GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wij gelooven en belijden DS H. VOGEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wij gelooven en belijden DS H. VOGEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

a. Ge behoeft er niet naar te raden, waarover we het vanmorgen zullen hebben. De titel van het onderwerp is immers doorzichtig genoeg. Dat brengt dit nadeel mee, dat ik a.h.w. bij u met de deur in huis moet vallen. Maar het heeft toch dit voordeel, dat we geen tijd behoeven te verliezen om een raadselachtige titel eerst te moeten verklaren. Een half uurtje is toch ook maar kort. Wij gelooven en belijden! Met deze woorden staan we midden in den strijd. En dat wel in een strijd, waarbij wij allen zeer persoonlijk betrokken zijn. We behandelen dan ook niet een academische kwestie, maar bij het hooren van de woorden: Wij gelooven en belijden, staat ons voor oogen die ééne zaak, die ons raakt tot in alle vezelen van ons bestaan.

b. Daar is, brs. en zrs., in den loop der eeuwen veel te doen geweest over het belijden en over het wezen en de waarde van belijdenisgeschriften, en we behoeven er ons niet óver te verbazen, dat deze strijd al feller geworden is. Ge kent het standpunt van de Roomsche Kerk in dezen. Wanneer Rome gesproken heeft, is de zaak beslist.

Zoo eensgezind is men onder wat men het Protestantisme noemt, niet. Gedurende alle eeuwen zijn er geweest, die van geen geschreven' confessies wilden weten. Men oordeelde, dat door zulke geschriften de majesteit en de autoriteit van de Heilige Schrift ernstig werden tekort gedaan. De Dooperschen achtten zonde alles, wat God niet door een woord of een feit heeft geleerd. Menno Simons verwierp alle kantteekeningen, door menschen bij de Heilige Schrift gemaakt. De letter der Schrift was hem voldoende. Dit gevoelen was in het begin van de vorige eeuw bij velen, die zich Gereformeerd noemden, overheerschend. Er is zelfs een dominee geweest, die een genootschap wilde oprichten van alle christenen. En dit genootschap zou dan geen Formulieren erkennen, geen Canones, geen Nederl. Geloofsbel., geen Catech., in één woord, geen enkel mensehelijk geschrift, alleen de Heilige Schrift. Merkwaardig is voorts het feit, dat bij de opening van de eerste Synode van het Hervormde Kerkgenootschap in 1816 van de Drie Formulieren geheel gezwegen is, en de Heilige Schrift zonder beding of uitzondering alleen als de volkomen regel van geloof en leven erkend werd. Men kan niet zeggen, dat dit standpunt nog vele aanhangers vindt. Er is, met name in de Hervormde Kerk, een duidelijke kentering gekomen. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat er niet vele mensehen zijn, die van Belijdenisschriften niets moeten hebben. Er zijn er nog al wat, die al schrikken, wanneer ze maar het woord: Belijdenis, hooren. Maar dat neemt niet het feit weg, dat men in de hoogere regionen van de Herv. Kerk zich weer druk met de Belijdeniskwestie bezig houdt. Als oorzaak daarvan wordt openlijk aangewezen de verschijning van de kerkelijke dogmatiek van Barth. Sinds dat gebeuren heeft namehjk de oude term: confessioneel een geheel anderen inhoud gekregen. Er zijn nu zoowel voor Confessioneelen als vrijzinnigen weer geheel nieuwe mogeüjkheden van belijden. Vanzelfsprekend kunnen we ons met deze kwestie nu niet lang bezig houden. Toch mag een enkele opmerking niet achterwege blijven. Volgens deze richting dan is de geloofsbezinning der kerk een ontzaglijk waagstuk. Er is immers een duidelijk onderscheid tusschen het Woord Gods en den Bijbel? De Bijbel is toch alleen maar een feilbaar getuigenis van het Woord Gods? God is immers in den hemel en wij zijn op de aarde? God spreekt wel, maar al sprekende blijft toch alles Zijn geheim? Welnu, dan is ook alles, wat dienaangaande, wordt vastgelegd, niet alleen het Woord van God niet, maar het is daarmee zelfs in strijd. Het dogma vindt de Kerk hier beneden nooit. Het kan daarom ook nooit als een wet voor het geloof worden opgelegd. Wie dan ook, na eigen geloofsbeslissing, meent, de confessie te moeten weerspreken, die weerspreke haar. Tegenover al deze meeningen nu staat de eed van trouw der Gereformeerden aan de Drie Formulieren van Eenigheid. Ik herinner u daartoe maar aan de Acta van de Nationale Synode van Dordrecht, 1618 —'19. Büjkens die Acta hebben de onzen gevraagd aan de aanwezige Buitenlandsche Godgeleerden naar hun oordeel over de Leer der Waarheid, gelijk die in Nederl. Geref. Kerken beleden werd. Deze hebben toen eenparig verklaard, dat in deze leer niets was, in de H. S. uitgedrukt, strijdende. Bij dat oordeel hebben zij het echter niet gelaten. Maar zij hebben de onzen vermaand, in deze rechtzinnige. Godzalige en eenvoudige confessie des geloofs standvastig te willen volharden, dezelve aan de nakomelingen onvervalsoht te willen nalaten, en tot de komst van den Heere Jezus Christus onvervalsoht te willen bewaren. En daarop hebben onze vaderen de belofte afgelegd, na te zullen komen wat van hen begeerd werd.

Met die belofte, dien eed der Geref. vaderen, hebben wij vandaag nog te doen. En de Heere beware ons, dat wij niet een-meineedig geslacht zullen blijken te zijn. m m e

c. Belijden. Het woord, hiervoor in het Grieksche N.T. gebruikt, beteek^nt, letterlijk vertaald: etzelfde zeggen, nl. als een ander. Die ander is dan: od. Belijden is: recies hetzelfde zeggen als God zegt in Zijn g d o d Woord. We lezen daarvan bijv. in 2 C o r. 4 : 13: at spreken is dan een belijden en spreken voor ieder. Zoo worden trouwens gelooven en be-1 ij d e n op meer plaatsen in de H.S. aan elkaar verbonden. Ik denk aan het bekende woord uit Rom. 10 VS 10: elooven en belijden — daarmee is dus aanstonds de zekerheid verbonden. We gissen maar niet, we vermoeden maar niet, we komen niet maar met onze gedachten en met onze meeningen aandragen, neen, wij gelooven en belijden, wij spreken in een stellig weten en een vast vertrouwen. En dat doen we, niet omdat we zoo zeker zijn van onszelf, maar omdat we door de werking van den Heiligen Geest zoo zeker zijn van het Woord van God. Bij het behjden wijzen we a f van onszelf, en leggen we den vinger bij het Woord des Heeren: a a r staat geschreven. Al zouden we in een bepaalde omstandigheid alleen overblijven, — dan zouden we n o g niet anders kunnen. Zóó gelooven we, zóó belijden we.

d. Dat de christelijke Kerk in den eersten tijd van haar bestaan reeds zulke belijdenisschriften heeft gekend, kan niet betwijfeld worden. Van zulk een belijdenis, een homologia, in objectieven zin, is bijv. sprake in Hebr. 4 : 14; 10 : 23; 1 Tim. 6 : 3, 12, 13 enz. We zullen hier wel moeten denken aan een soortgehjk iets als bij ons de openbare belijdenis des geloofs in 't midden der gemeente is. Belijdenis-doen, — wat is dat een geweldig iets. Dan verschijneö we voor God. Dan zeggen we met heel ons hart en met heel onze ziel en met al onze krachten: REDO, d.i. ik geloof. En dan binden we ons met heel ons leven aan de b e 1 ij d e n i s. We zeggen bij die vrijwillige binding aan de belijdenis der Kerk alleen maar amen op het Woord van God. Credo — ik geloof

e. I k geloof. Maar het is toch ook tegelijk: WIJ gelooven. Want: ik doe het niet alleen. Timotheus heeft zijn geloof beleden. En Paulus. En Petrus. En Abraham. En David. En alle heiligen van alle eeuwen. Ik sta daar voor God, maar een wolk van getuigen is rondom mij. Ik sta daar, in de gemeenschap der heiligen, in de KERK dgs Heeren. D.w.z. Ik heb daar met CHRISTUS te doen, die Zijn werk verricht. Het is Zijn hand, die op mijn schouders ligt, het is Zijn Woord, dat mij levend heeft gemaakt, het is Zijn Geest, die wederbaart, het is Zijn Kerk, wier Belijdenis ik naspreek. WIJ gelooven en belijden. Daarom, wordt ook gevraagd of ik de leer, die in de christelijke Kerk alhier geleerd wordt, houd voor de-waarachtige en de volkomen leer der zaligheid. Dat Christus in deze Kerk alhier, door de verkondiging van Zijn reine leer. Zijn gemeente vergadert, die tot het eeuwige leven is - uitverkoren. Dat beteekent niet, dat al deze menschen zalig zullen worden. En we doen geen uitspraak over de kwestie, die voor velen zoo belangrijk schijnt, of er dan in heel de stad en in heel het dorp geen menschen zijn, die (nog) niet tot haar behooren, die toch het eeuwige leven zullen beërven. Wij zeggen wel, dat in de Kerk alhier, die gebonden is aan Christus' Woord en aan de Belijdenis, Christus de Zijnen vergadert en-wi 1 vergaderen. Hier staan we onder open hemel. Hier gelooven we, hier belijden we, hier staan we in het licht.

f. En — naar buiten gaande wandelen we in het licht. Het is wel moeilijk te begrijpen, dat daarover nog gesproken moet worden, en dat daarover nog verschil van meening kan bestaan. Van die leer, die in de Kerk alhier geleerd wordt en die begrepen is in de drie formulieren van eenigheid, komen we immers nooit los. Dat kunnen we niet, en dat willen we ook niet. Ze geldt het g a n s c h e leven.

g. Het is daarom ook van de grootste beteekenis, dat we onze belijdenis kennen. Het is juist Calvijn geweest, die daarop allen nadruk heeft gelegd. Het verval van de Kerk heeft hij vooral gezien in de groote onkunde, die overal heerschte. En met kracht heeft hij erop aangedrongen, dat niemand tot de belijdenis des geloofs zou worden toegelaten dan na'grondig onderricht. Zoo alleen zullen we den strijd kunnen sianbinden tegen een verwarring, die bijna niet meer weg te werken is. Het volk des Heeren gaat verloren, brs en zrs, als er geen kennis is. Men kan dan ook dezen eisch niet van zich werpen met de opmerking, dat zoo het intellectualisme in de hand gewerkt wordt. Het is immers de eisch van het toenemen in de kennis des geloofs. Maar we moeten niet minder vreezen het gevaar van het mysticisme. En daarom valle alle nadruk op de kennis des geloofs. Wij gelooven en belijden! Maar — dan moeten wij ook weten, wat we gelooven en te belijden hebben.

h. Zoo ook alleen zullen we ontkomen aan de zuigkracht van het relativisme van onze dagen, dat zijn millioenen verslaat. Men maakt immers van aUes een interpretatiekwestie. O, hebt u deze opvatting? ja maar, daarmee kan ik het niet eens zijn. Ik heb daar een andere meening over. Maar daarom behoeven we elkaar nog niet te verketteren. Zie, zóó worden velen gevangen. Een paar geleerde en een paar vrome woorden erbij, en het is voor elkaar. Het i s toch eigenlijk ook zoo. Het is toch wel wat Farize'istisch, te denken, dat men alleen de waarheid heeft. Deze gedachtengang, brs en zrs, is aan de Schrift vreemd. Zij jubelt: Uw Woord is een lamp voor den voet en een licht op het pad. Zij dient zichzelf aan als volmaakt, recht en zuiver, waar, kostelijker dan goud en zoeter dan honigzeem. Zij is geschreven om ons te doen gelooven, dat Jezus is de Christus, de Zoon van Gcod, en opdat wij, dit geloovende, het leven zouden hebben in Zijn Naam. Daarom beleden onze vaderen de d u i d e 1 ij k-h e i d der Schrift. En — datzelfde geldt ook de Belijdenisgeschriften. Niet zoo natuurlijk, alsof die beide op één lijn zouden staan. De Schrift — zoo zeiden ze — is de norma normans, en de belijdenis is de norma normata, d.w.z. de Schrift is uit zichzelf de regel des geloofs, en de Belijdenis moet aan haar gemeten, en is dan pas geloofsregel, als zij met haar in overeenstemming is. Maar toch wel: ook de Belijdenis is d u i-d e 1 ij k. Zij doet dit zoo duidelijk, dat sommige belijdenisgeschriften zelfs bestemd zijn voor kinderen. We moeten er dan ook ernstig voor waken, dat we dit niet loslaten. Wat al een pogingen zijn en worden ondernomen om de belijdenis uit te leggen. De één yrii ze exegetiseeren naar den tijd van hun ontstaan, de ander naar de dogmatische opvattingen van haar opstellers, een derde doet maar heelemaal geen moeite meer, omdat hij het oud-Nederlandsch volmaakt onbegrijpelijk acht, terwijl hij het niet eens de moeite waard vindt. Daarin staat immers alleen maar, zooals de vaderen over de dingen dachten, maar wij hebben toch heel andere vragen? Zij allen laten los de belijdenis van hun duidelijkheid. Hoe ge ze moet verstaan ? Lees ze maar. Dan zult ge het wel zien. Hoewel het natuurlijk mogelijk is, dat ge heel wat ballast over boord werpen moet

i. Zoo belijdende jagen we ook na de eenheid der Kerk. Het gelooven en belijden is voor het kerkelijk leven van de hoogste beteekenis. Het is duidelijk, dat er ten aanzien van de synodocratie belijdenisgeschillen aan de orde zijn, dat dit geschil geloofskwesties betreft. Laten we dit toch voortdurend duidelijk zeggen en nooit verdoezelen. Er wordt — geloof ik — veel te weinig beleden. Er wordt veel te weinig opgeroepen tot geloof en bekeering. Onze Heere Jezus Christus heeft de deur der Kerk zoo.wijd opengezet. Maar — er moet beleden worden. Beleden de grootheid van de werken van den Koning der Kerk, die Hij in deze jaren tot stand brengt. Een Kerk, die niet belijdt, graaft haar eigen graf. Laten we bij dit belijden vooral de Chr. Geref. brs en zrs niet vergeten. Met hen zijn er geen belijdenisgeschillen en geen freioofskwesties. Althans — zij zeggen te staan op dezelfde basis, waarop vwj staan. Als dat zoo i s, dan mag het gescheiden vergaderen beslist niet langer duren. Dat wil de Heere Jezus niet. Maar dan zal er gesproken en beleden moeten worden. En wie dan schaap van Christus' kudde is, zal de stem van den Herder ook willen hooren en gehoorzaam zijn.

j. Brs en zrs, wij gelooven en belijden. En daarom is er geen reden voor defaitisme. Hoe moeilijk wij het misschien ook hebben in onze kleine groepjes of in onze groote kerken — God doet niets zonder bedoeling. Wanneer Hij in deze jaren reformatie geeft, dan zal Hij ook gelegenheid 'geven, dat deze reformatie tot ontplooiing komt. Dat zal veel strijd kosten. Maar — dat is nooit anders geweest. De Kerk, die waarlijk Geref. Kerk wil zijn, zal zich voortdurend tót reformatie zetten. Ge kunt wel eens het gevoel hebben, dat ge alleen staat. Nu, dat is niets erg. 'Wie dat niet aandurft, heeft van het werk des Heeren nog niet veel gezien. Dat i s belijden: God naspreken, ook dan zelfs, wanneer we weten, dat het leven ermee gemoeid is. Zoo staan we op de plaats, waar God ons stelt: geloovende en belijdende.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Wij gelooven en belijden DS H. VOGEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's