GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE (III)

§ 5. Over de „Verklaring van Gevoelen".

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

§ 5. Over de „Verklaring van Gevoelen".

We zullen ons thans bezig houden met de „Verklaring van Gevoelen", welke de bezwaarden over de leeruitspraken van 1942 in het jaar 1943 opstelden en aan de synode opzonden. Dat is eveneens een stuk, dat een belangrijke rol speelde in de kerkgeschiedenis der laatste jaren. En de Haagse synode sprak zich ook daarover uit.

Gaan we in korte trekken weer de feiten na.

Nadat de synode van 1943/45 alle gravamina der bezwaarden had afgewezen, besloot ze deze broeders uit te nodigen tot een samenspreking met een vijftal door haar benoemde deputaten. Tot deze samenspreking werden allen, die bezwaren hadden ingediend, uitgenodigd. En wel zó, dat de inzender of inzenders van elk bezwaarschrift afzonderlijk voor deze deputaten mochten verschijnen^^).

In het rapport, dat de genoemde deputaten over hun arbeid aan de synode uitbrachten, lezen we, dat de broeders S. O. Los c.s. onder andere op zich namen „te overwegen, of zij nog vóór de samenkomst der synode aan deputaten hun standpunt nader kenbaar zouden kunnen maken". Terwijl we in de weergave van wat met Ds Meulink werd verhandeld dit vinden: „Aan het slot heeft hij (Ds Meulink) op verzoek van den praeses op zich genomen, de zaak nog in verdere ernstige overweging te nemen en indien mogelijk nog vóór de samenkomst der synode ons (de deputaten) nader bericht aangaande zijn standpunt te doen toekomen ^^).

Men ziet: aan de mannenbroeders, welke aan de samenspreking hadden deelgenomen, werd uitdrukkelijk verzocht hun standpunt inzake de leerkwestie schriftelijk aan de deputaten en zo aan de synode bekend te maken.

• Gehoor gevend aan dit verzoek stelden nu deze broeders in gemeenschap met nog anderen, de bekende Verklaring van Gevoelen op, waarin zij aan het slot zorgvuldig hun opvattingen ten aanzien van verbond, belofte en doop in een tiental stellingen formuleerden.

Ieder gevoelt, dat door het indienen van deze Verklaring een zeer belangrijke stap was gedaan!

Sprak de synode uit dat wat in deze Verklaring stond in overeenstemming was met de belijdenis, of, desnoods, dat het tolerabel was in de kerken, dan zou de crisis op hetzelfde moment voorbij zijn geweest. En het kerkelijk conflict zou voorgoed tot het verleden hebben behoord.

Wees daarentegen de synode deze Verklaring af, dan zou het conflict ernstiger worden. Maar dan zou de situatie tegelijk ook volkomen helder zijn geworden! Ieder wist dan, dat wie de visie, welke In de Verklaring van Gevoelen was geformuleerd, deelde, niet in de kerken zou worden geduld.

Wat gebeurde nu ter synode?

In hun rapport over de gehouden samenspreking deelden de deputaten mee, dat zij van de broeders met welke zij samenspraken „een gedrukt stuk" ontvingen. Ze citeren daar dan een paar zinnen uit, maken een paar opmerkingen omtrent wat deze broeders over de korte verklaring van 1905 opmerkten en zeggen dan, dat er voor hen als deputaten geen reden is „om verder op dit stuk in te gaan".

In wat de synode naar aanleiding van dit rapport besloot wordt dan met geen woord over de ingezonden Verklaring gerept. Wel wordt de gravamenindieners met kracht op het hart gebonden, „dat in onze kerken niets mag worden geleerd, dat rnet de betrokken leeruitspraken niet ten volle in overeenstemming is." ^^)

Met taaie vasthoudendheid hebben deze synode en haar opvolgsters in deze houding volhard.

Toen b.v. dr Van 't Veer aan de synode schreef, dat het hen verbUjdde dat zij in de „tien punten" uit het slot van de „Verklaring van Gevoelen" „geen enkel woord als onrechtzinnig had gebrandmerkt" en dat dus in de kerken „volle ruimte" gelaten werd voor de daarin geformuleerde verbondsbeschouwing, ontving hij ten antwoord dat de synode „niet tot taak" had „de verbondsbeschouwing der broeders te onderzoeken".

Zij onderzocht alleen , , de bezwaren, die zij tegen de uitspraken van 1905 en 1942 hadden ingebracht". Uit haar stilzwijgen over de tien punten mocht men daarom geen conclusie trekken „aangaande een in onze kerken bestaande ruimte voor tweeërlei verbondsbeschouwing" in de zin als dr Van 't Veer dat bedoelde. ^•')

En toen enkele maanden later een broeder uit Baam aan deze zelfde synode haar oordeel over de „tien punten" vroeg, werd hij verwezen naar de reeds genoemde uitspraak, „waarin de synode verklaard heeft, dat de verklaring van gevoelen der bezwaarden met opzet door haar niet behandeld is geworden." ^^)

Maar de synodes werden in verband met deze Verklaring niet met rust gelaten. Steeds sterker werd in de kerken het verlangen naar klaarheid en zekerheid in deze.

Enerzijds verkondigde men immers dat wat in de Verklaring van Gevoelen werd omschreven vrijuit geleerd en gepropageerd mocht worden. Maar anderzijds verzekerde men dat verschillende punten daaruit als ongereformeerd afgewezen moesten worden.

En zo kwam de Verklaring ook ter sprake op de buitengewone synode van Utrecht 1946. Als antwoord op haar daaromtrent voorgelegde vragen schreef deze o.a., dat de synode over dit stuk geen oordeel had uitgesproken, „omdat het niet op haar weg lag in te gaan op allerlei niet als gravamina bij haar ingediende verklaring (en) van enkele personen of groepen van personen, die dienst zouden moeten doen naast of ter vervanging van officiëele kerkeüjke leeruitspraken".^'*)

Men merkt: de motivering van de weigering om op de Verklaring in te gaan is gewijzigd.

Eerst sprak de synode uit, dat het haar taak niet was de verbondsbeschouwing der protesterende broeders te onderzoeken. Een paar jaren later sprak zij veel algemener, dat het niet op haar weg lag op allerlei verklaringen enz. in te gaan.

Een bijzondere rol speelde de Verklaring in de actie der friese predikanten.

Dezen richtten ^ich namelijk tot de synode van

het Bestuur der Unie als zodEinig, maar door dié Unle-Tjestuursleden, dl© destijds behoorden tot „De Gereformeerde Kerken In Nederland". Zij richtten, zich nl. op 19 Fet> r. 1944 tot de bekende aan het uitwerpen al begonnen zijnde synode. Ze deden dit dus als personen; niet hun Bestuur, laat staan de Unie deed het. En toen ze schreven: it doen wij wel als personen, maar dan toch „namens" onze medestudenten, toen werden onder die medestudenten niet de studenten van S.S.R. 'bedoeld, laat staan de S.S.R. zelf, doch die „medestudenten, die tot dezelfde kerk behoorden". Met andere woorden: e S.S.R. zelf Weef er helemaal bulten, en wat de leden-adressanten verrichtten, hadden ze ook kunnen doen geheel los van hun student-zijn, of van hun S.S.R.-lidmaatsohap. Ze schreven wel (in hun brief aan de synode) dat ze adresseerden „namens de Gereformeerde TJniveirsitaii'e jeugfd aan de openbare Hogeronderwijsimstellingen van Nederland", maar de juistheid hiervan wordt door hen zelf - ^ blijkens het zoeven gememoreerde — thans ontkend: ie uitspraak was te boud. Ze merkten op, dat het doordrijven van de scheur de studenten voor een schier wanhopige positie zou plaatsen. Kwam er een scheur, zo zeggen ze erbij, dan wilden zij niet kiezen vóór 6f tegen die of die, want ze erkenden, dat ze aan de leiders van beide kanten veel, zéér veel te danken hadden, en niet één van hen te kunnen missen. Noch üi hun studie, noch in S.S.R. Ze willen niet zeggen, dat die of die een valse leider is; ook al zouden ze persoonlijk van mening zijn, < Jat er hier of daar grote fouten zijn gemaakt, dan nog willen ze een ieder van de geadresseerde synode als leiders van , , al onze kerken" aanvaarden. Ze vrezen, dat de kerken totaal versplinterd zullen worden, dat op haar het beeld van 1 Cor. 3 : 1—9 toepasselijk zal worden, en dat dit zal gaan ten koste van ons kerkelijk optreden naat bulten.

De scheur werd doorgedreven; en de synode verklaarde: ieder, die het verband met ons niet verbreekt, MOET tenminste drie jaar lang alles uitvoeren wat we zeggen (ook dus het voor God als valse leider, ja misleider, uitroepen en behandelen, b.v. weigeren, de valse leiders als ambtsdragers te erkennen).

En tóen?

Toen waren er leden, die dit op zloh lieten en nog laten zitten, en die ook daarnaar doen, en publiek geacht willen worden te doen. En er waren anderen (we erkennen dankbaar: een groeiend aantal van die anderen), die - daarvoor bedankten, en mannen durfden zijn, niet varend onder die valse vlag.

De historie (zie bl. 34) wijst uit: het interkerkelijke was een mythe, en wat zo heette, dat was machteloos. "Van het intermediair kwam niets terecht.

"We hopen van het belAigrijke boek nog wat te zeggen.


31) Acta, art. 167.

32) Acta, p. 340.

33) Acta, art. 245, 250, 257, 289.

34) Acta, art. 344; p. 867.

35) Acta, art. 515, sub d.

30) Acta, art. 213, Bijlage XXIII p. 123.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE (III)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's