GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Reformatie” en het huidige sacramentalisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Reformatie” en het huidige sacramentalisme

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met „het huidige sacramentalisme" wordt hier bedoeld die „strooming op cultisch gebied", die niet ten onrechte kort is aangeduid als „de herleving van een reeds onder de oude christelijke kerken zich voordoend verschijnsel, dat de sacramenten in het middelpim.t van den eeredienst wil stellen" (D. W. L. Milo, Zangers en Speellieden, p. 150).

Een van de groote figuren van deze strooming in ons land is wel de groningsche hoogleeraar dr G. van der Leeuw. In zijn boek over „Liturgiek" (2e dr., 1946) poneert deze schrijver, dat heel de eer.edienst in al zijn onderdeelen „sacramenteel" is (o.a., p. 32), de prediking niet muider dan de bediening der sacramenten (o.a., p. 35v.v.). Dit „sacramenteel" beteekent in zijn mond „iets, dat het karakter van een sacrament heeft" (Liturgische kennis voor den organist, 2e dr., 1944, p. 51). „Het liturgisch handelen draagt als vorm van verkeer tusschen God en den mensch.... een sacramenteel karakter" (Liturgiek, p. 39). En „een sacramenteele handeling is niets anders dan een handeling, die weliswaar door menschen wordt verricht, maar die een ander doel heeft dan andere soortgelijke handelingen en die, dit doel bereikt, omdat de eigenlijke auteur der handeling God is, die zijn belofte daaraan hechtte. Een sacramenteele handeling is een daad verricht in Gods dienst en in Gods naam, waarbij de mensch niet als individu, doch slechts ambtelijk optreedt. Het sacramenteele is dus in den eeredienst.... eenvoudig de aard van den ganschen dienst" (t.a.p.). Nu betoogt Van der Leeuw meer dan eens, dat dit alles niet slechts beteekenis heeft voor de liturgiek als een onderdeel van de geheele theologie; „tnystiek en ethiek, ook dogmatiek ontspringen in den eeredienst" (a.w., p. 15); hij houdt dan ook staande, „dat de geheele theologie uit den eeredienst is voortgekomen" (Sacramentstheologie, 1949, p. 223), en „dat men geen liturgischen vinger kan geven zonder dat onmiddellijk de heele theologische hand wordt genomen" (Liturgiek, p. 9). Dit sacramentalisme gaat dan ook niet op in een strooming op liturgisch of cultisch gebied. Maar de liturgische beweging zal.... de sacramentstheologie moeten ontwikkelen" (a.w., p. 30), gelijk Van der Leeuw zelf ook reeds in zijn „Liturgiek" een „Excurs over sacramentstheologie" opnam en in 1949 zijn boek over „Sacramentstheologie" in het licht gaf. Nu is deze term „sacramentstheologie" hier ongetwijfeld „niet te verstaan in dien zin, dat deze theologie zich enkel zou bepalen tot een bijzondere studie van het sacrament, maar in dien zin, dat het sacramenteele over de heele linie toonaangevend is voor de theologische bezinning zonder meer. Het sacrament moet hier domineeren" (aldus de groningsche hoogleeraar dr H. van Oyen üi zijn referaat naar aanleiding van Van der Leeuw's „Liturgiek": „Op weg naar een nieuwe sacramentstheologie? " in „Kerk en Eeredienst", jg. 1946, p. 256). Het is dus een soort sacramenteele theologie, die heel het theologische veld in systeem vatten wil van uit den gezichtshoek van het sacramenteele. Het is niet „een hoofdstuk van de theologie, maar het hart daarvan", aldus Van der Leeuw zelf (Sacr. theol., p. 225/6).

Zonder nu nog aanstonds de door Van der Leeuw gebezigde begrippen te willen beoordeelen, kan hier toch reeds de vraag gesteld worden, hoe naar de beginselen der gereformeerde theologie, gelijk die door „De Reformatie" worden voorgestaan, te oordeelen is over een dergelijken opzet. Het is daarbij de vraag, of men wel vanuit een bepaalden gezichtshoek heel het theologische veld kan en mag overzien en samenvatten. We moeten in rekening brengen wat de apostel Paulus zegt in 1 Cor. 13 : 9: ij kennen ten deele (ek merous"), wij hebben „het volmaakte" (vgl. vs 10) in deze bedeeling niet bereikt. „Paulus bedoelt niet, dat we slechts een deel kennen, van wat er te kennen is, maar dat het kennen zelf onvolkomen is" (Grosheide, Kommentaar, a.l., p. 441). Dit „ten deele" typeert allen arbeid in Gods koninkrijk in deze bedeeling, ook onze profetische taak, onze theologische studie, die ons er toe zou kunnen brengen, het geheel van wat God ons te kennen gaf in Zijn Woord onder een bepaald aspect te bezien en dienovereenkomstig te belichten en te rangschikken. De gereformeerde vaderen hebben, toen ze hun dogmatiek niet vanuit een bepaalden gezichtshoek gaven, doch in den soberen vorm van „loei", hoofdstukken, die naast elkaar hun plaats ontvingen, waarbij de eene „locus" niet aan de andere ondergeschikt werd, dit in rekening gebracht. Zoo moeten we ook tot den dag van Christus' wederkomst blijven erkennen het „kennen ten deele", ook in de rangschikking van de theologische stof. Wie alles in systeem gaat vatten en de stof beziet onder een bepaald gezichtspunt, dat toch altijd zijn gezichtspunt is, is speculatief bezig. Gaat men het sacramenteele verklaren tot het hart van de heele theologie, dan wordt hier eigenlijk een stuk menschelijke overmoed openbaar, die doet huiveren: ier is de mensch aan het woord, die zijn visie geeft en aan de theologie oplegt. - Het is meer filosofie dan theologie.

Lijnrecht hiertegenover staan de beginselen der gereformeerde theologie, die „De Reformatie" wil uitwerken „tot ontwikkeling van het gereformeerde leven". Deze beginselen liggen in de belijdenis, die toch niet een „beschouwing" geeft, geen „visie-theologie" (een theologie, die het geheele theologische veld in een bepaalde visie wil vatten), maar „belijdt", na-spreekt Gods eigen openbaringsgang in Zijn Woord. Zoo alleen blijft men ook bewaard voor dien (zoo echt menschelijken)overmoed, die „zijn" beschouwing bekwaam acht tot het belichten van de theologie vanuit dezen of geenen gezichtshoek, waarbij in feite evenwel niet meer dit of dat „hoofdstuk" van de theologie, maar de visie van den theoloog op haar domineert.

Vanwege zijn opvatting omtrent „het sacramenteele" komf een man als Van der Leeuw vervolgens ook tot een heel andere omschrijving van de sacramenten dan onze belijdenis. Onder „sacrament" verstaat hij „een heilige handeling, die door God aan menschen is opgedragen om te verrichten in zijn naam en dienst en waardoor Hij zijn heU mededeelt" (Lit. kennis v. d. organist, p. 51). Elders noemt hij sacramenten „elementaire levenshandelingen, door God herschapen tot dragers van de waarachtige tegenwoordigheid van Christus' verlossingswerk, van zijn ontvangenis tot zijn opstanding, en van de toepassing daarvan op het leven der kerk" (Sacr. theol., p. 249, '268). Dat de Reformatie van

de 16e eeuw slechts de twee door Christus ingestelde sacramenten heeft gehandhaafd, acht hij een verliespunt, en hij wil daarnaast aanvaard zien het sacrament van de verkondiging des Woords en van het huwelijk. Hiertoe kan hij komen, doordat hij eerst het sacrament heeft aangeduid als een menschelijke handeling, wel door God herschapen en in zijn opdracht verricht, maar dan toch altijd nog: menschelijke handelingen (vgl. ook: Lit., p. 47). Van een sacrament als zegel op den inhoud van Gods Woord, verzegeling van Zijn beloften, wil Van der Leeuw niet weten. Sacrament en Woord zijn neven-geschikt, van een onder-schikking van het saprament aan den inhoud van het Woord kan bij hem geen sprake zijn. De sacramenten zijn menschelijke handelingen; daarom acht hij de „paedagogische verklaring" van de sacramenten als ingesteld door God vanwege „onze grovigheid en zwakheid" (N.G.B., art. 33) fataal (Sacr. theol., p. 247). Ze zijn toch „elementaire" levenshandelingen van den mensch!

Hoever we met dit alles verwijderd zijn van de gereformeerde belijdenis behoeft niet breed betoogd. Het wordt door Van der Leeuw dan ook grif erkend, als hij ten aanzien van b.v. Art. 33 N.G.B, en antwoord 66 H.C. opmerkt: „Hier nu gelooven wij niet te kunnen ontkennen, dat de gereformeerde vaderen een heel stuk zijn afgedwaald van de bijbelsche sacramentsopvatting ...., zeker evenver als de rooms-catholieken, alleen aan de andere zijde" (a.w., p. 246).

Blijkt hieruit, dat het sacramentalisme van een man als Van der Leeuw in zijn sacramentsbeschouwing stellig niet gereformeerd is te noemen, het is daarin ook niet schriftuurlijk. Want wel beroept Van der Leeuw zich op den bijbel, maar de wijze waarop hij met de Schrift „omspringt" gaat uit van een opvatting, die de Schrift houdt voor „de oorkonde der Openbaring" (Lit., p. 122), „die echo van het Woord van God.... de oorkonde van zijn openbaring in Christus" (Inl. tot de Theol., 2e dr., 1948, p. 216). Het is de bekende theorie: „De Canon staat vast, maar hij is open, d.w.z. de levende traditie houdt nimmer op hem opnieuw te bepalen en legt daarbij het accent telkens anders" (Sacr. theol., p. 24). „De Schrift.... is niet anders dan een verzameling van tradities uit de prediking der apostelen" (a.w., p. 23). Hier staan we weer voor dienzelfden, boven reeds gesignaleerden overmoed van den theoloog, man van den geest zijner eeuw, die niet maar kinderlijk en ootmoedig luistert naar wat de bijbel zegt omtrent zichzelf (zooals b.v. iemand als wijlen prof. Greijdanus dit zijn discipelen heeft geleerd). Die overmoed treedt niet het minst in het licht in de wijze waarop menschen als Van der Leeuw honend „afmaken" wie den moed heeft, den bijbel te willen lezen zooals die zichzelf aandient. Tusschen hen en ons staat de bijbel zelf!

Tegenover deze Woord-verlatende speculatie moge dankbaar genoteerd blijven het werk van een schriftgeleerde als professor dr S. Greijdanus, niet het minst zijn „Schriftbeginselen ter Schriftverklaring". En het is dit beginsel van gereformeerde theologie, dat door „De Reformatie" is gehandhaafd „tot ontwikkeling van het gereformeerde leven", waardoor de kerk des Heeren in deze landen bewaard werd en worden zal. Het profetisch getuigenis is, Gode zij dank, niet verstomd, begraven onder de ijdele filosofie van den geest dezer eeuw, die ten diepste over de openbaring des Heeren wil heerschen, in stede van zich er gehoorzaam aan te onderwerpen. Hoe „De Reformatie" telkens weer allerlei „Woord-filosofie" heeft gesignaleerd en bestreden, en altijd weer onvermoeid op de bres stond, terug roepend tot de noodzakelijke onderwerping aan den bijbel zelf, behoeft hier niet opgesomd.

Evenmin behoeft breed uiteengezet, hoe „De Reformatie", met name in de laatste jaren, telkens weer zich bezig hield met de belijdenis omtrent de sacramenten als zegelen der belofte Gods. De strijd ging tegen de vreemde theorieën uit het kamp, dat de synodale sacramentsopvattingen propageerde. Daar verloor men uit het oog, dat de sacramenten zegelen aan het Woord des Heeren zijn. En precies hetzelfde moet gezegd in de richting van het sacramentalisme. Dat heeft eerst het sacrament algemeen gemaakt door de theorie, dat heel de eeredienst sacramenteel is. Gevolg kan niet anders zijn, dan dat men het echte sacrament verliest. Wie zich toch sacramenten naar eigen ideaal begeert, verliest de sacramenten, die God geeft. En wie niet sterk staat tegen mannen als Van der Leeuw, die veel termen van het gereformeerde erf overneemt en omvormt, staat bloot aan het gevaar, onder de machtige bekoring van de „liturgische beweging" (die zoo sterke aspiraties heeft in de richting van de zg. ecumenische beweging en den „Wereldraad"!), te worden meegesleurd tot waar hij niet alleen de sacramenten van God, maar ook God zelf verliest.

Het bestek van dit artikel laat geen gedetailleerde beschrijving van de uitwerking van dit sacramentalisme op alle punten toe. Toch moet nog op één punt gewezen. In het middelpunt van eiken eeredienst ziet Van der Leeuw het sacrament van het Avondmaal: wanneer wij zoeken naar het centrum van onzen eeredienst, ligt het toch voor de hand allereerst te zien naar den eeredienst, dien de Heere ons zelf heeft gegeven: e bediening van het Heilig Avondmaal. Doet dit tot mijn gedachtenis Hier wordt de schare der jongeren tot gemeente, hier wordt het samenzijn met den Leeraar tot sacrament" (Liturgiek, p. 32). „In dit sacrament is de grondvorm van allen eeredienst gegeven, omdat het 't teeken is van de openbaring zelve: an 's Heeren dood en opstanding, van zijn vleeschwording en verheerlijking, van zijn Komst en Wederkomst" (a.w., p. 33). Alle andere sacramenten en sacramenteele handelingen staan in verhouding tot het Avondmaal als de punten op de straal van een cirkel staan in betrekking tot het middelpunt. Want er is „eigenlijk slechts één sacrament: e verlossende en verzoenende Tegenwoordigheid Christi in de aardsche lichamelijkheid. Deze wordt door zijn Kerk „gevierd", en de heilige handelingen, waarin zij gevierd worden, staan alle op grooter of geringer afstand van dit centrale gebeuren, zij hebben alle betrekking op den eenigen grondvorm. Het is daarom duidelijk, dat het Heilig Avondmaal het centrale sacrament is, omdat het geheel en al drager is van de centrale openbaringshandeling: et ingaan van den Zoon in de aardsche vernedering tot den dood" (a.w., p. 47). In dit raam komt plaats voor het spraakgebruik van „de „figuur" van de Incarnatie (vgl. Sacr. theol., p. 224), die is „de grondvorm van het verkeer tusschen God en mensch" (Lit., p. 132). Terecht is opgemerkt, dat hier „eigenmachtig wordt beschikt over de plaats, die Woord en Sacrament naar Gods wil in het leven der Kerk moeten innemen" (Milo, a.w. p. 153). En ook hier moeten we weer signaleeren dien overmoed van menschen, die één „moment" van den eeredienst en van zijn historie verabsoluteert, ten koste van b.v. het ambt der sleutelen, dat Christus aan Zijn gemeente heeft toevertrouwd. Van dergelijk centraal-maken van het Avondmaal weet de Schrift dan ook niet (vgl. b.v. Hand. 2:42). Wie beweert: ij de Avondmaalstafel „wordt de schare der jongeren tot gemeente" (zie boven), begeeft zich op pad, die Avondmaalstafel te verheffen tot symbool van „eenheid boven geloofsverdeeldheid" (denk aan de kwestie van de z.g. „noodgemeenten" en den jubel over de zg. „interkerkelijke" (!) Avondmaalsviering).

Uit dit centraal-maken van het Avondmaal kunnen we nu voorts een en ander afleiden omtrent den achtergrond van heel deze strooming. In het sacramentalisme gaat het om de reëele presentie (Sacr. theol., p. 261), de waarachtige, verlossende en verzoenende tegenwoordigheid van Christus in de aardsche lichamelijkheid. Kortweg: het gaat om de verhouding van „natuur" en „genade".

Zoo staan we voor achtergronden, die we in het licht van de gereformeerde belijdenis, gelijk die door „De Reformatie" wordt voorgestaan, als afgronden hebben leeren kennen. Zoo verliezen we in Christus den waarachtigen Middelaar Gods en der menschen, die de zware schuld betalen kwam, maar houden we over een „middenfiguur", die niet door Zijn offer „eenmaal" (Hebr. 9) betaald heeft, doch door Zijn vleeschgewordenzijn God en mensch „verzoent".

In het licht van het gereformeerd belijden, van het spreken ook van „De Reformatie", kan onze conclusie, geen andere zijn, dan dat we in dit sacramentalisme een vorm van modern heidendom ontmoeten, dat daarom juist zo gevaarlijk is, wijl het zich bedient van ons bekende klanken om zich zoo te beijveren voor den „rijksdienst" (liturgie) van onzen God, maar zich verre houdt van, zelfs tegenstaat den gehoorzamen dienst des verbonds in de samenkomsten van God met Zijn volk. Onze rijkdom is de volheid van Zijn genade, die Hij doet schitteren in het Woord der belofte. Een sacramentalistische „waarachtige tegenwoordigheid" van Christus „in aardsche lichamelijkheid" hebben we, Gode zij dank, niet noodig in leven en sterven. Onze zaligheid hangt niet aan Zijn „reëele presentie" gelijk Van der Leeuw die opvat, maar aan Zijn reëele presentatie door Zijn Woord en Geest. Een geromaniseerd (en romaniseerend) „begrip van de representatie" (Rome wil in de sacramentsleer spreken over „representatie" in verband met de kwestie van de herhaling van Christus' kruisoffer in het misoffer; vgl. Denzinger, Enchiridion, 938; Van der Leeuw wil dit begrip ook aanwenden: „het maakt de „applicatie" van Christus' offer op onze existentie mogelijk", Sacr. theol., p. 264; terwijl Calvijn („Petit traicté de la saincte cene", 1541, CR., V, ' 439— 440) het bezigt in verband met Gods „tegemoet komen" aan onze zwakheid) aanvaarden we niet, maar we hebben onzen goeden God leeren loven en danken, dat Hij, „acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, de Sacramenten gevoegd heeft bij het Woord des Evangelies om te beter aan onze uiterlijke zinnen te representeeren" wat Hij zegt en doet (N.G.B., art. 33). Het is de vreugde en vastigheid van Gods „zangers en speellieden", dat Hij zich hierin een trouwen God en Vader bewijst, die Zelf handelend met Zijn sacramenten optreedt „om aan ons Zijn beloften te verzegelen en om panden te zijn van Zijn goedwilligheid en genade jegens ons en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden".

H. BOUMA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's

„De Reformatie” en het huidige sacramentalisme

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's