GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De stad der toekomst¹)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stad der toekomst¹)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

„En God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde en onderwerpt ze en hebt heerschappij over de visschen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt".

Dit is Gods cultuur-opdracht aan den mensch, dien Hij gemaakt heeft en dien Hij geplaatst heeft in Zijn schoone schepping, den heerlijken harmonischen kosmos, dien Hij als een Goddelijk kunstwerk geordend heeft uit den chaos', geroepen uit het niet.

Aan dezen mensch wordt de aarde gegeven, de geheele aarde en in Zijn groote wijsheid heeft Hij den mensch zoo gemaakt, dat hij deze opdracht kan vervullen als een koninklijk spel voor Gods aangezicht.

De mensch wordt zetboer op Gods vruchtbaren wereldakker.

„En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie het was zeer goed"; en zoo werd het alles aan den mensch toevertrouwd. Het was zeer goed, e% dit zeer goede moest de mensch beheeren, bebouwen en bewonen, maar het bleef Gods wereld, Gods kosmos. De mensch kreeg hierover heerschappij in Gods naam. In den kosmos lag besloten een oneindige variatie van mogehjkheden en de taak van den mensch was, dit alles te ontsluiten en tot schoone ontplooiing te brengen, zoowel op het gebied van de techniek als van de wetenschap en de kunst, maar nog veel meer dan dat. De geheel e cultureele ontwikkeling moest gaan in het schoone rhythme van Gods kosmische orde, in de erkenning van de ereatuurlijke afhankelijkheid van den mensch onder Gods absolute souvereiniteit. Daaronder valt ook het sociale aspect, wat ik in dit verband met name wil noemen, het sociale aspect zooals dit tot uitdrukking zou komen in de verschillende levens-Verbanden.

De mensch heeft echter zijn taak wel heel slecht verstaan, want hij at van den boom der kennis, een boom die begeerhjk was om verstandig te maken. „Gij zult als God wezen", zei de slang en de mensch ging in tegen Gods uitdrukkelijk bevel, om zichzelf te zoeken. „Zoo zond de Heere God hem uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, daar hij uit genomen was".

Weer dezelfde cultuurtaak, nog steeds, maar nu niet in koninklijke heerlijkheid — „onderwerpt en hebt heerschappij" — maar in arbeid met moeite, in het zweet zijns aanschijns, maar toch cultuurtaak.

Wat is daar van terecht gekomen? „En hij (Kain) bouwde een stad, en noemde den naam dier stad, naar den naam zijns zoons, Henoch".

Kain ging uit, ging weg, van het aangezicht des Heeren, hij ging zijn eigen weg en zocht den naam en de grootheid van de menschen, hij noemde zijn stad „Henoch". De groote catastrofe kwam, maar de opstand tegen God, het willen zijn als God, bleef ook in het hart van Noach's nakomelingen.

Zij bouwden een stad en een toren, en de toren zou met zijn opperste in den hemel zijn, want, zoo zeiden zij: „laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de gansche aarde verstrooid worden". In cultuurhoogmoed streven zij naar het onmogelijke, daar zij meenen als God te zijn, maar tegelijkertijd ervaren zij hun machteloosheid en nietigheid en zoeken middelen, die hun de macht moeten geven om het onbereikbare te bereiken en daarom is het verstrooid worden over 'de gansche aarde een schrikbeeld, een doodelijke bedreiging van hun cultuur-ideaal: een naam voor ons.

De torenbouwers wisten niet meer, dat er maar één Naam was op aarde en in den hemel en zoo wordt hun heele streven een groot fiasco. God verwarde hun spraak, zoodat de een den ander niet meer verstond: „alzoo verstrooide ze de Heere vandaar over de gansche aarde".

En zoo heeft de mensch voortdurend weer zichzelf een naam willen maken, zichzelf tot God 'wiUen maken, zonder te letten op Zijn bevel, en het resultaat was steeds weer de volkomen mislukking, de geheele historie door. Dit goddelooze streven van den mensch had telkens weer een ander aspect, maar altijd toch hetzelfde uitgangspunt.

De goddelijkheid van den mensch werd geproclameerd in de absoluutheid van het redelijk zedelijk denken, in de grootheid van een Caesar, de triumphator, in het scheppend vormen tot schoone harmonie, in de wetenschap of het logisch denken, in de intuïtie, in het physisch-mathematisch denken, in de energie enz., maar steeds weer ging het ideaal ten onder aan zijn eigen consequenties en steeds weer werd een cultuur vernietigd door de machten door den mensch zelf opgeroepen en door God tegen hem gekeerd.

Het waren de krachten door God in de schepping gelegd, maar de mensch, meende, dat hij zelf er de schepper van was, en dat hij ze gebruiken kan ten eigen bate en tot eigen glorie.

Te laat echter kwam hij dan tot de ontdekking, dat hij in zijn eigen kleinheid de opgeroepen machten niet kon beheerschen.

God heeft den mensch dit ijdele spel laten spelen zoo lang het Hem. lustte, maar als dan de mislukking kwam en de verlaten mensch onder het puin van zijn eigen bouwwerk werd bedolven, dan werd de schuld ervan bij een ander gezocht en meestal bij God, die de wereld zoo slecht had gemaakt.

De wetenschap en de techniek leverden ongeloofelijke prestaties tot de atoombom toe, maar hoe grooter de prestatie, des te grooter ook de bedreiging en des te grooter weer de krachtinspanning, de concentratie van menschelijk vermogen om zich zelf veilig te stellen om toch maar het geloof in eigen goddelijk-heid te kunnen handhaven.

Men bouwde wereldsteden, vroeger Ninevé en Babel, millioenen-steden, later Parijs, Londen, Berlijn en de Amerikaansche steden, opeenhooping van menschen.

De groote centra van wetenschap, kunst en techniek beheerschen de wereld, maar de mensch gaat er verloren in de massa en gaat er kapot "aan een troostelooze nivelleering. In de opeenhooping van menschen gaat alle sociaal besef verloren en 't directe gevolg van deze concentratie is massavorming^en proletariseering.

Het trieste beeld van onze groote steden wordt gevormd door saaie kazerne-woningen en doodsche straten met wat armzalig groen hier en daar. Het leven verstikt er in een dorre steenwoestijn, grauw en monotoon, zonder kleur en zonder licht, behalve dan de felle kleurenschittering. der flitsende lichtreclames in de city bij nacht. De zielige menschen in de massawoningen verkommeren door gemis aan ware schoonheid en echte blijheid. Zij stompen af omdat zij er leven moeten zonder contact met de natuur en ze vervreemden er van zich zelf en van elkaar. Niemand is eenzamer en verlorener dan de mensch in het drukke gewoel van de wereldstad, waar hij geen contact heeft met zijn medemenschen, waar hij' geen schoonheid vindt en waar hij de stilte van de natuur mist om tot bezinning te komen.

De bewoners van de groote stad vormen geen gemeenschap, integendeel, zij zijn als korrels zand zonder eenigen samenhang. De groote cultuurcentra willen cultuur-schatten voortbrengen, maar hun bewoners zijn niet in staat er van te profiteeren.

De nieuwe bouwers zien dit ook en zij zijn geschrokken, toen ze de werking van de destructieve machten ervoeren.

De leiders zochten naar middelen ter bestrijding van deze machten, maar daarbij maakten zij een zeer ernstige fout, want zij herkenden den waren aard van deze ontbindende krachten niet. Sommigen gaven de schuld aan een zoogenaamd kapitalistisch systeem, anderen meenden de oorzaak te zien in den godsdienst en in het bijzonder in de Christelijke religie, weer anderen meenden, dat het de onvolkomenheden waren van een groeiende en nog niet volgroeide cultuur, maar dat de oorzaak van al deze grauwe ellende wel eens zou kunnen liggen in de-van God afvallige houding en in den hoogmoed van den zoogenaamden cultuurmensch van deze eeuw, wilde en kon men niet aanvaarden. Deze geweldige concentraties zijn noodig, zoo betoogt men, in het raam van onze hooge cultuur. Zonder deze reuzen-centra is het niet mogelijk onze techniek, onze wereldindustrie en handel, onze wetenschap en kunst en onze lichaamscultuur tot volle ontplooiing te brengen.

Immers de streek-of provincie-centra bieden geen goede exploitatie-mogelijkheid voor onze schouwburgen en concertgebouwen, noch voor onze sportpaleizen, en onze wereldindustrieën "vragen om onuitputtelijke arbeiders-reservoirs.

In de voorrede van „De stad der Toekomst, de Toekomst der stad" lezenNwe: „Als grote stads'bewoners en als deelhebbers aan het culturele, politieke en sociale leven van ons land zijn wij overtuigd van de primaire betekenis van de steden als brandpunten van het culturele leven, als krachtcentra, waar heel het denken, voelen en willen der mensheid zich samentrekt, zowel in het verleden als in het heden en de toekomst". En daar gaat het om, om concentratiepunten van het denken, voelen en willen der menschh e i d, opdat 'wij ons zelf een naam maken op de aarde, want heel dit zoogenaamde cultureele leven staat niet in dienst van Christus den Koning der Kerk, maar staat in dienst van den vorst dezer wereld.

„Zo kan men cultuur beschaving noemen, die gelouterd is door de geest en dienstbaar gemaakt wordt aan de gemeenschap", en deze geest is de echt menschelijke geest, die zich in goddelijke vrijheid verheft uit de slavernij der lagere natuur. „Hier wordt uitdrukkelijk bedoeld de geest, die vrij wordt in de mens, voorzover deze zich van de afhankelijkheid van individueel en collectief driftleven en bovenal van de geestelijke traagheid weet te ontdoen en zich ontwikkelt tot persoonlijkheid. De persoonlijkheid toch is als orgaan van goddelijke geest het instrument, dat cultuur schept".

De schrijvers van het eerder genoemde boek zien „de grote omvang van de moderne stad allerminst als 'n verschijnsel van voorbijgaande of te overwinnen aard".

Men constateert dan, dat het sociale, cultureele en staatkundige leven zich in den loop der tijden in eenheden van steeds grootereh omvang organiseert, het samengaan van kleine staten, machtige zelfstandige staten, die onderdeelen worden van werelddeelen en werelddeelen, die zich tot nog grootere eenheden samenvoegen. Men ziet geen enkele aanwijzing, dat dit proces zou kunnen worden tegengehouden, maar dat acht men ook niet wenschelijk, integendeel, deze ont'wikkeling biedt ongekende mogelijkheden van maatschappelijke, materiëele en geestelijke verrijking.

Deze geweldige wereldeenheden, betoogt men verder, - vragen centra van daarbij passenden omvang. „De intensivering van het leven binnen dergelijke grote brandpunten is stellig onmisbaar voor de ont-wikkeling en ontplooiing van menselijk kunnen en menselijke cultuur".

Zoo bouwt men ook nu weer aan een toren van Babel en dit keer is het project zoo adembenemend groot, dat het er op begint te lijken, dat de mensch nu werkelijk definitief de wereld zal gaan beheerschen om zich een goddelijken naam te maken, maar de naam van dit bou'wwerk van den heer der wereld is dan ook Babyion, dat is de stad uit het boek der Openbaring, de stad van pracht en praal, en vol weelde en overdaad, maar ook vol van onrecht, verdrukking, ellen­ de en goddeloosheid.


1) Naar aanleiding van de^ studie „De stad der toekomst — de toekomst der sta'd", door Ir A. Bos e.a.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De stad der toekomst¹)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's