Een ‘daaltje’ voor Lodewijk Winkeler
Toen mijn leermeester George Puchinger begin jaren zestig in Rome vertoefde voor het Tweede Vaticaans Concilie, trok hij daar op met het groepje Nederlandse protestanten die het concilie als waarnemer, als journalist of anderszins bijwoonden. Te denken valt aan Gerrit Berkouwer en Heiko Oberman. De namen van zijn Nederlandse kompanen behoren al tot een grijs verleden, maar dat geldt minder voor andere Nederlanders met wie hij destijds optrok, met name niet voor Michel van der Plas. Van der Plas overleed in 2013 en heeft meerdere levens gehad. Hij was journalist, tekstschrijver voor cabaret, maar ook de man van het samen met zijn vriend Godfried Bomans geschreven boek In de kou uit 1969, over hun roomse jeugd en hoe het verder ging. Maar recenter ontpopte hij zich als biograaf van cultuurdragers als Thijm en Anton van Duinkerken en bracht hij als onderzoeker dagen door op de studiezaal van Lodewijk Winkelers Katholiek Documentatie Centrum. Puchinger en Van der Plas zijn elkaar niet vergeten. Toen Puchinger in 1986 met pensioen ging kreeg hij een afscheidsbundel aangeboden, met daarin ook een bijdrage van Van der Plas. Zijn bijdrage aan de bundel was kort, het was een gedicht over hun tijd in Rome. Het heet: Romeins souvenir en begint zo:
Ik ben in Rome, het concilie woedt,
En Puchinger valt binnen, en waart rond
Met pen en bloknoot en met open mond…
Even verderop beschrijft hoe ze op een terras druk over concilie-zaken praten en vervolgt dan:
En daar gebeurt me toch iets zó raars:
Hij neemt het voor mijn paus op, voor mijn kerk
Als broeder en behoeder van hun eer,
Terwijl ik mij daarna, dat is toch sterk,
Hoor roepen: protestant, toe protesteer. 1
Nu ben ik waar ik wezen wil: u zult ongetwijfeld beamen dat de katholieke wereld sinds Vaticanum ii sterk veranderd is, maar evenzeer geldt dat sindsdien voor de protestantse wereld. Katholieken spreken geen anathema meer uit over protestanten en protestanten protesteren niet meer tegen Rome. Kersverse bisschop Gerard de Korte lijkt wel een liefhebber van het protestantisme. En de grootste fan van de paus is dezer dagen de eo-anchorman Andries Knevel. Protestanten flirten met Rome. 2
In dat tijdsgewricht van groeiende openheid van katholiek en protestant jegens elkaar hebben Winkeler als katholiek en ik als protestant samengewerkt in ons historisch vak. Hoe dat ging en hoe dat was beschrijf ik elders. 3 Hier wil ik iets anders doen. Lodewijk Winkeler is dieper dan enig andere katholiek doorgedrongen in de wereld van het rechts-protestantisme, de wereld van de bevindelijken of de Bible Belt, met hun bekommernis of ze wel voor de zaligheid bestemd zijn en met hun waarschuwingen voor het Roomse gevaar, alsof er nooit een Vaticanum ii is geweest.
In die wereld wordt meer dan elders in het Nederlandse protestantisme het zingen van psalmen in ere gehouden: de 150 psalmen uit het Oude Testament, op rijm gezet en van een melodie voorzien. Vandaag moet je inderdaad vooral aan de rechterflank zijn waar ze in de kerk louter psalmen zingen en waar gezangen – dat wil zeggen door protestanten geschreven geestelijke liederen – misprijzend worden afgedaan; wie daar de geschiedenis kent noemt ze als ‘sirenische minneliederen’. 4 Maar in de jaren van het concilie zongen alle protestanten in hun kerkdiensten nog voornamelijk psalmen – het Liedboek voor de kerken met de 150 psalmen, maar ook met 491 gezangen, stamt uit 1973. Vooral bij de calvinisten onder hen waren de psalmen zeer geliefd. Merkwaardig aan die psalmen is dat ze nog steeds worden gezongen op zestiende-eeuwse melodieën, net zo als dat het geval is met ons volkslied. Wel zijn er verschillende berijmingen geweest, in de jaren zestig was dat nog de berijming uit 1773. Katholieken kennen uiteraard ook psalmen, maar ze zijn nooit zo verbreid en geliefd geweest als onder de protestanten. Beginregels als ‘’t Hijgend hert der jacht ontkomen’ (psalm 42), ‘Wie heeft lust de Heer te vrezen’ (psalm 25) en ‘Opent uwen mond, eist van mij vrijmoedig’ (psalm 81) zijn codewoorden van een protestantse religieuze cultuur.
In de bredere Nederlandse cultuur resoneert de betekenis van de psalmen. Joop den Uyl zong psalmen als hij het gras in zijn tuin te Buitenveldert maaide, Maarten ’t Hart zong ze op de fiets en Maarten Biesheuvel schreef er geregeld over in zijn verhalen, bijvoorbeeld in Astrid Krikke, waarin hij beschrijft hoe hij luisterde naar de meisjes van zijn kerk als ze in hun vergaderingen psalmen zongen: ‘de tranen stroomden langs mijn ogen als ik hen ‘God heb ik lief, want die getrouwe Heer’ – voor de niet-ingewijden: dit is psalm 116 – ‘hoorde zingen. – Voor de donder! Wat klonk dat beter dan ‘Johnny is the boy for me’ van de Sweet Sixteen.’ 5 En Nederlands bekendste gedicht, ‘De moeder de vrouw’ van Martinus Nijhoff, eindigt met deze regels:
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ‘t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren. 6
Jammer is alleen dat wat zij zong geen psalmregel was. Daar zie je toch dat Martinus Nijhoff niet is opgevoed door een moeder die calvinist was, maar soldate van het Leger des Heils, dat op de Angelsaksische liedcultuur was georiënteerd en geen psalmen zong.
Psalmen zijn in de Nederlandse cultuur dus overal, binnen en buiten de kerk. Op een afscheid als dit zou, indien Lodewijk protestants was, vroeger een psalm aangeheven kunnen zijn. Ik wil iets zeggen over wat er dan gezongen zou zijn. Het zou vast een zeker een ‘daaltje’ of ‘dalinkje’ zijn geweest. Wat is een daaltje? Een daaltje is het laatste van de drie verzen uit psalm 134 in de berijming van 1773. Psalm 134 is een korte psalm en de drie verzen of coupletten zijn dat ook. Het bijbelvers dat berijmd is luidt in de bijbelvertaling van 1951: ‘De Here zegene u uit Sion, Hij, die hemel en aarde gemaakt heeft.’ En in 1773 is dat vers als volgt op de zestiende-eeuwse melodie berijmd:
Dat ’s Heeren zegen op u daal’
Zijn licht uit Sion u bestraal’
Hij schiep ’t heelal zijn naam ter eer:
Looft, looft dan aller heren Heer!
Wie een halve eeuw geleden is opgevoed als protestant heeft bij het horen van deze woorden de melodie in zijn hoofd, want deze psalm was zeer bekend. Waarom het vers in de wandeling een daaltje genoemd wordt is meteen duidelijk, want de eerste regel luidt: dat ‘s Heeren zegen op u daal’. Geen andere psalm werd zo, met een woord, aangeduid. Er is namelijk iets bijzonders aan de hand met deze psalm.
Ik zei het al: dit psalmvers werd gezongen op jubilea. Dat is een gebruik dat in de negentiende eeuw is ontstaan. De oudste vermelding die ik heb gevonden is uit juli 1847 en betreft het vijftigjarig ambtsjubileum van een hervormd predikant te Delfshaven. Nadat hij een preek heeft gehouden wordt de jubilaris toegesproken door een collega. Het krantenverslag van de bijeenkomst eindigt dan zo: ‘Allerontroerendst waren inzonderheid daarna de oogenblikken , toen de geheele vergadering, in staande en naar den grijzen leeraar gekeerde houding , het laatste vers van Psalm 134 aanhief.’ 7
Hier werd het daaltje in een kerkdienst gezongen, mogelijk uit het kerkboek. Maar protestanten hadden vaak geen kerkboek nodig om een psalm te zingen. Ze leerden de psalmen al op de lagere school uit het hoofd – elk week moest een psalmvers geleerd worden en er werd ook dagelijks een psalm gezongen op school.
Het repertoire aan psalmen dat in de kerk werd gezongen – er waren ook psalmen die zelden of noot gezongen werden – kende de protestantse kerkganger tot de jaren zestig van de twintigste eeuw voor een groot deel uit zijn hoofd, en zeker het ‘daaltje’. Als bewijs daarvan voer ik op wat koning Willem iii in september 1853 overkwam toen hij na een bezoek aan Utrecht de stad weer verliet. Ik citeer weer de krant:
Aan de grenzen der gemeente [Utrecht] werd Z. M. opgewacht door een groot aantal werklieden , die, zoodra het rijtuig waarin de geliefde Vorst gezeten was, stilhield, met ontblooten hoofde, even als de vele overige daar aanwezige personen van allerlei rang en stand, het laatste vers van Psalm 134 : Dat ‘s Heeren zegen op u daal , aanhieven. Diep getroffen , groette Z. M. herhaaldelijk de talrijke schare, waarna de reis werd voortgezet. 8
Die mensen langs de kant van de weg hadden natuurlijk geen kerkboek bij zich: ze zongen de koning toe wat ze uit het hoofd kenden.
De psalm is de emotioneelste uiting van het Nederlandse protestantisme. Zonder psalmen is het protestantisme kil en koud en eigenlijk ondenkbaar. Er wordt vreugde en verdriet mee uitgedrukt. Toen Abraham Kuyper in 1906 onverwacht een vergadering van het protestantse werkliedenverbond Patrimonium bezocht, emotioneerde dat de zaal en dat uitte zich doordat men spontaan pslam 134: 3, het daaltje, aanhief. 9 En met de vereerder politieke leider Hendrikus Colijn was het in de jaren dertig zo, dat hij eigenlijk nergens kon verschijnen, of het daaltje barstte over hem los.
Met uitzondering van de rechterflank wordt in het Nederlandse protestantisme vandaag zelden een daaltje meer gezonden. Om te beginnen zijn er vooral sinds het Liedboek voor de kerken in 1973 verscheen zoveel nieuwe berijmingen van de psalmen in gebruik genomen in kerkdiensten dat de berijming van 1773 in de meest protestantse kerkdiensten in onbruik is geraakt. Wel is het zo, dat psalm 134 in de berijming van 1773 als lied 363 is opgenomen in het nieuwe Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk uit 2013. Uit deze keuze spreekt een nog steeds bestaande voorliefde voor deze psalm.
In de tweede plaats worden er in de kerken veel minder psalmen gezongen dan vroeger en zijn in plaats daarvan gezangen gekomen en liederen als van Huub Oosterhuis. En tenslotte wordt in onze gedemocratiseerde cultuur hoogwaardigheidsbekleders geen psalm meer toegezongen. De laatste verwijzing dat de koningin een daaltje werd toegevoegd vond ik in 1986, toen tijdens een verzoeningsbijeenkomst van de regering met de Molukse gemeenschap een Moluks predikant het kabinet-Lubbers een instrument in Gods hand noemde en de koningin de zegen toebad met de woorden van psalm 134: 3: ‘Dat ‘s Heren zegen op u daal’. 10
De psalmcultuur ging ook mee met protestantse emigranten naar Noord-Amerika en Zuid-Afrika. In Amerika is psalm 134 nog steeds bekend in (vanouds) emigrantenkerken, bijvoorbeeld de Reformed Church en de Christian Reformed Church, als ‘the old hundredth’. In Zuid-Afrika vond ik het naar mijn indruk laatste voorbeeld van het publieke gebruik van het daaltje. In oktober 1994 bracht president Mandela een bezoek aan de synode, de landelijke vergadering, van de blanke Nederduits Gereformeerde Kerk te Pretoria. In zijn toespraak uitte hij waardering voor de rol van deze kerk bij het beëindigen van de periode van apartheid en de president riep die kerk op de regering te helpen met het programma voor reconstructie en ontwikkeling. Daarop zong een enthousiaste synode Mandela psalm 134 toe. 11
Ik heb deze toespraak een daaltje voor Lodewijk genoemd. En daar komt alles in mee wat ik zojuist heb gezegd. Het is om te beginnen een zeer protestantse manier om je te bedanken voor de samenwerking en de kameraadschap die we hebben gedeeld sinds jij in het voorjaar van 1995 toetrad tot de redactie van het Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800. Via onze instituten, het Katholiek Documentatie Centrum en het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme aan de Vrije Universiteit, hebben we nauw samengewerkt, en ik denk ook aan grote projecten als de bibliografieën van protestantse en katholieken periodieken en natuurlijk ook aan de intensieve redactionele samenwerking bij de vervaardiging van de derde druk van de Christelijke encyclopedie, verschenen in 2005.
Maar ik heb niet alleen gezegd dát het daaltje een protestants eerbetoon was, maar ook hóe het dat was. De psalmen lagen de protestanten na aan het hart en ze uitten er hun emoties mee. Ik doe dat vandaag met dit daaltje voor jou ook, omdat ik een warme band met je heb gekregen. Er is in onze twee decennia lange samenwerking nooit een onvertogen woord gevallen, althans niet over elkaar. Je kunt fel zijn en scherp, ik heb dat altijd gewaardeerd als jouw engagement om de zaken recht te doen en als aandrang dat we op aarde zijn om ons best te doen. Je legde je hart op tafel, als je sprak over je werk, maar ook als het over mensen of de politiek of de kerk ging, of om je nageslacht. Zo bleef je geen collega, maar werd je een vriend.
Maar ook voeg ik jou een daaltje toe, omdat ik een protestant ben en jij een katholiek. Ik heb niet tegen jouw katholicisme geprotesteerd en jij hebt mijn protestantisme niet verketterd. Je was nieuwsgierig naar de protestantse wereld en kende de finesses ervan als iemand die niet alleen in Apeldoorn geboren is onder de rook van de christelijke gereformeerde theologische opleiding, maar als iemand die daar ook in ingewijd is. Ik ken geen katholiek die het protestantisme beter kent, tot in obscure uithoeken toe, dan Lodewijk. Gretig claimde hij op de redactievergadering van het Documentatieblad bij de verdeling van de te recenseren boeken de biografieën van predikanten die een uiterst rechts protestantisme vertegenwoordigden. Lodewijk smulde ervan. En tegelijk bleef je voluit de katholieke historicus en theoloog, voluit de man van de Acht Meibeweging. Ik denk eigenlijk dat wij de oecumene die in onze jonge jaren zoveel pennen in beweging heeft gebracht en die kerkelijk zo weinig is gerealiseerd, het beste in de praktijk hebben gebracht: door openlijk het sterke in de standpunt van de ander te prijzen en het zwakke in het eigen standpunt in te zien.
1 Michel van der Plas, ‘Rome: Romeins souvenir’, in: W.F. de Gaay Fortman, J. de Bruijn, A.A.W. Bolland, G.A. de Bruijne (red.), ‘Achter den tijd’. Opstellen aangeboden aan dr. G. Puchinger ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, Haarlem 1986, 37.
2 Zie: Almatine Leene (red.), Flirten met Rome. Protestanten naderen katholieken, Amsterdam 2017.
3 George Harinck, ‘Geen dilemma van Groen. Lodewijk Winkeler en protestantse geschiedschrijving’, in: Vefie Poels en Ramses Peters (red.), Kerkhistorisch snoepgoed. Libretto amicorum voor Lodewijk Winkeler bij gelegenheid van zijn afscheid als hoofd van het KDC, Nijmegen 2016, 78-90.
4 Jacobus Klok De Evangelische Gezangen getoetst en gewogen en te licht bevonden, Groningen 1834, 74.
5 Maarten Biesheuvel, ‘Astrid Krikke’, in: idem, In de bovenkooi. Verhalen, Amsterdam 2008 21 , 87.
6 Martinus Nijhoff, Lees maar, er staat niet wat er staat. Keuze uit de oorspronkelijke gedichten (…), Amsterdam 1979, 148.
7 Rotterdamsche Courant, 21 juli1847.
8 De Nederlander, 20 september1853.
9 Provinciaalsche Overijsselche en Zwolsche Courant, 9 november 1906.
10 Nederlands Dagblad, 27 november 1986.
11 Nederlands Dagblad, 14 oktober 1994.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017
DNK | 82 Pagina's