GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

§ '• Over de ontaarding' van de gereformeerde kerkregering.

De ontaarding in de regering der kerk, zoals die in de beslmten van de synoden der veertiger jaren aan de dag trad en rechtskracht verkreeg, is misschien nog belangrijker èn fataler dan wat toen door middel van de leerultspraken, aan theologische theorieën, in de kerk werd geïmporteerd.

Wij willen ook daarvan iets zeggen. Zoals men weet is in de schone Doleantietijd de oude, Schriftuurhjke wijze van kerkregering weer in hst volle Ucht komen te staan en met vreugde in practijk gebracht.

We noemen daarvan een paar markante trekken.

Vooreerst werd met alle kracht beleden en vastgehouden dat er in Christus' kerk geen enkele macht mag worden geduld, welke zich b o v e n de kerkeraden verheft: Geen classis, geen synode mag zich stellen tussen Christus en de kerken, welke onze Heiland door zijn, in één kerkeraad verenigde, ambtsdragers wil regeren. De kerkeraden vormen de hoogste macht en het enige bestuur, dat in de kerk mag bestaan. Deze kerkeraden hebben een oorspronkelijke, volledige en duurzame macht. En deze inacht hebben de kerkeraden alléén.

„Het Gereformeerde presbyteriale kerkrecht kent geen ander bestuur dan den kerkeraad, en den kerkeraad alleen, omdat alleen de kerkeraad de saamvergadering is van de door Christus ingestelde ambtsdragers. In de plaatseüjke kerk zijn dienaren des Woords, ouderlingen en armenverzorgers, als van Christuswege met dienende macht bekleede personen; en deze met macht bekleede personen komen in den kerkeraad saam, om gezamenlijk hun macht en dienst uit te oefenen.

Zoo is dus de kerkeraad inderdaad een beetuur over de plaatselijke kerk; maar een ander ofhooger bestuur is er niet'"').

Nu komen de kerken op geregelde tijden door middel van da door haar daartoe gezonden afgevaardigden samen in de kerkehjke vergaderingen, die dassen of synoden worden genoemd. Maar deze vergaderingen bezitten géén zier eigen macht. Ze ontvangen alle macht, welke zij bezitten, van de kerkeraden en dan wel in zover als deze kerkeraden die aan deze vergaderingen willen verlenen. „Bij de Classen en Synoden (berust) slechts een beperkte, bedienende, afgeleide, „lagere" macht""').

„Als zoodanig — aldus vertolkte dr H. H. Kuyper eenmaal dit Schriftuurlijke principe van kerkregering — bezit een meerdere vergadering, hetzij een Classis of Synode, hetzij particulier hetzij generaal, geen de minste macht. Alle kerkelijke macht, door Christus aan Zijn kerk geschonken, schuilt uitsluitend en alleen in de plaatselijke Kerk'"'*'). „Een zelfstandige, een eigen kerkelijke macht hebben onze meerdere vergaderingen dus niet. Er is in de Kerk geen andere macht dan die Christus heeft geschonken De kerkelijke macht berust bij de plaatselijke kerken alleen"^'-').

„Er is boven dezen kerkeraad in de kerk geen enkele hoogere macht dan de macht van Christus alleen. De Classis en de Synode staan, om het met Voetius eens zeer scherp uit te drukken, niet boven den kerkeraad, maar beneden hem. Het is niet een opklimmende macht, zoodat de kerkeraad de minste macht heeft, de Classis en de Provinciale Synode een hoogere macht en de Generale Synode de hoogste macht. Maar juist omgekeerd een afdalende reeks: de hoogste macht berust bij den kerkeraad, en van den kerkeraad daalt die macht af op de Classis, de Provinciale en de Generale Synode""").

Met grote nauwgezetheid werd deze Schriftuurhjke wijze van kerkregeren door de leiders van de Dole-

5T) De Rechtsbevoegdheid der plaatselijke kerken> door Dr F. L. Rutgers en Dr A. F. de Savomin Lohman^, p. go.

58) De Heraut, No. 2356, 18-3-1923.

5") Tdem, No. 2357, 25-3-1923.

60) Idem, No. 1248, 1-12-1901.

antie 'in hun kerkelijke besluiten geëerbiedigd en tegen alle aanranding verdedigd.

Als b.v. aan ds Sikkel gevraagd wordt, of het niet goed zou zijn, dat de synode ook bepalingenvoor kerkeraden maakte, „b.v. omtrent de trappen van censuur, de verkiezingen van ouderlingen en diakenen, het stemrecht der lidmaten, de benoembaarheid voor eenig kerkelijk ambt, de diakonie, de prediktijden, den beroepsbrief, de boeken enz." — dan gaat hij tegen de gedachte aan zo iets heftig te keer.

Indien een synode dergelijke bepalingen zou willen maken, zou dat een bewijs zijn dat in die vergadering „het verfoeisel der Roomsche hiërarchie en der synodale hiërarchie" heerschappij voert. En daar mag een gereformeerd mens niets m.ee te maken hebben.

En dan volgt deze tirade:

„Laat toch alle gedachte aan een regeerende synode worden losgelaten, want dat is niets anders als de paus.

De kerk e raden regeeren de kerken

En de kerkeraden maken nu verder de classen en de synoden. Niet omgekeerd.

Classen en synoden hebben hun bevoegdheid van d e kerkeraden. Niet omgekeerd.

En dat wel in gebondenheid aan de kerkenorde, die in art. 84 aUe heerschappij over eene kerk aan de andere kerken ontzegt.

Een synode, die dus wetten of regelingen voor k erkeraden of voor tuchtgevallen of voor verkiezingen of voor zondagsviering of voor stemrecht in de kerken vaststelde, nam een onwettig besluit en zette den pausehjken hoed op.

Een synode is slechts een tijdelijke vergadering tot openbaring van het kerkverband, die niet de minste macht over de kerken, heeft, maar een samenkomst der kerken is, om de beteekenis van het kerkverband voor het heil der kerken en de eere des Heeren te laten gelden en aan de roeping der gezamenlijke kerken naar buiten uiting te geven.

Als de vergadering afgeloopen is, d a n i s e r geen synode meer, en dan is ergeen classe meer, dan zijn er slechts k e r k e n en in iedere kerk, wanneer de opzieners samenkomen, kerkeraad. En die kerkeraad regeert zelf de ge-

meente Gods naar Gods Woord in gebondenheid aan belijdenis en kerkenorde, maar zonder verdere bepalingen dan die hij zelf moet maken" 61)

Met strenge consequentie werd dit principe van Schriftuurlijke kerkregering overal toegepast.

Ik noem één voorbeeld.

Het betreft de ook thans nog zo actuele kwestie der kerkelijke goederen.

In het voorjaar van 1893 schreef De Wekker, dat de kerken zich nog tot de generale synode van Dordrecht, welke in dat jaar zou gehouden worden, van de gemeenschap der gereformeerde kerken konden losmaken, zó, dat ze daarbij haar kerkelijke goederen behielden. De synode van 1892 had tot verenigingvan de afgescheiden en de dolerende gereformeerde kerken besloten. In 1893 zou nu de éérste gewone, generale synode der verenigde kerken worden gehouden. Indien nu de kerken rechtstreeks aan het samenkomen van deze synode zouden hebben meegewerkt, zouden ze metterdaad het nieuwe verband der gereformeerde kerken hebben erkend en daarin definitief opgenomen zijn. Als ze daarna nog met dat kerkverband zouden breken, zou dat haar op het verlies van de goederen der kerk komen te staan.

Maar tegen deze „fopperij van De Wekker" vaart Sikkel dan aldus uit:

„Ten allen t ij de toch hebben de kerken, die e v nder de kerkenorde van 1619 leven, formeel het recht tot verbreking van het kerkverband, met behoud harer goederen. Voor God zijn zij natuurUjk lechts vrij om het kerkverband te verbreken, indien Gods Woord of dè Belijdenis zulks vorderen ; maar voor de menschen mag niemand ooit hare bezitting aanraken, als zij meenen het kerkverband te moeten verbreken.

Dit volgt geheel uit het karakter en de historie der gereformeerde kerkenorde.

Die kerkenorde toch constateert een vrijwillig aangegaan verband, dat alleen door den wil der plaatselijke kerken voortduurt, en voor iedere plaatselijke kerk ophoudt, zoodra zij zelf die band verbreekt.

Het kerkverband naar de gerefonneerde kerkenorde is geenszins een oplossing der plaatselijke kerken in een soort landsgeheel, waarbij nu de plaatseHjke kerk een deel van dat geheel wordt. En allerminst brengt dit kerkverband een eenheid van stoffelijk bezit tot stand, waardoor de goederen der plaatsehjke kerk voortaan ook maar in eenig opzicht aan het geheel toebehooren. Onder de Gereformeerde kerkenorde bestaat van zulk een stoffel ij k gemeenschappelijk bezit zelfs schij; i noch schaduw. Ware dit zoo, het zou voor eene plaatsehjke gemeente ongeoorloofd zijn van 's Heeren wege, zulk een verband aan te gaan.

De gemeenschappeüjke bezitting der kerken is de belijdenis en kerkenorde, maar de stoffel ij ke bezittingen behooren onder deze kerkenorde nooit ook maar een ogenblik aan iemand anders, dan aan i e d e r e p l a a t s e l i j k e kerk afzonderlijk.

In 1892, in 1893, in 1894 en steeds blijft, waar alleen de Dordtsche kerkenorde zonder ander statuut of reglement geldt, de voUe vrijheid der gereformeerde kerken onverkort, om het kerkverband te breken. B1 ij V e n zij onder dit verband, dan kan toch niemand ooit op goederen der plaatselijke kerk eenige aanspraak maken; en verbreken zij het kerkverband, dan kan het bhjvende kerkverband nimmer één vinger naar de goederen der scheidende kerk uitsteken; die goederen blijven het onvervreemdbaar eigendom der plaatselijke kerk.

Zoo is het onder d e Gereformeerde kerkenorde"62).

Een ander wezenskenmerk van de kerkregering, welke dank zij wat de HERE in de doleantie wrocht, tegen het eind der vorige eeuw opnieuw in de gereformeerde kerk kerkelijke geldigheid ontving, was de strikte en eerlijke onderhouding de strikte en eerlijke onderhouding van art. 31 der Kerkenorde.

In dit artikel werd, zoals bekend is, door de kerken vastgesteld, en zo beloofd, dat hetgeen op een meerdere kerkelijke vergadering door de meeste stemmen wordt goedgevonden door haar „voor vast en bondig" zal worden gehouden. Met deze beperking evenwel, dat wanneer een besluit van zo'n meerdere vergadering naar het oordeel van een mindere vergadering in strijd komt met de Heilige Schrift of de kerkenordening, deze vergadering dat besluit niet'zal accepteren en uitvoeren.

Wat dit artikel bedoelt, in welke situatie het voor­ ziet kunnen we het best als volgt tekenen:

Wanneer een meerdere vergadering een besluit neemt, is de regel, dat de miadere vergadering zo'n besluit voor „vast en bondig houdt".

Dat wil zeggen: ze moet het van harte overnemen en uitvoeren. Ook al vraagt het grote offers en al

en uitvoeren. Ook al vraagt het grote offers en al was het helemaal niet naar „haar zin". Natuurlijk doet ze zo iets niet „uit gehoor-

z aam he id". Want gehoorzaamheid bestaat er niet, mag er zelfs niet bestaan bij een mindere vergadering ten opzich­ te van een meerdere!

Moeten lastgevers soms gehoorzaam zijn aan de lasthebbers, d.w.z. aan hen, die hun de beperkte macht welke zij, tijdelijk, uitoefenen, eerst ge­ heel en al hebben toevertrouwd?

Neen, dat de mindere vergaderingen de besluiten van een meerdere accepteren en uitvoeren geschiedt uit t r o u w aan het gegeven w o o r d : Men heeft immers in de kerkenordening welke men aanvaardde beloofd, dat men de besluiten van een meerdere vergadering voor „vast en bondig" houden

Nu moet dat voor „vast en bondig" houden een geloofsdaad zijn.

Men moet het dus met open ogen doen.

En daarom moet een door een meerdere vergadering genomen besluit getoetst worden door de mindere vergadering wie het geldt en daarna en zo moet zo'n mindere vergadering het voor eigen verantwoordehjkheid nemen en uitvoeren.

Het kan evenwel voorkomen, dat een mindere vergadering, b.v. een kerkeraad, na ernstig onderzoek tot de overtuiging komt, dat een besluit van een meerdere vergadering niet overeenkomt met Gods Woord of met een of meer bepalingen van de kerkenorde. In dat geval mag, of liever: moet zo'n kerkeraad weigeren het gevallen besluit te aanvaarden en uit te voeren.

Natuurüjk mag zo iets slechts met de grootste ernst, dat wil zeggen: na grondige studie dan en alleen in de uiterste noodzaak geschieden.

En een kerkeraad, welke meent een besluit van een meerdere vergadering te verwerpen moet zich onmiddellijk met een gefundeerd bezwaarschrift tot de betrokken meerdere vergadering wenden.

Maar dit neemt niet weg, dat een kerkeraad in zo'n situatie het in geding zijnde besluit niet behoeft uit te voeren !

Zo hebben de kerken afgesproken blijkens haar kerkenorde.

En zo hebben de gereformeerde kerken het vele jaren lang gezien en in practijk gebracht.

Laat ik bij alle bewijzen welke daarvoor vroeger reeds werden aangevoerd alleen nog dit duidelijke woord van Sikkel aanhalen.

De kerken — zo schreef hij — verbinden zich slechts „tot nakoming van de beslissingen van de synode onder voorbehoud, dat die beslissingen met de kerkenorde in overeenstemming zullen zijn. Zie Art. 31.

Daardoor hebben de kerken zich het volle recht behouden, gelijk zij trouwens voor den Heere verplicht zijn, om hare eigene rechten tegenover het kerkverband te handhaven.

Betreft eenig besluit eener synode een zaak, die niet van hare competentie is, maar volgens accoord der kerkenorde of uit den aard dér zaak van de competentie eener classe of kerk, dan staat het aan de kerken de geldigheid van zulk ©en besluit al of niet te erkennen. En zij mogen zich ook in dezen niet door toegevendheid, maar enkel door wat recht en goed voor den Heere laten leiden.

Verwerping van eene beslissing, die buiten het recht der kerken gaat, is geen revolutie. Wij hebben in de synode geen kerkelijke overheid; — we denken daar immers niet aan! Maar de synode is een vergadering van kerken, die geen heerschappij over elkaar uitoefenen. Zie Art. 84.

De band der kerken is niet een opperhoofd, maar enkel overeenstemming. Waar die overeenstemming ophoudt, daar houdt de band op. Met dien verstande, dat men in middelmatige dingen verschil zal vragen, of zich naar het gevoel der meesten schikken zal.

Maar dan altijd in zulk eene vergadering van kerken, waarin een zaak naar de kerkenorde behoort beslist te worden" "'').

En hoe ernstig Sikkel deze kerkelijke regel opnam en daarnaar leefde, blijkt wel uit het feit, dat hij na de synode van 1905, waarop-art. 36 van de Geloofsbelijdenis werd gewijzigd, publiek verklaarde, dat h ij die wijziging verwierp en zich aan het o n v e r a n d e r d e a r t i k e l houden zou.

Hij verklaarde toen, dat, totdat de Gereformeerde kerken in haar generale synode art. 36 en wat daarmee samenhangt op betere wijz-e dan geschied was, zouden behandelen, hij de wijziging zou verwerpen.

„Tot zoolang zullen wij door de banden van ons hart onze aloude Belijdenis bewaren, gelijk wij haar ontvingen, en niet gelijk de Synode van Utrecht haar maakte.

Voor ons is de historische Nederlandsché Belijdenis nog dezelfde gebleven, omdat haar geen recht gedaan is, gelijk aan de Belijdenis der Gemeente van onzen Heere Jezus Christus toekomt. Dit rechtdoen komt pas, indien de Gemeente des Heeren welbewust de roeping der Overheid als Gods dienaresse tegenover het Rijk van den Antichrist weet te belijden.

Hoe het dan nu kerkeUjk moet?

Of de Kerken, die nu in de war gewerkt zijn, moeten of zullen uitstooten (!!!) degenen, die de beslissing der Synode van Utrecht niet mede voor hun rekening kunnen en willen nemen?

Wij gelooven dit niet.

Maar we moeten het afwachten.

De Heere regeert" 65).

„Om het gewicht der zaak" — zo schreef Sikkel onder het artikel, , , wordt dit stuk door den schrijver onderteekend".

Aldus hanteerde ds Sikkel art. 31.

En in die tijd dacht niemand er aan hem dit recht te betwisten.

We wijzen tenslotte nog op één kenmerk van de gereformeerde kerkregorin< : .

Het betreft de schorsing cf afzetting van ambtsdragers.

De Kerkenorde is' ten aanzien van deze kwestie zeer duidelijk.

We lezen immers in art. 79 het volgende: „Wanneer Dienaars des Goddelijken Woords, Ouderlingen of Diakenen eene openbare grove zonde bedrijven, die der Kerk schandeüjk, of ook bij de Overheid strafwaardig is, zullen wel de Ouderlingen en Diakenen terstond door voorgaand oordeel des Kerkeraads derzelver en der naastgelegene gemeente in hunnen dienst geschorst of daarvan afgezet worden, maar de Dienaren alleen geschorst worden. Of deze geheel vau den dienst af te zetten zijn, zal aan het oordeel der Classe staan, met ac'vies van de in Art. 11 genoemde Deputaten der Particuliere Synode".

Uit dit artikel blijkt overduidelijk, dat het recht tot deze tuchtoefening in éérster èn in laat ster instantie aan de k e r k e r a a d toekomt.

Het is immers de kerkeraad, en die kerkeraad alléén, welke het initiatief neemt tot een tuchtoefening als waarvan in art. 79 sprake is.

Het is ook de kerkeraad, welke, al naar gelang dat voorgeschreven is, de kerkeraad van de naastgelegene gemeente, èf de classe, oproept om in deze verder met hèm te handelen.

En het is uiteindelijk ook weer deze kerkeraad, die de slotacte van de tuchtoefening verricht.

Indien namelijk de naburige kerkeraad of de classe met de kerkeraad, die het initiatief tot de tuchtoefening nam, van oordeel zijn, dat de schorsing of afzetting van een ambtsdrager eis des^ Heren is, dan moet de kerkeraad, waartoe de in geding zijnde ambtsdrager behoort, zélf de eigenlijke schorsing of afzetting ten uitvoer brengen.

Hoe sterk 'deze norm voor tuchtoefening in de kerken leefde en con amore werd gevolgd blijkt wel uit tal van uitlatingen en daden in de tijd na de Doleantie.

We geven een enkel voorbeeld.

De Heraut wees er indertijd op, dat in „het meesterlijke werk" van Jhr mr A. F. de Savornin Lohman en dr F. L. Rutgers De rechtsbevoegdheid onzer plaatselijke Kerken (tweede druk 1887) „met nadruk" opgekomen wordt „tegen de voorstelling door de voorstanders der Synodale hiërarchie gegeven, alsof een Classis bevoegd zou wezen in eenige gemeente het initiatief te nemen tot kerkelijke censuur, eigener beweging besluiten kon een gemeentelid of ambtsdrager te censureeren en den Kerkeraad kon opleggen dat vonnis ten uitvoer te brengen (bl. 31 noot 2)".

Tegenover deze hiërarchische opvattingen verdedigden nu de genoemde auteurs, aldus de Heraut, de echt gereformeerde visie. En zij toonden daartoe aan:

„Ie. dat het recht tot initiatief bij zulk een kerkelijke censuur niet b ij de meerdere vergadering behoort, maar bij den Kerkeraad. Het is de Kerkeraad, die de potestas jurisdictionis, d.w.z. de kerkelijke macht om censuur te oefenen, ontvangen heeft en die dus in de eerste plaats te beoordeelen heeft, of er reden is om zulk een oensuur te oefenen. Wel bepaalt onze Kerkenorde, dat bij de uitoefening van deze macht de Kerkeraad in bepaalde gevallen gehouden is het advies van de Classis te vragen (b.v. voor men tot exr commimicatie van een lidmaat overgaat) en evenzoo, dat die Kerkeraad niet zonder de goedkeuring van de Classis een predikant mag afzetten. Maar_aL.is de uitoefening van deze censuurmacht in genoemde gevallen beperkt geworden door het Kerkverband, daaruit kan en mag toch niet worden afgeleid, dat een meerdere vergadering, zonder dat de Kerkeraad er in gekend is, zulk een censuur zou mogen uitspreken. Een dergelijke macht komt aan de meerdere vergaderingen niet toe.

2e. dat zelfs dan, wanneer een Classis of Synode, niet ter eerster, instantie, maar wettiglijk (d.w.z. nadat de zaak in den Kerkeraad behandeld was) censureerde en de uitvoering aan een Kerkeraad opdroeg, deze nog altijd bezv/aar kan maken en niet gedwongen kan worden Wel wordt in ari.. 31 onzer Kerkenorde bepaald, dat hetgeen door de meeste stemjnen goedgevonden is in de meerdere vergaderingen, voor vast en bindend zal gehouden worden, maar er wordt aan toegevoegd: tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen Gods Woord of tegen de Artikelen in die Generale Synode besloten" 66).

Men ziet hoe eenvoudig en duideüjk deze dingen zijn: De kerkeraad neemt het initiatief tot een tuchtoefening".

In het verloop daarvan worden, al naar gelang de zaak is, een genabuurde kerkeraad of een classis ingeschakeld.

En als deze tot de overtuiging komen, dat de tuchtoefening voortgang moet hebben, verricht de Kerkeraad de slotacte daarvan, n.l. de excommunicatie, de schorsing, of de afzetting.

Prof. Rutgers accentueerde dat laatste steeds bijzonder sterk.

De eigenlijke excommunicatie, schorsing of afzetting moeten naar zijn overtuiging niet door een meerdere vergadering, maar door de Kerkeraad van de kerk, tot welke de gevonniste behoort, geschieden.

Hij citeert met instemming Voetius op dit punt en schrijft dan, dat deze wel verklaart, dat „ingeval van wanbestuur en ongeneeslijk bederf ook zelfs de excommunicatie aan de synodale vergadering der kerken toegekend en door haar uitgeoefend kan worden", maar dat deze daaraan' onmiddellijk toevoegt, „dat daarbij „aan de p 1 a a t s e 1 ij k e kerk haar, rec^t, : en de uitoefening der kerkelijke macht moet verblijven"; zoodat, als daarin nog een gezond deel over is, door dit gedeelte de eigenlijke exconmiunicatie geschiedt en de Synode alleen leiding geeft, en als zulk een kerk geheel bedorven is, de Synodale excommunicatie „niet formeel is, maar een daarvoor in de plaats komende handeling, waarbij het anathema aangekondigd wordt, met opzegging van den vrede, van de broederschap en van de speciale Synodale correspondentie"."

In al deze gevallen van tuchtoefening geldt nu de regel: „b ij degenen, die op k e r k e 1 ij k gebied wettiglijk iets verleent, gelijk door het toekennen van de macht aan dezen of genen persoon geschiedt, bij denzelfden berust ook de wettige bevoegdheid om datzelfde te ontnemen, als daartoe de noodzakelijkheid bes taat" 67).

En aangezien een classis of synode nooit iemand in het kerkeüjk ambt mag plaatsen en dus ook nooit ambtelijke macht verleent, mag en kan zo'n meer-, dere vergadering deze macht ook nooit van iemand afnemen.

De hierboven besproken normen voor de schriftuurhjke regering der kerk werden nu door de Syno; den van de veertiger jaren op een werkelijk ontstellende wijze overtreden. En door wat men zo deed en besloot werd inderdaad een „n i e u w" en in wezen on-géreformeerd kerkrecht ingevoerd.

Wij noemen slechts enkele feiten.

De synoden beroofden de kerken successief steeds meer van de macht, van de bevoegdheid, welke alléén toekomt aan de kerken.

Zij stelden, om maar iets te noemen, zonder dat de kerken daaromtrent voorstellen hadden gedaan — dat wil dus zeggen: eigenmachtig! — allerlei zaken aan de orde.

Zij verlengden, eveneens eigenmachtig, haar zittingsduur, soms zelfs tot over een periode van enkele jarien., .

Zij creëerden de in de waarhjk gereformeerde kerkregering onmogelijke figuur van predikanten, die in dienst van de kerken in het algemeen staan en zij onttrokken deze wat hun ambtelijke positie en zo ook wat een eventuele tuchtoefening over hun ambtsbediening betreft, geheel en al aan de macht van de kerkeraden.

Ze gingen voort met het onttrekken van steeds meer arbeid aan de kerken, teneinde die aan zichzelf en haar organen toe te wijzen.

En zij onderwierp die kerken al meer aan de sjaiodale supervisie en heerschappij ^*).

De synoden maakten voorts art. 31 der kerkenorde practisch volkomen krachteloos.

Men realisere zich maar eens goed wat het betekent, dat zij uitsprak, dat een kerkeraad, ten aanzien van het niet voor vast en bondig houden van een synodaal besluit, waartegen hij ernstig bezwaren heeft, niet zélf een b e s l i s s i n g mag n e m e n ! Tot zulk een niet voor vast en bondig houden van zo'n, synodaal besluit mag een kerkeraad •nota bene alleen dan overgaan, als de synode, die het besluit nam, dat zèlfgoedvindt!

De synoden beslisten voorts, dat het definitieve oordeel over de vraag, of de uitvoering van een besltdt ener meerdere vergadering, waartegen een kerkeraad overwegend bezwaar heeft en waartegen hij in appèl gaat, voorlopig (dat wil zeggen: tijdens de duur van dat appèl) door die k e r k e r a a d mag worden opgeschort, niet staat bij die kerkeraad, maar eveneens bij de vergadering, welke dat besluit nam! "=•).

Een kind kan verstaan, dat op deze wijze art. 31, ondanks alle verzekeringen van het tegendeel, f e i - tel ij k werd opgeheven.

Voorts spraken de synoden duidelijk en ondubbelzinnig uit — en zij bevestigden dat door haar daden — dat zij zich het recht toekenden, om, met algehele voorbijgang van de kerkeraden, rechtstreeks tucht uit te oefenen over de ambtsdragers.

De Synode van 1943/45 b.v. schorste een groot aantal ambtsdragers en zette die daarna af. En alle volgende synoden keurden deze synodale handelingen zonder enige reserve goed! '").

Wat geschied is kunnen we kort en bondig zó omschrijven :

In de kerken, welke de genoemde synoden volgden, is door deze synoden het h i ë r a r c h i s c h creatuur van de synodocratie ingevoerd.

Neen, dit woord synodocratie is geen scheldwoord!

Het is niets anders dan de zuivere typering van de in de gebonden kerken feitelijk aanvaarde en ingevoerde wijze van kerkregering.

Is het daar soms niet zó, dat de synode in alle zaken, welke deze kerken aangaan en bezig houden, het laatste én het beslissende woord spreekt?

Is het niet zó, dat alle kerken en ambtsdragers de plicht hebben zich altijd voor de wil der synoden te buigen op straffe van schorsing, afzetting, of uitzetting uit het kerkverband?

Alle bepalingen, welke deze principieel-hiërarchische opzet willen camoufleren en mitigeren, en alle voorschriften om de toepassing er van zo zacht en soepel mogelijk te maken — en zulke bepalingen en voorschriften zijn er inderdaad — veranderen aan het eigenlijk karakter van deze kerkregering niets.

Heel deze ontwikkeling, of, beter gezegd, verwording van de gereformeerde wijze van kerkregeren is een somber en dreigend verschijnsel.

We beleven daarin immers ook in onze dagen wat reeds zo dikwijls in 's Heren kerk werd aanschouwd en altijd symptoom en drijfkracht van ontbinding en afval was, dit n.l., dat een in Gods woord onbekende, en daarom door ons te verfoeien, macht zich tussen Christus en de'door zijn ambtsdragers geregeerde gemeente inwringt.

Evenals van zoveel trouwe profetisohe gestalten is ook de oproep van mannen als Kuyper, Rutgers, Sikkei om iedere hiërarchische tendenz terstond de kop in te drukken, geheel en al verklonken. En als hij nog in herinnering wordt gebracht, verwerpt men hemverbeten of bewerkt men hem zo, dat hij in zijn tegendeel wordt omgezet.

Kuyper had het de kerk van zijn dagen zo ernstig, zo vast op de ziel gebonden, zich zorgvuldig te wachten voor het grote en steeds dreigende gevaar, dat een kleine groep dominerende mannen, geconcentreerd in één vergadering — of, wat nog erger is: als de meerderheid in zo'n vergadering — gegrepen wordt door de begeerte om in een tijd van spanning en crisis de kerken in h u n macht te houden, orde op zaken te stellen en de rust en de vrede naar eigen inzicht te handhaven of te herstellen.

Zeker, Kuyper Wees daar ook op, dat geschiedt, vooral in het begin, met de beste bedoelingen. Men is werkelijk bezorgd voor het heil der kerken.

Maar daarom is het niet minder slecht en fataal f Want speciaal uit die b e g e e r t e is alle h i ë r a r c h i e o n t s t a a n en gegroeid. Tot ze zich tenslotte als een veelvormige poliep om het lichaam der kerk klemde, daarin indrong en zo het ware kerkelijke leven verstikte.

In de gebonden kerken heeft men de waarschuwing van Kuyper en de zijnen in de wind geslagen!

En de hiërarchie deed haar voorzichtige en onheilvolle intocht in die kerken, welke zich eenmaal, ook en vooral ten aanzien van de kerkregering, hadden ge-re-formeerd.

En we beleven het als een grote droefheid en beschaming, dat de leidslieden in de Hervormde Kerk met blijde voldoening constateren, dat de creatie en aanvaarding van een synode, welke in de kerken het „hoogste gezag" uitoefent en „het laatste woord" spreekt, het „kerkrechtehjke deraillement der Doleantie" betekent") en dat daardoor , , de kerkrechtelijke „Sturm-und-Drang"-periode der Doleantie voor „geëindigd" kan worden verklaard ^^).


De Herant (Dr A. Kuyper Sr). No. 688. 1-3-1851

01) Idem, No. 794, 10-3-1893. Dr Kuyper, dit stuk overnemend, schrijft eronder:

, , De grondslag is hier volkomen juist en naar waarheid gelegd.

o, Het Is zoo verkeerd een classe of synode wel gewichtig te vinden, maar een kerkeraad zoo niet.

Juist omgekeerd, moet elke kerkeraad zich steeds meer doordringen van de diepe waarheid, dat hij de verantwoordelijke macht In de kerk vormt. Dat het van hem zal geëlscht worden. En dat niets zijn plichtsverzuim verontschuldigt.

Het synodale stelsel had de synode boven op den iberg gezet, en de kerkeraden tot ontzielde colleges verlaagd, op de dorpen meest niets dan een nasleep van dominee.

Onze Gereformeerde belijdenis moet juist omgekeerd de kerkeradeu weer tot bezielde colleges maken, waarvan het goede uitgaat, en de classes en de synoden moeten teren op hun vrucht".

zal? 82) Zuid-HoUandsohe Kerkbode, 15 Juli 1893.

64) Idem, 28 Oct. 1893.

65)jcH!E> llandia, 30 Sept. 1905.

66) De Heraut, 1 Juni 1919.

'67) De Bechtsbpvö.e^d^ftid enz., tweede druk, p. 31/2

88) Acta synode 1949/50, art. 602/5.

89) Acta synode Utrecht (1946), art. 220; synode van Zwolle (1946), art. 423; synode van Den Haag 1949/50, art. 631.

70) Idem.

71) Geschieidenis van Afscheiding en Doleantie ^ door Dr W. J. Wilde, p. 238.

72) Schrift en Kerkord», door Dr A. J. Bronkhorst, . p. 264 T.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's