De doorbraak van de „doorbraak”
I
Wanneer men zich ernstig met het verschijnsel van de , , doorbraak" bezig houdt, moet vanzelf de vraag opkomen: hoe komt het toch, dat de idee van de „doorbraak" na de tweede wereldoorlog zo snel en zo krachtig in de christelijke wereld indringt en in de harten van vele christenen tot heerschappij komt?
Zeker, men kan daarvoor allerlei oorzaken noemen, welke van buiten af op de in allerlei christelijke verenigingen en partijen georganiseerden inwerkten. Men kan b.v. wijzen op de na de oorlog zeer_ sterk geworden drang om als natie, als volk, een éénheid te vormen; op het voorbijzijn van de politieke schoolstrijd, die „links" en „rechts" zo scherp tegenover elkander deed staan; op de steeds groter wordende eenheid in concrete sociaal-economische verlangens tussen links en rechts — het „dirigisme" wordt immers door steeds groter massa's practisch en ook principieel aanvaard; op de internationale spanningen èn organisaties, welke a.h.w. luide roepen om een eensgezind nederlands volk; op de barthiaanse theologie, die een zwaar en breed-uitgebouwd fundament voor de , , doorbraak"-ideologie leverde; op de houding van de besturen der Ned. Herv. Kerk, welke telkens weer zakelijk en krachtig voor de „doorbraak" kiezen, enz. enz.
Maar met het zoeken en vinden van deze van buiten af werkende oorzaken is men niet klaar! Men raakt daarmee de kern van de zaak nooit! Al deze krachten en invloeden zouden immers niets vermogen, indien ze in eigen kring geen aanknopingspunt, geen voedingsbodem vonden. De , , doorbraak''stemmen kunnen alleen daarom zulk een krachtig effect sorteren in de christelijke wereld, omdat ze daar een goede klankbodem, een geopend oor, een ontvankelijk hart vinden. En daarom, als men naar de oorzaak van de snelle triomftocht van de doorbraak-idee in de nederlandse christenheid wil zoeken, zal men zich moeten afvragen: tengevolge van welke geestelijke — of liever on-Geestelijke gesteldheid kon de doorbraak-propaganda de duizenden betoveren?
Daarbij zal men zich er tevens goed rekenschap va, n moeten geven, dat een verschijnsel als de infiltratie van het doorbraak-principe niet uit de lucht komt vallen. Er moet een historisch proces — we zeggen er dadelijk bij: een proces-v a n - a f v a 1 — aan vooraf zijn gegaan en nog steeds doorgaan, zal er van een zo acute doorbraak van de „doorbraak" sprake kunnen zijn. Er moet nu eenmaal , , ondergronds" heel wat zijn voorgevallen, eer het tot een aardbeving of een vulkanische uitbarsting komt.
Ten slotte zal men met het oog 'op een juiste diagnose van de inwerking van de , , doorbraak"-idealen in de christelijke volksgroep nóg iets voor ogen moeten houden.
Het is dit, dat de kern van alle , , doorbraak"-theorieën uiteindelijk niets anders is dan het onttrekken van steeds meer uitingen, sectorenvan het mensenleven aan de directe heerschappij van Jezus Christus envanhetwoordvanGod. De , , doorbraak"-mensen zijn immers van oordeel, dat het politieke en sociaal-economische leven ten slotte niets te maken heeft met de genade Gods in Christus en innerlijk vreemd is aan het koninkrijk Gods. Politiek en sociaal-economisch leven behoren tot het religieus-indifferente gebied. Ongetwijfeld, ze kunnen zó geleid worden, dat de kerk geen plaats meer heeft, ja, dat ze doodgedrukt wordt. Zo geschiedde dat onder de terreur van het nationaal-socialisme. En dan moet men met alle middelen vechten tegen een dergelijke daemonische ontwikkeling daarvan. Maar als dat niet gebeurt, dan is politiek en economisch-sociaal leven een zuiver , , zakelijke" kwestie. Men kiest eenvoudig wat men na nuchtere, zakelijke overweging voor gemeenschap en enkeling het beste acht. Met geloof en christen-zijn heeft dat alles niets te maken.
Tegenover dit streven nu hebben waarlijk christelijke politieke partijen te leven uit de waarheid, dat Jezus Christus van de Vader alle macht over hemel en aarde ontving. Dat Hij nu ook inderdaad over alles op deze aarde heerschappij voert. En dat Hij ook door allen, dus ook door alle overheden, als Koning der wereld ERKEND wil worden.
Christelijke politiek is niet maar een politiek, die een paar „christelijke principes" in haar vaandel schrijft en bepaalde „christelijke gedachten" tracht te verwerkelijken! Wie dat denkt heeft van het abc der christelijke politieke actie nog niets verstaan. Christelijke politieke actie bestaat er alleen als met een levendgeloofin Jezus Christus als de Heer aller heren gezwoegd wordt om, terwijl men zelf uit dat geloof voluit leeft, de overheden in staat, provincie en gemeenten er toe te brengen naar de wil van Jezus Christus en dus naar het woord Gods te regeren!
Christus plaatst de tronen op de aarde. Hij zet er de machthebbers op. Hij geeft hun het zwaard in de handen. En God roept elke dag alle overheden toe: Nu dan, gij koningen, weest verstandig; laat u gezeggen, gij richters der aarde. Dient de Here met vreze en verheugt u met beving. Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn (Psalm 2 : 10—12).
Nauurlijk, het is de taak van een christelijke, politieke partij in elke nieuwe politieke situatie concreet en duidelijk te zeggen wat deze geloofsgehoorzaamheid aan Christus dan en daar betekent. Ze moet niet met allerlei, meestal zeer holle , , christelijke" leuzen werken. Die doen alleen maar kwaad. Naar binnen en naar buiten. Ze moet ook niet van het negatieve, van de kritiek op alleman en iedereen, trachten te leven. Neen, levend uit het geloof in Christus en door en door kennend de tijd, waarin zij optreedt, moet de christelijke politieke partij komen tot de formulering van concrete, politieke verlangens, moet ze duidelijk de koers bepalen waarin zich het politieke leven en niet minder het beleid van de Overheid zich bewegen moet.
Maar terwijl op deze taak der politieke partij alle nadruk gelegd moet worden, zal men er tegelijk diep van doordrongen moeten zijn, dat zonder het waarachtig geloof in Jezus Christus, zonder de gelovige erkenning van en gehoorzaamheid aan Hem als de Koning der koningen alle Christel ij ke politiek één bro k huichelarij is.
We kunnen dit óók anders zeggen.''•, : s, ji."'"
Zó: 5^ft
Christelijke politieke actie is er alleen daar, waar het woord Gods, zoals het in de Schrift tot .ons komt, werkelijk wordt geloofd. Alleen daar, waar dat woord dag in dag uit wordt overdacht, onderzocht; waar het als kracht, licht, richtsnoer van het leven wordt aanvaard; waar geworsteld wordt om er elk moment uit te leven, kan ware christelijke, politieke actie geboren worden en bloeien. Waar dat niet het geval is groeit alleen maar hypocrisie en farize'isme.
Nu zijn er, als ik het goed zie, op zijn minst twéé caricaturen van dit ook „in de politiek" leven uit het Woord van God.
In de eerste plaats is er het sollen met een aantal uit het geheel der Schrift losgescheurde teksten. In de politieke strijd worden die, dikwijls met véél pathos, gereciteerd. Maar men kent ze niet als woorden des Heren. Ze zijn holle woorden, lege termen, geworden. Het zijn takken, die van de boom der Heilige Schrift
werden afgerukt, daarom dor en dood zijn geworden en zo het huis van de. christelijke politiek moeten „sieren". In de mond van hen, die deze woorden zó hanteren werden ze de aanduiding van puur theoretische en dus onvruchtbare „waarheden".
Maar er is nog een andere caricatuur.
Die vindt men' bij hen, die practisch zó leven, dat de Bijbel, het woord' van God, een boek is voor de kerk en de ziel en de vroomheid en voor het zalig worden in de hemel. Nu zegt men dat zó niet. En men wil dat misschien óók niet. Maar zo i s het in feite toch. Men merkt het als men iets van deze mensen hoort of leest. In wat zij schrijven klinkt het woord des Heren niet dóór! Men proeft er niet in het beheerst worden door en het leven uit dat woord. Wat ze geven is wijsgerige, of juridische, of politieke, of „practische" wijsheid. Een tikje christeliik ge- • kleurd. Misschien wel „calvinistisch". Maar het is niet geboren uit het innige, gelovige verkeer onder het levende woord van God!
Wanneer men nu christelijke politiek ziet als het in alle poUtieke activiteit radicaal èn totaal gebonden zijn aan en leven uit en gehoorzaam zijn aan Jezus Christus — wanneer men dus christelijke politiek ziet als het als overheid en onderdaan radicaal en totaal gebonden zijn aan het leven uit en gehoorzaam zijn aan het woord des HEREN, zoals dat in de bijbel tot ons komt, dan worden onze dagen wel zeer somber! W a n t w a a r ziet men die nog in de Christel ij ke wereld onzer dagen ?
Reeds sinds vele jaren was in dit opzicht zoveel armoe en ellende.
Heel velen zien dat niet.
Ze zijn innerlijk reeds geheel geconformeerd aan de huidige decadentie van het ware, christelijk-politieke streven.
Om deze broeders de ogen te openen wil ik enkele stemmen uit het verleden laten horen. Het ontdekken van het grote verschil tussen vroeger en nu kan 1 een heilzame schok veroorzaken! Het kan ons wantrouwend maken ten opzichte van wat nu als chris 3 telijke politieke actie wordt vertoond. En het kan zo de voorbereiding worden voor een waarlijk G e e s t e- 1 ij k verstaan van de politieke roeping en de politieke ^ strijd.
Op 10 Juni 1914 schreef Kuyper, in verband met '•de toen komende evenredige vertegenwoordiging, het t volgende in , , De Standaard":
„In ons opkomen hoorde men telkens van strijdvragen, die thans bijna geheel worden doodgezwegen. Zoo raakt de pit er uit.
En dat deed de Coalitie.
Denk nu slechts aan drie altoos petillante strijdvragen van voorheen: Ie. de Theologische Faculteit; 2e. de Doodstraf; 3e. de gedwongen vaccinatie.
Vóór deze eeuw intrad, leefden deze vraagstukken ' onder ons. Ieder voelde hoe voor ons, in meer dan ^ één opzicht, schier alles aan de Theologische Faculteits-quaestie hing. Inzake de Doodstraf erkende men ! onzerzijds steeds, dat het hier een beginsel go^., dat we niet in den steek mochten laten. En wat de Vacci ' natie aanging, ijverden we steeds als één man tegen dwang.
Zoo waren er meer quaesties. Neem b.v. de Staats l loterij, de Opium-quaestie in Indië, de eedgquaeatie T en zooveel meer. "s aki
En wat is nu 't gevolg der Coalitie? .h, i, .s
Dit immers, dat onze bede inzake deze problemen geheel opzij is geschoven. Als drie saam moeten loopen, zoo oordeelde men, moeten twee snellere loopers j zich schikken naar de maat van wie 't minst hard loopt.
y Zelfs ging 't nu reeds zoo ver, dat onder het vorig e Kabinet de Staatsloterij onverholen bepleit werd, de groote quaestie. van Groen inzake de Theologische e faculteit als uitgediend opzij werd gezet.
Men achtte zich naar de Bondgenooten te moeten 1 schikken en wij kregen het deksel op den neus.
Nu loopt dit op zijn eind. Komt de Evenredige Vertegenwoordiging, dan krijgt Links weer voor jaren tl gedaan en is de stembus vrij. Ook wij kunnen dan n weer met onze problemen komen i).
Eerst in de Kamer zal het dan op een accoord moe•-ten gaan,
Doch dan juist kan 't accoord zoo heel anders worden gesloten. Niet zooals nu, dat de zwakste partij ij alles wint, en de beide andere alles toegeven moeten;
maar heel anders, en wel zoo, dat men gelijk oversteekt en over en weer elkanders pretentiën bevredigt."
Zo schreef Kuyper in 1914.
Men kan er nu alleen maar weemoedig om glimlachen.
Want de Evenredige vertegenwoordiging kwam. Maar welke antirevolutionair dénkt nog aan de kwesties welke Dr Kuyper als bij uitstek principiële in dit stukje noemde ? Wie tobt werkelijk over het feit, dat de Regering nóg de theologische professoren aan de Rijksuniversiteiten benoemt, zo de theologische faculteiten daar geheel in de hand houdt en op die wijze de kerken op een zeer ingrijpende wijze beïnvloedt ! Wie denkt nog aan doodstraf, eed, staatsloterij? Al deze kwesties, vroeger zo uitermate belangrijk geacht, zijn voorgoed in de „ijskast" opgeborgen. Er zijn immers veel belangrijker dingen aan de orde! Roepen de mensen niet om staatszorg en staatsverzekering van de wieg tot het graf? Zijn ze niet daar alleen nog warm voor te krijgen? En moet „de partij" daar dus niet vóór alles mee rekenen?
Enkele jaren later (Dec. 1920) schreef Fabius, die altijd genegeerd werd, dit ontstellende woord:
„De werkzaamheid der anti-revolutionaire partij — althans in hare bovenlaag — heeft zich in latere jaren vooral geopenbaard in het zich neerleggen.
Men legt zich neer bij leerdwang.
Bij vaccinedwang. Bij openbare armenzorg.
Bij de staatsloterij, Bij algemeen stemrecht.
Bij vrouwenkiesrecht.
Bij verzekeringsdwang. Bij staatspensioen.
Bij een wettelijke werkdag van acht uren.
Bij het „Caesaro-papistisch schepsel", zooals Groen noemde de Haagsche Synode.
Bij de theologische faculteit voor die Synode aan de Openbare Universiteiten,
Bij het verbranden van lijken.
Zoo wandelt men gemakkelijk over haar heen, en heerscht de vrijzinnigheid; schier onberoerd".
Het kerkhof, waarop de antirevolutionaire partij haar afgedankte „beginselen" begraaft, begint inderdaad al aardig bezet te worden! Want behalve wa, t Fabius noemde is er nog wel het een en ander in bijgezet. Haar „beginselvastheid" kwam zo al meer in een kwade reuk. En haar kracht nam natuurlijk in
dezelfde mate af.
1) Toen er nog geen evenredige vertegenwoordiging bestond en er districtsgewijs werd gestemd, moesten de g partijen van de Coalitie reeds vóór de verkiezingen een n afspraak maken, een accoord aangaan. Daarna werd d vastgesteld welke personen in de verschillende distric: -ten candidaat zouden worden gesteld. De partijen waren ° dus reeds vóór de verkiezingen gebonden. En konden niet ; * met een eigen program ter stembus gaan. Na de invoering van de evenredige vertegenwoordiging trekt iedere '" partij gelieel met eigen program naar de stembus. Later, r in verband met de vorming van een ministerie worden n gezamenlijke programma's en afspraken gemaakt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1952
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1952
De Reformatie | 8 Pagina's