tim. 5:22), ook niet door u te verschuilen achter een kerkeiyk oordeel, of het ontbreken daarvan.
S. GREIJDANUS.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1949
De Reformatie | 12 Pagina's