GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VERSLAG SCHOOLDAG 1951

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSLAG SCHOOLDAG 1951

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(VERVOLG)

ZELUS EN ZELOTEN

Sommige woorden, aldus spreker, kregen in de loop der eeuwen een ongunstige betekenis, terwijl toch aanvankelijk die ongunstige betekenis or niet in lag. Ben „despoot" b.v. is, tegenwoordig iemand van bedenkelijk karakter; maar in de bijbel (grieks) wordt (in een gebed) God zelf Despoot genoemd. Het woord „baal" onderging geUjke betekeniswijziging. Iets dergelijks beleven we met de naam „zeloot". Vandaag heeft het woord de gevoelswaarde van een scheldwoord; maar de griekse vertaling van het Oude Testament laat God zelf zeggen, nog wel in de wet-van-Sinaï: Ik ben uw God, een God-Zeloot.

We moeten dus, althans om dit te verstaan, terug naar de afleiding van het woord. Het is afkomstig van een grieks woord „zêlus", dat met „ijver" wel te vertalen is, maar nooit helemaal in 't nederlands is weer te geven; en het hangt samen met een werkwoord „zêloun", dat, even gebrekldg, door „ijveren" zou te vertalen zijn. In het algemeen is „zêlus", een vroeger in de theologie onophoudelijk gebruikte term, met name bekend als technische term in de leer-omtrent-God, een „vox media", d.w.z. men kan er een goede, maar ook een kwade kant mee uit. 't Is immers maar de vraag waarvóór en hóe iemand „ijvert". Als God een God-van-zêlus, of de Zeloot heet, is uiteraard elke ongunstige betekenis verre weg te denken: ij zet zich alleen in voor wat goed en heilig is; en Zijn „manier" is die van de Hem eigene volkomen evenwichtigheid, vrijheid, zaUgheid, wijsheid, rechtvaardigheid, billijkheid, alwetendheid en die van de nimmer onevenwichtig verspreide aandacht: od is overal altijd helemaal „bij" en „in". En als Hij aan zijn kinderen een „zêlus" aanbeveelt, en hen ermee begiftigt door het vemieuwingswonder, dan heet die zêlus in de bijbel (grieks v. h. N. T. en van de Septuagint) zelus-van-God; men kan ijver hebben van en voor Hem, ijver van en voor zijn „huis":2 Cor. 9 : 2; Rom. 10 : 2, 3; Joh. 2 : 17; 2 Cor. 7:7; 11 : 2. Zo kan men ook zeloot zijn in gunstige zin: en zelootvan-God is een ijveraar-voor-God, Hand. 22 : 3; men kan een zeloot zijn in het jagen-naar-geesteUjke gaven (of: eesten), 1 Cor. 14:12; in het goede, 1 Petr. 3 : 13; een goede-werken-zeloot kan men wezen, Tit. 2 : 14. Zo spreekt ook de Septuagint van de zêlus van Pinehas (voor een goede en nodige wraakoefening); nu déze zelus toonde, kon Jahwe zelf zijn zelus (in een straigericht) wel verder inhouden, aldus de tekening der situatie. Er bestaat een werkzame zêlus van Jahwe-der-heirscharen(2 Sam. 19 : 31). En zo kunnen we verder gaan. Zêlus is een deugd, althans een natuurlijke gesteldheid, die, dienstbaar aan een goede zaak, en jagend naar een geboden doel, en gehouden binnen de juiste maat, in temperantie van de geest dus. God siert én mensen. Substraat alsdan voor oefening van deugd.

Het wordt natuurlijk anders, als de aangeboren of inhaerente (immanente) zêlus zich dienstbaar stelt aan een niet zuivere doelstelling, zich laat inschakelen in een leven welks aandachtsspreiding onevenwichtig en vals of gebrekkig is, met ontstentenis van zelftucht, zelfbedwang, zelftemperantie. Of, als de zèlus niet meer staat onder de eigen controle. Betekenend is hec, dat „zêlus" en „zeloot" dan aan jaloersheid doet denken. Jaloersheid, — onder de vele namen, die anthropopatisch héten, en ook heten kunnen, maar het nog niet behoeven te wezen, komt ook de benaming „jaloerse God" voor. Hij staat voor zijn Naam, zijn eer, zijn decreet, zijn plan, zijn volk, zijn „Gezalfde". Zijn „jaloersheid" houdt in, dat Hij in h i n n e n s t e g e d a c h t e n en ook n a a r buiten slaande daad staat voor zijn eer, zijn wet, zijn verbond. Er is heel veel anthropomorfisme in de tekening van dit alles, ook in de bijbel: we denken met name aan wat deze zegt over Gods zelfbedwang, zijn zich-inhouden. Maar hoe het zij, hier is jaloersheid een deugd, de factische, nimmer bloot-theoretische, maar altijd óók theoretische totgeldingbrenging van wat geldt: hoor, Israël, Jahwe is één. Gods zelus, en zijn zelotus-zijn is hard, ook hades en liefde hebben in de bijbel zelus. Hetgeen evenwel fundamenteel verschil maalrt tussen Hem en ons: zijn zelus is nimmer „rücksichtlo s", maar altijd rücksichtvoll. Inde hevigste explosies van Gods zelus vertoont Hij toch nog het beeld van de man, die een splinter haalt uit de v o e t v a n z ij n kind. Dat is het geheim van Zijn volmaakte aandacht, zijn almachtigheid en alomtegenwoordigheid; men kan ook zeggen: zijn eenvoudigheid, zijn ongedeeldheid.

Maar niet zodra komt de zelus in een mens, verstrooid, verdeeld, van nature myoop, egocentrisehi of de zelus wordt dienstbaar gesteld aan niet rijp overwogen doelstellingen, wordt geoefend op een onverantwoorde manier, wordt een jagen zonder gezicht op, of inrekeningbrenging van consequenties en samenhangen, een der duizend manieren van zelfbehagen, zelfprojectie, zelfhandhaving, zelfbedrog. Denk aan Paulus over zijn ras-en bloedgenoten, de Joden-van-destijds: zelus hebben ze, maar zonder verstand. Dan kan de zeloot met wèts - zelus een gevaar worden. Een dodelijk - gevaar. Voor zichzelf en zijn omgeving: deamokmaker, de b e z e t e n e, ze zijn ook in de klassieke l i t t e r a t u u r parallelverschijnselen. De dramatiek kent het thema van de jaloer, sheid, die is losgeslagen door verenging van gezicht, en e g o c e n ­ trisme (te onderscheiden van egoïsme). De wereldgeschiedenis zelf is vol van de ellende van zelotisme, dat volken opzweept, kerken verwoest. Niet door wat zeloten naar buiten doen allereerst, doch door wat ze in haar midden zijn.

Een en ander dient men zich terdege voor ogen te stellen, om niet gevaren te belopen, die steeds groter omvang zouden nemen. Zonder naar c o n c r e t e verschijnselen of personen te willen wijzen, of concrete handelingen of uitingen op het oog te hebben, wilde spreker alleen maar gevaren aanwijzen. IJver-zonder-verstand betekent .nog steeds een conflict tussen mensen, die uit één bron oorspronkelijk gevoed zijn. Zelotisme, zeloten, dat zijn de namen straks van part ij gangers geworden, blind, bijziende, de kerk niet meer kennende in de natie, enz. Spreker wees op het gevaar van negativisme en zelotisme in de kwesties van „voortgaande reformatie" (is ze wel v ó ó r t gaand, in de zin van aanknopend aan wat vóór 1944 er was en wezen moest? ).

„V-o-o-r-t-gaand", dat wil zeggen, dat we niet in 1944 begonnen zijn. We hebben niet iets nieuws tot aanzijn geroepen, maar spr. dankt God, dat Hij de eenheid mag vasthouden in zijn werk van vóór 1944 en aan dat werk mag vastknopen, dat werk mag doorzetten. Wat vóór 1944 in spr.'s geest was, dat is er vandaag nog in en spr. dankt daar God voor. Spr. we^2s vervolgens op het zelotisme, dat exclusief is, in het kerkelijke leven en dientengevole geen goede „zelus", geen Schriftuurlijke ijver is ten aanzien van de terecht door ons verworpen leer van de pluriformiteit der kerk in Kuyperiaanse zin. Maar wie die pluriformiteit verwerpt, maar haar toch aanvaarden — het lelijke en gevaarlijke woord nu daargelaten — in Greijdanus' zin. We denken hier aan de uitroep van een predikant in Amerika, die eigen dogmatische beschouwing bindend wil gaan opleggen aan de Kerk des Heren, en die zijn tegenstanders hierin nu openlijk vraagt: „Wy don 't you go? ", waarom ga je niet weg, naar een andere kerk, waar je het beter naar je zin hebt? Maar wie zo durft te redeneren maakt van de Kerk een „genadewinkeltje", maakt van de Kerk des Heren een privé-aangelegenheid en gaat redeneren: wie niet bij mij kan kopen gaat maar bij mijn buurman collega-concurrent zijn genade halen. Wie zo redeneert ziet het wezen van 's Heren Kerk niet meer; hij bedenke, dat hij niet, om zijn „zelus" te kunnen botvieren, mag zeggen: wie het er niet mee eens is gaat maar naar een „andere Kerk". We zouden hem willen vragen: „Man, waar moet de stakker heen? " Als gij zegt de ware Kerk te zijn, de waarheid te hebben, waar haalt ge dan de moed vandaan de arme tobbers, die je niet direct volgen kunnen, die het niet in alles met je eens kunnen zijn, zo gemakkelijk weg te jagen, de woestijn in. Wie zich deze houding cianmeet, schijnt te lijken op de „zelus", op de ijveraar, maar hij plaatst zich in het gezelschap van hen, die Paulus „ijveraar.s zonder verstand" noemt. Het komt in de praktijk neer op de geesteshouding van de strenge jood, die om des gewetens wiUe, op de sabbath geen vloer wil aanvegen, maar nu een christendienstmeisje in dienst neemt, die wel die vloer mag aanvegen op zijn sabbath.

Laat ons er voor waken, dat we door ons zelotisme niet de mensen de kerk uitjagen. Spr. is bang voor die houding. God wil ons door Zijn Woord en Geest vergaderen en Hij wil geen kerkJE, dat we zélf vergaderen, een verzameling van mensen, die „elkander liggen", die het goed eens zijn met elkaar en die met elkaar knusjes kimnen converseren. De Kerk is waarlijk oecumenisch, zo breed als de wereld breed is, waarin we Christus' vergaderwerk moeten eerbiedigen en met blijdschap en zelfverloochening aanvaarden. Spr. ziet het zo: wanneer we de broeder of zuster van ons wegstoten, omdat zij het niet in alle dingen met ons eens zijn, dan kunnen we zieggen: ga naar een kerkje, waar je je beter thuis voelt, maar in werkehjkheid stoten we ze van de Kerk weg in de hel. We moeten tot elkander durven zeggen: man! we staan door Gods genade beiden in Zijn Kerk en blijf dus om 's HEREN wil hier; loop nooit weg,

want buiten is de hel. We moeten nooit een lastpost afvoeren van onze ledenUjsten en naar een „andere kerk" laten gaan, wanneer we belijden, dat er geen andere kerk is. Wanneer we geen „kerkpluriformiteit" erkennen, moeten we, wanneer we met mensen te doen hebben, die ons niet liggen, of waarmee we het niet vinden kunnen, ook niet willen profiteren van wat we om der wille van de belijdenis niet erkennen.

Spr. v/ees er op met dit alles niemand persoonlijk te bedoelen, geen man en geen krant en geen groep. Maar er zijn veel misverstanden. En we zullen allemaal met elkaar allereerst de Kerk moeten gsian zien 'in haar breedheid, naar onze belijdenis, zó breed, dat we durven zeggen: hier of naar de hel.

Hier begint de weg van de sanering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

VERSLAG SCHOOLDAG 1951

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's