GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

En: de gewone man zegt er het zijne van

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En: de gewone man zegt er het zijne van

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Reformatie" heeft in den loop van haar vijf en twintig jaren het blad willen zijn van den gewonen man. En de vraag is gepast of het blad in dezen opzet is geslaagd.

„De gewone man".

Men zie hern toch vooral niet in tegenstelling met nietgewone menschen in den Gereformeerden kring.

We hebben jaren geleden eens uit den mond van een Gereformeerd hoogleeraar, toen tenminste nog Gereformeerd, een weldadige opmerking opgevangen. Op een pas gehouden massale bijeenkomst was nog al met nadruk georeerd over „Onze hoogleeraren en het Gereformeerde volk". Genoemde hoogleeraar was ér allesbehalve over gesticht en hij dankte er stichtelijk voor: de hoogleeraren, zoo zeide hij ongeveer, behoorden tot het Gereformeerde volk, waren er een deel van en het gaf volgens hem géén pas te spreken over „Onze hoogleeraren èn het Gereformeerde volk" evenmin als over „De Gereformeerde studenten èn het Gereformeerde volk".

We waren het er van harte mee eens.

We moeten niets hebben van de hiërarchie in — men vergeve ons voor een oogenblik — van de hiërarchie in de kerk „als instituut", maar heelemaal niets van de hiërarchie in de kerk „als drganisme".

Ook hoogleeraren. Gereformeerde hoogleeraren, zijn gewone menschen, die precies eender als kruideniers en schoenmakers en ketellappers en stoelenmatters — o, onvergetelijke „Hein de Mat" uit Hoogenbirks onvergetelijk Neveldijk — in het ambt waarin God hen gesteld heeft en met de gaven, die God hun schonk den HEERE hebben te dienen in de gemeenschap der heiligen, de gemeenschap, die Christus' heilige algemeene christelijke kerk is. En de hoogleeraar, die weigert „den hals te buigen onder het-zachte-juk van Christus" en weigert zich te geven „tot den opbouw der broederen" en weigert „zijn gaven gewillig en met vreugde ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten aan te wenden", ook als hij een weekblad vult of helpt vullen is in den grond der zaak een benepen sectariër.

Zulke sectariërs zijn er onder ons Gereformeerde volk wel geweest. „Intellectueelen", die aan het Gereformeerde volk studiebeurzen en sleutelposten te danken hadden, maar die — hoe gaarne ook als „leiders" van dat volk geprezen zich van dat volk bedenkelijk verwijderden.

„Herders" — we denken daarbij zeker niet uitsluitend aan menschen aan wie het herdersambt in de kerk was toevertrouwd — wier beeld geteekend staat in Ezechiël 34: zij kleeden zich met de wol van de schapen, zij slachten het gemeste, maar de schapen weiden zij niet.

En het heeft ons in de laatste decennie telkens weer getroffen, dat juist in de kringen dezer „intellectueelen" en van anderen, die het gaarne wilden zijn, de klachten over „De Reformatie" niet van de lucht waren. We hebben hoogleeraren gekend, die verklaarden „ten behoeve van hun zielsrust" hun abonnement op „De Reformatie" te hebben opgezegd: ze hadden van pure vredelievendheid (zco lang het duurde) aan polemiek een broertje dood. En we hebben scherpzinnige juristen en gepromoveerde lieden van het Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs ontmoet, die klaagden, dat „De Reformatie" zoo moeilijk en zoo onbegrijpelijk was, ziet u! Als der heeren eigen zware arbeid ten einde was, grepen ze liever naar lichtere kost. Waarbij het soms geviel, dat K. S. te zwaar en Marnix te Ucht bevonden werd. En hierbij kwam het eigenlijke aapje uit de mouw: K. S. heette te zwaar omdat hij Gereformeerd en Marnix te licht omdat hij niet-academicus was.

Zoo hadden vele klachten een achtergrond. Het ging •— als bij vele klachten — ditmaal nu toch eens heusch om „de waarheid achter de (on) waarheid".

Zooals er ook vele niet-academisch gevormde broederen zijn, die over de onbegrijpelijkheid van „De Reformatie" klagen, omdat hun hart en geest te traag voor élke inspanning zijn. De „Gedachten van Jan de Timmerman" en de „Brieven van schipper Floor" uit de „Vriend van Oud en Jong" gaan hun bevatting nog te boven.

Intusschen: een bekentenis is hier op haar plaats. Toen schrijver dezes voor ruim twintig jaren „De Reformatie" begon te lezen bereide hem vóór al het andere de Persschouw. Meer om de rake onderschriften onder de doorgegeven knipsels dan om de polemiek. De laatste ging hem een tijdlang tegenstaan. Op een Zaterdagavond kocht hij op reis gaande een. nummer van „De Nieuwe Rotterdammer". En vond daar een paar mooie foto's in. Van een schipper, die aan 't schaven was. De schippershond er bij als toeziend voogd. En telkens wanneer met een streek van den baas een krul uit de schaaf te voorschijn kwam, beet het Keesje wqedend toe. De baas zei: koest hond! Maar met gespitste ooren keek het hondje toen den baas aan. Met oogen van — zoo luidde onder de momentopnamen het onderschrift: „Wie zal al die houtjes doodbijten, als ik het niet doe? "

Die fotoserie werd uitgeknipt. En na thuiskomst aan de binnenzijde van een band van een gebonden jaargang van „De Reformatie" geplakt. Met een twééde onderschrift: De Persschouw.

Of de persschouwer van „De Reformatie" zich daar nooit aan schuldig gemaakt heeft? Aan het willendoodbijten van houtjes? We gelooven van wel-eens-eenenkel-keerfje. We gelooven, dat hij wel eens een enkel keertje een persmijnheer te veel eer heeft aangedaan. Waterlandkerkje is een onbekend oord. En nog veel minder weten de menschen, dat Waterlandkerkje een kerkje heeft. Nog minder, dat het kerkje niet vacant is. En heelemaal niet, dat er in het niet vacante kerkje van Waterlandkerkje een dominee is, die ook een. Kerkblaadje redigeert: „Het Klokje". Maar via de Persschouw van „De Reformatie" kwam men soms aan de weet, èn dat Waterlandkerkje bestaat, een kerk heeft en een dominee en dat deze dominee „Het redigeert. K. S. beet weer een houtje dood. Klokje"

En daarom gelooven we nóg steeds, dat het niet heelemaal zonder reden was, dat opgemelde fotoserie een poosje aan de binnenzijde van een band van een „Reformatie"-]aargang heeft geprijkt.

Edoch, een poosje slechts.

Want toen na verloop van tijd genoemde jaargang ons in handen kwam en we foto's en onderschriften zagen, hebben we met een resoluut gebaar het heele geval er uitgescheurd: we hadden na verloop van tijd begrepen, dat de polemiek van K. S. toch wat meer te beteekenen had dan houtjes-doodbijten. K. S. was aan 't wieden! En hij had daarbij den lof van velen', zoolang hij in andermans tuin doende was.

Want men zou ook hier kunnen zeggen: zoolang K. S. in and'rer tuintje wiedt' ziet men het onkruid in de eigen gaarde niet.

Maar zoodra K. S. èn in de Persschouw èn in de rubriek Kerkelijk Leven aandacht begon te schenken aan onkruid in den Gereformeerden tuin was het met de bewondering gedaan: toen rees, verzet. Toen gingen eigen „heilige huisjes" eraan! En dat mocht niet! Toen werden kerkelijke vergaderingen in het geweer geroepen om maatregelen te nemen tegen „de" perspolemiek. En er was toen niemand, die niet naar „De Reformatie" keek.

En de tijd heeft over heel de linie „De Reformatie" in het gelijk gesteld. Het blad heeft Gode zij dank niet achter de feiten aangeloopen, maar heeft tijdig, vroegtijdig mogen waarschuwen.

Dat heeft de gewone man heel goed begrepen. Terwijl hooggeleerde en zeergeleerde heeren klaagden over gestoorde zielsrust en onbegrijpelijkheid van „De Reformatie" hebben boerenarbeiders in den kop van Friesland en in het Noorden van Groningen, kleyne luyden in Holland en Zeeland, heeft de gewone man het blad gespeld. Voor hen is „De Reformatie" temidden van-een al verder doorwerkende en niet slechts dreigende deformatie van kerk en leven een veilige gids geweest.

De gewone man heeft inderdaad tijden gekend, waarin hij er niets meer van begreep. De tijden, waarin „De Reformatie" een lans brak voor Internationaal Calvinisme in den stijl van de toenmalige Calvinistencongressen.

Dat heeft de gewone man nooit begrepen.

Maar hoe ongefundeerd de klachten over de „onbagrijpelijkheid" van „De Reformatie" waren bleek in de eerste oorlogsmaanden van 1940. Toen greep „de gewone man" naar wat het blad aan werkelijke leiding gaf. Toen hebben anderen him slag geslagen en hun kansen waargenomen: met hulp van deze handlangers heeft de bezettende macht het blad verboden.

En thans is de gewone man dankbaar, dat „De „Reformatie" nog wekelijks verschijnt.

Of hij er alles van begrijpt?

Eerlijk gezegd — u moet het vooral niet verder vertellen — hij heeft er wel eens eeri klein beetje moeite mee. Hij heeft het niet altijd allemaal door. Hij heeft wel eens wat gelezen, dat voor hem compleet een mirakel gebleven is. En hij weet nog steeds niet of het een rigoureus of een comperatief mirakel is. Hij kan den speelschen geest van K. S. véél vergeven. Maar hij kan niet alles van dien speelschen geest begrijpen. Ook niet, waarom hij uit pure speelschheid soms zoo goeden Gereformeerden wijn in Kantiaansche vaten doet. Soms zucht hij óók wel eens een keer: waarom zou hij het gemakkelijk zeggen, als het ook moeilijk kan?

Maar de gewone man kan K. S. vèèl vergeven. Omdat K. S., ook al doet hij soms een beetje buitengewoon, toch au fond een gewone man is.

En daarom mag de gewone man toch eindigen met een wensch.

Déze: dat K. S., zoo Adolphus Venator nog in het land der levenden is, dezen briefschrijver uit de eerste oorlo'gsmaanden toch dringend verzoeke de pen voor „De Reformatie" weer op te nemen.

Want dien Adolphus heeft de gewone man destijds zoo buitengewoon goed begrepen.

En de gewone man moge —• dankbaar zijn gelukwenschen aanbiedend —• de hoop uitspreken, • dat nu K. S. niet meer uit preeken gaat en inplaats van een treincoupé de boekzaal op den Vloeddij k hem tot redactiekamer dienen zal en-hij zijn artikelen weer op een gewone schrijftafel in gereedheid brengen kan en niet al schrijvend tegen een coupéraam — gelijk is geschied — de gewone man moge de hoop uitspreken, dat bij een en ander de duidelijkheid van „De Reformatie" er nog bij winnen zal. -

Of deze hoop phlogistisch of dephlogistisch is, weet de gewone man niet.

Misschien weet K. S. het ook niet.

Maar de gewone man heeft een beetje meerdere duidelijkheid soms noodig.

Hij wordt ouder.

K. S. ook.

DE GEWONE MAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's

En: de gewone man zegt er het zijne van

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 oktober 1950

De Reformatie | 24 Pagina's