GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkelijk leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijk leven

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zeggen en doen zijn twee."

Docent Van der Schuit, Chr. Geref., heeft de fijngevoeligheid gehad, de hierboven geschreven uitspraak te maken tot het kernpunt van het woord, waarmee hij aan het graf van Prof. Lindeboom (in de pers) plaats nam onder diens herdenkers.
Het is niet aangenaam, aan een nauwgesloten graf te debatteeren. Maar dat voor de dóór werking van de toekomst van de nawerking van het verleden van den persoon moet wijken, dat heeft de begrafenis van Prof. Lindeboom, naar diens eigen wil, zelf getoond, en daarom ga ik wèl even op deze aangelegenheid in.
Wat den Wekker-schrijver tot dit ruwe woord gebracht heeft?
Wel, het is al duidelijk; toen ik verleden week mijn artikel schreef, en daarin zinspeelde op de Chr. Gereformeerden, die nog altijd enkele citaten uit den kerkstrijd van prof. Lindeboom uitgeknipt bewaren, dacht ik onder het schrijven: let op, of het niet in De Wekker a.s. Vrijdag gebeurt.
Welnu, het i s gebeurd; — -en nu weef ge meteen, waar het om gaat. In den kerkelijken strijd heeft Prof. Lindeboom, aldus betoogt Docent Van der Schuit, herhaaldelijk stelling gekozen tegen bepaalde opvattingen van Dr A. Kuyper, (met name inzake Paulus' wedergeboorte reeds vóór „Damascus") sprak hij zelfs van een verschil in belijdenis, ZEI het dus (volgens De Wekker) heel goed, maar DEED er niet naar, want... hij ging tóch met de vereeniging en de Gereformeerde Kerken mee. „Zeggen en doen zijn twee".

* * *

Ons antwoord op deze grafrede kan kort zijn.
Wat de hoofdzaak betreft: men vergunne mij een vergelijking.
Als ik het noodig vond, de uitlatingen van de hedendaagsche christelijk-gereformeerde leiders te ontleden, zou ik zonder moeite er ettelijke vinden, waarvan ik zou kunnen verklaren: „ goed doorgedacht is dat ongereformeerd ; als het zóó moet, is er tusschen hen en mij een verschil in belijdenis". Kortom: ik zou tegenover meer dan één uitspraak van meer dan één der kopstukken der Chr. Geref. Kerk precies hetzelfde zeggen, als Prof. Lindeboom indertijd tegen enkele uitspraken van Dr Kuyper had. Wat Docent G. Wisse in De Wekker schreef over het bevindelijke leven, dat was voor mijn besef vol met ongereformeerde gedachten. Wat in sommige preeken der chr. gerf. voorgangers te lezen is, eveneens. Wat in hun Jaarhoekje dier kerk soms onder Mengelwerk te lezen viel, desgelijks. En ik zou misschien, als het op vereenigen aankwam, juist dan op die dingen wijzen, omdat het goed is, als men van te voren weet, wat men aan elkaar heeft.
Maar als het dan op hereeniging aankwam, dan zou ik, zonder dat Docent Wisse iets herriep, of zonder dat een synode iets uitsprak, zoo maar dadelijk vóórstemmen. Want ik zou denken: Docent Wisse, en een predikant, en een mengelwerkschrijver en -redacteur, dat zijn tenslotte maar losse personen; ik heb evenwel hier een kerkelijke groep, die bereid is, met mij te leven onder dezelfde belijdenis; we kunnen straks daarnaar desverlangd, elke uitlating van een persoon beoordeelen.
Ik zou dus vóórstemmen; de lezers weten, dat ik, wat de onderhandelingen betreft, reeds verklaard heb, niet eens te willen debatteeren over de vraag, op welken „graad" van gelijkheid we zouden onderhandelen.
Zou dan iemand zeggen: hij heeft eerst zoo fel gecritiseerd, wat uit de pen van enkele vooraanstaande Chr. Gereformeerden kwam, en nu gaat hij toch mee; — en zou hij dan aanvullen, bij mijn leven of na mijn dood: „zeggen en doen zijn twee", — och, dan zou die „iemand" alleen; maar toonen, er niets van begrepen te hebben.
Zeggen en doen, weet ge waar die twee t-w-é-é zijn? Bij de Christelijk Gereformeerden, die de Acte van Afscheiding bezweren, waarin vereeniging beloofd wordt met allen, die eenzelfde belijdenis handhaven, maar deze heilige belofte schenden.
Maar bij Lindeboom is het zeggen van de Acte van Afscheiding en het doen één geweest. Hij was daarin kind der Scheiding. Was Dr Kuyper een kerk, of een persoon? Ik meen, het laatste. Heeft men zich vereenigd met Dr Kuyper, of met de groote groep, die eenzelfde belijdenis erkennen wilde? Ik meen, het laatste.
Het is goed, op deze typisch sectarische uitlatingen te letten. Volgens De Wekker had in 1892 Lindeboom nog moeten vechten tegen de vereeniging terwille van een persoonlijke(!) uitlating van Dr Kuyper in De Heraut (van 1888, dus) van vier jaar geleden. Gelukkig is hij voor deze onchristelijkheid en voor dit over het paard tillen van Dr A. Kuyper genadig bewaard: hij heeft God gezien in de levende geschiedenis. En hij hield de belijdenis vast, en wist, dat daarmee alle verkeerde opinies te bestrijden zouden zijn. Heeft hij trouwens niet met Dr Kuyper geconfereerd? Immers wel? Ik herirmerde verleden week daar nog aan. Wat zou een eerlijk historicus ervan zeegen, als iemand de methode van Docent Van der Schuit volgt: in een biografie wel PERSOONLIJKE artikeltjes van Dr. A. Kuyper doen gelden, maar officëele conferenties waarin dr Kuyper als gevolgmachtigde (dus dus niet meer als person) optrad , zoo maar negeeren? En dan doen, alsof die niet bestaan? Een eerlijk historicus zou zeggen: dat is onwetenschappelijk. En als het dienst moet doen om het volk van Nederland gescheiden te houden, dan is het, behalve onwetenschappelijk, ook voor de volksopvoeding funest.
Als dan vervolgens de docent beweert, dat in 1905 door de Geref. Kerken geleerd is wat tegen de belijdenis van Lindeboom inging, dan zeggen we alleen maar: het is niet waar. Lindeboom heeft zelf natuurlijk ingezien, dat Dr Kuyper niet de kwestie (inzake Paulus' wedergeboorte) geheel en al zóó stelde, als hij (trouwens ook slechts veronderstellenderwijs) ze had getermineerd; hij heeft het hoofd dan ook niet in den schoot gelegd (zooals De Wekker smaalt), maar het tegenover Dr Kuyper recht op gehouden, wetende, dat een man geen kerk is. Die het hoofd in den schoot legden voor een mensch, dat waren de scheurmakers van 1892; want zij zijn voor een mensch en een paar zinnetjes uit den weg gegaan.
En in 1905 is n i e t datzelfde vastgesteld, wat volgens De Wekker in Kuyper Lindeboom niet kon behagen. Wie dat zegt, verwringt tekst en uitleg van 1905. Maar dat te herhalen wordt nu heusch vervelend.
Typisch sectarisme: als een chiliast in de Ghr. Geref. Kerk ingaat tegen de besluiten der chr. geref. synoden, dan zeggen ze: nog eens studeeren: misschien is het geen strijd over Schrift of belijdenis, maar een kwestie van uitlegging.
Als Dr A. Kuyper Sr of Jr over Paulus een, private meening verdedigen (waarin Prof. Ridderbos niet meegaat), maar ze exegetiseeren daarbij en geven hun exegese dadelijk voor een betere, dan zegt De Wekker: geen kwestie van exegese, maar verschil van b e l i j d e n i s.
Wij haten deze menschen niet; wij haten wèl dit verdeeldheid zaaien.
Het staat voor mij vast, dat zulke schrijvers Lindeboom niet kunnen verstaan, juist, omdat zeggen en doen bij hém zoo ten volle één zijn, geweest: waarschuwen, als het tijd is, terwille van de eenheid. Eens heb ik hem hooren toornen met bleek gelaat tegen iemand, die De Wachter; zeer hard beoordeelde, en veroordeelde: dat blad had gestaan voor Gods werk. Toen een poosje later op een publieke vergadering (ik geef geen bizonderheden) een ouderling den opleidingsstrijd breed uit ging meten, en de voorstanders van een andere gedachte, dan De Wachter voorstond, in een hatelijk licht zette, schoof Lindeboom op zijn stoel heen en weer, verzocht den voorzitter den, spreker tot de orde te roepen, stond eindelijk met een protest op, om de vergadering te verlaten, en keerde alleen terug, toen de voorzitter den spreker het woord benam.
Dat was Lindeboom: men kan dat pas begrijpen, als men zeggen en doen zóó tot eenheid gemaakt heeft, als hij.
Want zijn zegen was niet dat der secte, doch der Acte van Afscheiding …. of Hereeniging.
De docent liet zich ontvallen:
Een blad als „De Reformatie" heeft het dikwerf druk over „doordenken" vooral tegenover de richting Geelkerken, en dan krijgen Bart en Kant het neo-Kantianisme een beurt. Dat ligt allemaal in de lijn van „doordenken".
„Goed doorgedacht", zegt hier wijlen Prol. Lindeboom. Om te onthouden voor een blad als „De Reformatie".
„Bart" is misschien de vriend van „Kees" uit De Saambinder, ik weet het zoo niet. In elk geval: ik geloof, inderdaad, dat wij hier aan dézen kant de Acte van Afscheiding „goed doordenken", en daarom zoo dankbaar zijn voor wat God gaf in het leven van Lindeboom, dien strijder om der eenheid wil.
K. S.

„Voor" en „tegen". (IV.)

Men leze maar eens kalm, vooral kalm (!) Luc. 11:21. Beëlzebub zit eerst op zijn kasteel, er is geen vijand in de buurt, geen mensch komt hem bevechten, „binden" (Matth. 12:30). En, zooals het in zulke tijden gaat, de boeren, die om dat kasteel van dien roofridder wonen, mogen grommen, of slapen, of kruipen, of onverschillig doen, een crisis is er niet, alles gaat zijn gang, scherpe afteekening is er niet. Ja zeker, er is nog wel degelijk een in-of-buiten-'t rijk-zijn, een „alles" of-„niets"-hebben in het „hart" , er is wel degelijk verkiezing en verwerping, maar daarover handelt de tekst niet . Het publieke opteden wordt bezien. Vandaar de openbaarwording straks, van den anderen kant: op zekeren dag (Christus kwam in een bepaald punt des tijds, Hij komt niet door langzame evolutie) verschijnt daar ineens een gewapend man. Hij komt met een leger (de discipelen) naar dat kasteel van dien roofridder, Beëlzebub, toe; de strijd zal beginnen. Nu moeten al de boeren in de buurt partij kiezen. Wie niet een hooivork grijpt, of een zoon beschikbaar stelt, of het leger proviand en inkwartiering bezorgt, wie dus niet „met" den aanv a l op „Beëlzebubs veste" meedoet, die werkt practisch tegen. Die hindert en wordt straks door de andere partij toch gedwongen tot kleurbekennen. Hij werkt echter dadelijk reeds in het „nadeel" van het „offensief" (daarop komt het aan) van den held, die het roofnest uitroeien wil, en hij helpt het monster, dien roofridder, in diens mishandeling van de daar boven wederrechtelijk gevangen gehouden broeders van de bevolking rondom 't kasteel (de schapen, die de goede Strijder, wijl Hij Goede Herder is, door strijd bevrijden, en dus vergaderen wil). Die dus in de hitte van den strijd niet meedoet, die werkt tegen; als er een crisis is, „doet" ieder wat; precies zooals nu nog bij de stembus. Het geheele verhaal wordt n o g duidelijker, als men weet, dat het (vooral in Matth. 12) hier met zooveel woorden gaat over de vraag van het exorcisme , de duivel-banning. Ook de farizeeërs deden daaraan mee (Matth. 12:27); zij schijnen dus eveneens den roofridder te bekampen. Maar nu komt Jezus met een andere strijdwijze, en een ander doel; Zijn strijd gaat (anders dan die der farizeeërs) niet slechts tegen de ziekte, maar éérst tegen de zonde; niet om enkele zieke (bezeten) individuen, doch om het geloovig bestaan der kudde Israels bekommert Hij zich; niet eigen „voordeel" beoogt Hij daarbij, doch Hg geeft zich als Messias. Daarom zullen die farizeeërs partij moeten kiezen; want als zij hun „bedrijf" van duivelbanning blijven uitoefenen met bewuste verwerping van Christus' krijgsmethode en -doel, dan zullen zij toch de arme schapen daadwerkelijk helpen verstrooien ; immers: een strijd tegen het kwaad enkel als ziekte , laat de zonde bestaan; en de zonde, het ongeloof, het niet-messiaanschö Israëlietendom, dat verstrooit toch de kudde. Het „eind" van „dit geslacht" zal dan ook onder farizeeuwsche leiding zijn zevenmaal erger dan het begin; de duivel-roofridder komt, als men Christus niet in Jezus eert, niet met hem mee-werkt, toch terug met zeven-voudige versterking (Matth. 12:45). In dezen nauwen samenhang alleen kan men den inhoud van Jezus' op bepaalden datum en bepaalde omstandigheden gesproken woord verstaan en de algemeene gedachte, die in die bepaalde uitspraak den zin logischen inhoud waarborgt, verstaan.1)
En zóó wordt ook die andere reeks verstaanbaar: wie na kennismaking niet gelijk de farizeeërs „tegen" „ons" (twee maal meervoud en in deze reeks alleen meervoud) is, die is „in ons voordeel". Evenals de voorgaande reeks slechts het uitwendig-zichtbare optreden betrof — natuurlijk met waarschuwing tot een ieder, om voor zichzelf toe te zien, dat zijn innerlijk met zijn uiterlijk zou overeenstemmen , maar daar gaat het nu niet om —, zoo is het ook in deze tweede reeks, die de keerzijde van den penning doet zien, en meteen het opschrift aan die keerzijde helpt vertolken. Ook in Luc. 9:50 en Mare. 9:40 gaat het over dat aanrukkend leger van Jezus (in elk leger kunnen soldaten zijn, die later deserteeren, denk aan Judas; maar vandaag vechten ze mee). Er was een man, die zich had gemengd onder de practische exorcisten. Die man had blijkbaar van Jezus gehoord , want hij gebruikte publiek Jezus' naam (wondergeloof, om dien onvolledigen, niet steeds typeerenden naam nog maar eens te gebruiken). Maar hij sloot zich (nog) niet aan bij den kring, die met Jezus van stad tot stad trok. Nu wil Johannes, dat Jezus den man zal d w i n g en, zich aan te sluiten, of anders hem verbieden zal, den naam van Jezus te noemen. „Verhinderen" , staat er. Dat weigert de Heiland. Laat men bedenken, dat die man de groote beweging in elk geval practisch steunt; afgedacht van zijn eigen „hart". Hij maakt Jezus' naam bekend, roept dus indirect ieder op, zich over Jezus te beraden, partij te kiezen; en dat reeds is in het „voordeel" van de zaak, welke Jezus voorstaat.
(Slot volgt.)
K. S.

1) Men lette ook op de beschuldigingen, tegen Jezus ingebracht door de farizeeërs, die den roofridder practisch reeds hielpen door Jezus in zijn aanrukken tegen het roofnest met hun verdachtmakingen op te houden, te remmen, tegen te werken, Luc. 11, 15, 18. Ook op den ernst, waarmee Jezus zegt tot menschen, die hem met mooie, maar nog niet practisch helpende woorden verwelkomen (vs. 27), dat hun loftuitingen „goed en wel" zijn, maar dat het toch vandaag maar aankomt op wérken, op doen: dat kasteel van Beëlzebul moet er aan gelooven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerkelijk leven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's