GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

CRIMINALITEIT EN ARMOEDE ONDER DE NEDERLANDSE KATHOLIEKEN: EEN OPMERKELIJK RAPPORT VAN DE VATICAANSE ZAAKGELASTIGDE GIOVANNINI UIT 1902

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

INLEIDING

De gerechtelijke statistiek over 1900 verwekte bij haar publicatie in 1902 onder rooms-katholieken enige opschudding. Bij uitsplitsing over de verschillende gezindten van de veroordelingen wegens misdrijf bleken de katholieken namelijk een duidelijke eerste plaats in te nemen met 32, 7 per 10.000, pas op enige afstand gevolgd door de Nederlands Hervormden met 27, 7; de gereformeerden kwamen niet hoger dan 6, 6. Nu zijn statistische gegevens van dit grove kaliber spreekwoordelijk erger dan leugens en niet erg geschikt om er verstrekkende conclusies aan te verbinden, zeker niet zolang vragen naar de aard van de gepleegde misdrijven, de regionale verschillen (ook in vervolgings-en seponeringsbeleid) en dergelijke onbeantwoord blijven. De discussie die hierna ontstond over de samenhang tussen geloofsovertuiging en criminaliteit vond een voorlopig einde in 1913. De criminoloog Willem Bonger kwam toen in een studie tot de slotsom, dat de criminaliteitscijfers vooral bepaald werden door sociaal-economische factoren. De katholieke bevolkingsgroep bevond zich voor een groter deel dan de andere gezindten in de kwetsbare onderste lagen van de maatschappij. In de daarmee samenhangende grotere armoede (gepaard met drankmisbruik) moest men de criminogene factor zoeken 1 .

De in 1902 gepubliceerde gegevens en hun voor de hand liggende interpretatie konden in eerste instantie echter maar al te gemak-

kelijk nieuw voedsel geven aan een aantal bestaande, al dan niet latente vooroordelen. Onderstreepten de cijfers niet het feit dat 'Roomsen' nog steeds een afwijkend element in de Nederlandse samenleving vormden, onbetrouwbaar vanwege hun loyaliteit aan een 'buitenlands' gezag en hun door de biechtstoel gekweekte zedelijke minderwaardigheid? Er moest van katholieke zijde wel een reactie op deze statistiek komen en te verwachten was dat die een apologetisch karakter zou hebben.

Op twee achtereenvolgende dagen verschenen in De Tijd. artikelen van de hand van dr. Alphons Ariëns, priester, sociaal voorman en drankbestrijder 2 . Zoals te verwachten, wees hij elke samenhang tussen confessie en misdadigheid van de hand en bracht hij onmiddellijk naar voren, waar men de oorzaak van de 'katholieke criminaliteit' wél moest zoeken: in drankmisbruik en armoede onder de arbeiders. Nu had Ariëns zich op dat moment al enigszins uit de voorste linies van het sociale front in Twente teruggetrokken; ook is geconstateerd dat hij zich niet langer zonder meer met de (materiële) belangen van de arbeiders vereenzelvigde 3 . In zijn artikelen in De Tijd wordt dat geïllustreerd: volgens Ariëns was het drankmisbruik één der voornaamste oorzaken van de armoede en was drankbestrijding dus het aangewezen middel om de criminaliteit onder de katholieken omlaag te brengen. Hij voegde daaraan toe: 'Er is nog een andere reden, waarom mij de meening, dat ons drankmisbruik mede-oorzaak is onzer grootere criminaliteit . . . zeer toelacht. Men kan het drankmisbruik veel gemakkelijker wegnemen of verminderen dan de armoede'. Deze oplossing lag ook meer in de lijn van de in die tijd zeer conservatieve krant 4 .

Ruim drie weken na het verschijnen van Ariëns' artikelen verzond de pauselijke zaakgelastigde in Den Haag, Rodolfo Giovannini, het hierna gepubliceerde rapport aan de Staatssecretarie; het mag in meer dan één opzicht opmerkelijk heten.

De 'auditeur' (gezantschapssecretaris) Giovannini nam sinds 1899 de internuntiatuur in Den Haag waar; de officiële vertegenwoordiger was toen teruggeroepen omdat de H. Stoel niet was uitgeno-

digd voor de eerste Haagse Vredesconferentie. De jaren 1899-1901 waren voor hem een diplomatieke vuurproef geweest die hij redelijk goed had doorstaan 5 . In zijn politieke en sociale opvattingen was hij gematigd vooruitstrevend. Zo had hij, in tegenstelling tot zijn chef F. Tarnassi, onmiddellijk en vrijwel onvoorwaardelijk partij gekozen voor H.J.A.M. Schaepman in diens conflicten met de conservatieve groep binnen de katholieke kamerfractie en steunde hij de politieke samenwerking tussen de confessionelen in de Coalitie. Het verzet daartegen kwam vooral uit de provincies ten zuiden van de grote rivieren en uit het bisdom Haarlem.

Ten dele parallel daaraan liep een ander meningsverschil waarin Giovannini partij koos: de 'Haarlemse' contra de 'Utrechtse' opvatting over de katholieke sociale organisatie. Dat meningsverschil werd belichaamd enerzijds in de R.K. Volksbond, opgericht door W.C.J. Passtoors, die behalve voor arbeiders ook voor de middenstand openstond en die de steun genoot van de Haarlemse bisschop C. Bottemanne, en aan de andere kant in de Utrechtse Diocesane Bond van R.K. Werkliedenvereenigingen, die het karakter van een standsorganisatie droeg. Deze tegenstelling had op haar beurt weer kerkpolitieke achtergronden. Ook hier speelde Schaepman als geestelijk adviseur van de laatstgenoemde bond een belangrijke rol. De zaak werd nog meer gecompliceerd doordat Schaepman daarbij in botsing kwam met Ariëns, die op zijn zachtst gezegd geen voorstander was van het ondergeschikt maken van de arbeiders^ organisaties aan de sïandsorganisatie 6 .

Tegen dit ingewikkelde decor moet men het rapport van Giovannini plaatsen: de criminele statistiek bood hem een uitstekende uitvalsbasis voor een aanval op de (vooral zuidelijke) conservatieve

katholieke politici en fabrikanten, de Haarlemse bisschop Bottemanne die binnen het episcopaat een groot overwicht bezat, de vanuit Haarlem geïnspireerde leidende katholieke kranten De Tijd. en De Maasbode (hoofdredacteur L.C.H. Eygenraam van De Tijd was tevens voornaamste adviseur van de Volksbond), om kort te gaan: op alle tegenstanders van Schaepman aan de rechterzijde.

Het eerste deel van zijn rapport ontleende de zaakgelastigde regelrecht aan Ariëns' artikelen in De Tijd, maar een verwijzing naar schrijver of krant zoekt men vergeefs. Ook blijkt hij het oneens te zijn met Ariëns' conclusie. De voornaamste oorzaak van de criminaliteit is de armoede, waarvan het drankmisbruik slechts een symptoom is. Dit leidt vanzelf tot een filippica tegen de Brabantse fabrikanten en clerus, die voor een diplomatiek rapport ongemeen scherp van toon is. Hetzelfde kan worden gezegd van de opmerkingen over een aantal bisschoppen en de twee grote kranten.

De beschuldiging luidt in feite dat de leidende conservatieven binnen de katholieke toplaag weigeren de consequenties te trekken uit de encycliek Rerum novarum; dat zij de uitvoering daarvan saboteren, in hun halsstarrigheid door aanzienlijke delen van de clerus gesteund. De gevolgen van die houding zullen zijn dat de katholieke arbeiders ofwel in de armen van het socialisme gedreven worden, ofwel zullen worden aangetrokken door radicale christendemocratische bewegingen die met het kerkelijk gezag op gespannen voet staan. De Belgische priester A. Daens had inderdaad kort tevoren geprobeerd ook in Nederland aanhang te verwerven en er was een 'Katholiek-Democratische Partij' opgericht 7 . De oplossing ziet Giovannini in het bevorderen van een 'gezonde' christendemocratie. Ook moeten de katholieke patroons ertoe worden gebracht hun arbeiders beter te behandelen (kortere werktijden en hogere beloning). Daarvoor is eerst en vooral een mentaliteitsverandering bij de invloedrijke geestelijkheid nodig en een bevordering van het katholieke verenigingsleven. Voor de arbeiders is, wat dit laatste aangaat, de door Bottemanne gesteunde Volksbond absoluut onvoldoende. Dat het ook anders kan, bewijzen volgens Giovannini enkele voor 'utopisten' uitgekreten Brabantse fabrikanten, die verder ongenoemd blijven (bedoeld zijn J.F. Vlekke en J. van Besouw), de initiatieven van aartsbisschop H. van de Wetering (met Schaepman op de achtergrond) en de werkzaamheden van W.H. Nolens in de mijnstreek.

Een aantal namen ontbreken in het verhaal op heel opvallende wijze: bijvoorbeeld Ariëns, die toch in Twente zeer actief was; Vlekke en Van Besouw; P.J.M. Aalberse, hoofdredacteur van het in 1901 opgerichte Katholiek Sociaal Weekblad; Gisbert Brom, hoofdredacteur van het Utrechtse Centrum. Al die personen hebben hetzelfde gemeen: hun lidmaatschap van de zogenaamde Klarenbeekse club, een informeel genootschap van vooruitstrevende katholieke geestelijken en leken, waaruit op politiek en sociaal terrein belangrijke initiatieven zijn voortgekomen 8 . was doelbewust buiten deze club gehouden.

De conclusie dat Giovannini's rapport onder inspiratie van Schaepman is geschreven, lijkt dan ook niet al te gewaagd: diens tegenstanders worden erin aangevallen, zonder dat dit in de kaart kan spelen van anderen die weliswaar de goede weg bewandelen maar tegelijk bezig zijn de 'Doctor' van zijn voetstuk te lichten. Het stuk is mijns inziens een duidelijke poging om Schaepmans positie in Rome te versterken. Hij had die stad in het voorjaar van hetzelfde jaar 1902 bezocht en bij die gelegenheid zijn opvattingen niet onder stoelen of banken gestoken 9 . Op 31 december zou hij er terugkeren, om enkele weken later tamelijk overwacht te overlijden.

De reactie van de Romeinse curie op het rapport van Giovannini was in minstens één opzicht even opmerkelijk: zij werd al vijf dagen na de dagtekening van het rapport verzonden; 'bliksemsnel' is hier niet te veel gezegd. Er ging een pauselijk verzoek om nadere inlichtingen aan de aartsbisschop van Utrecht. Ofschoon de brief alleen de criminaliteitscijfers aan de orde stelde en zweeg over de rest van het rapport van de zaakgelastigde, bracht het Van de Wetering kennelijk in verlegenheid. Hij vroeg om 'enkele dagen' uitstel om beter gedocumenteerd te kunnen antwoorden. Van dat uitstel is afstel gekomen: uit niets blijkt dat tot het overlijden van Leo XIII in juli 1903 of daarna nog een nader antwoord in Rome is binnengekomen; er is overigens ook geen aanwijzing dat het Vaticaan nog heeft gerappelleerd 10 . Enige tijd na het overlijden van Schaepman wendde Giovannini

zich tot Ariëns met het verzoek een rapport uit te brengen over de toestanden in Brabant, zoals blijkt uit het hierna gepubliceerde brieffragment. Het is mij niet duidelijk geworden of Ariëns zo'n stuk inderdaad heeft opgesteld 11 ; wel heeft hij in verband daarmee contact gezocht met een aantal medestanders, overigens allen lid van de Klarenbeekse Club. Een gedeeltelijk resultaat is misschien te vinden in de brochure Criminaliteit en drankmisbruik (gepubliceerd in 1905), waarin Ariëns zijn artikelen uit 1902 tot een uitvoeriger analyse uitbouwde 12 .

Aan Giovannini's Haagse verblijf kwam in 1910 onverwacht een einde; hij werd toen na een incident haastig teruggeroepen 13 . Hij is daarna niet meer in de pauselijke diplomatieke dienst werkzaam geweest en vermoedelijk in 1915 overleden 14 .

De hier gepubliceerde documenten zijn, afgezien van de laatste twee, uit het Italiaans vertaald om ze voor de Nederlandse lezer gemakkelijker toegankelijk te maken. Om het gevaar van interpretatie te vermijden is de vertaling zoveel mogelijk letterlijk gehouden, waardoor hier en daar de zinsbouw wat stroef is.

1. RODOLFO GIOVANNIIMI, PAUSELIJK ZAAKGELASTIGDE IN DEN HAAG, AAN KARDINAAL-STAATSSECRETARIS M. RAMPOLLA, 19 OKTOBER 1902, NR. 2160 (Archivio Segreto Vaticano, Segr. di St. rubr. 256, 1902, fase. 2, ff. 175-180)

Onderwerp: Criminaliteit onder de Nederlandse katholieken en de

betreurenswaardige toestand van de katholieke arbeiders.

Al enkele jaren maken de protestantse kranten met een zekere voldoening melding van het hoge aandeel dat de Nederlandse katholieken hebben in de criminaliteit. De laatst verschenen officiële statistieken op dit terrein bevestigen dat helaas, aangezien men daaruit kan afleiden dat de katholieken op het gebied van de criminaliteit de eerste plaats bezetten. Een overzicht van de strafrechtelijke veroordelingen uitgesproken in 1901 15 geeft het volgende beeld te zien:

confessie: aantal veroordelingen:

per 1000 gereformeerden (orthodoxe calvinisten) .... 0, 66 per 1000 joden 1, 72 per 1000 Nederlands-Hervormden 2, 77 per 1000 katholieken 3, 27 16

Wanneer men de Nederlands-Hervormden buiten beschouwing laat- waarvan immers zeer velen niet praktiseren en waartoe allerlei liberalen, radicalen etc. behoren, voor het grootste deel dus godsdienstig onverschilligen - en alleen de proportionele verhouding bekijkt tussen de drie andere confessies, die voor het merendeel uit praktiserende gelovigen bestaan, dan blijkt het aandeel van de Nederlandse katholieken in de criminaliteit vijfmaal zo groot als dat van de orthodoxe calvinisten en tweemaal zo groot als dat van de joden. Nu kan men allerhande spitsvondigheden en uitvluchten verzinnen om de vernietigende indruk van deze statistiek te verzachten, maar cijfers zijn cijfers en voor de katholieken zijn ze welsprekend genoeg - een trieste welsprekendheid.

Bij het zoeken naar de oorzaken van dit verschijnsel wordt de armoede van de katholieken algemeen als voornaamste reden voor

hun hoge aandeel in de criminaliteit beschouwd; armoede leidt immers tot diefstal, tot wangedrag, tot alcoholisme, tot gewelddadigheden enzovoort. In aanmerking genomen dat, in het algemeen gesproken, de arbeidende klasse natuurlijk eerder geneigd is tot wetsovertreding dan de aristocratie en de burgerij, rijst vanzelf de vraag wat de achtergrond is van de grotere armoede en de daaruit voortvloeiende misdadigheid van de katholieke arbeiders vergeleken met die van de gereformeerde en joodse.

De arbeider moet leven van zijn dagloon; de mate van zijn armoede hangt samen met de rijkdom van zijn patroon en de manier waarop die hem behandelt. Als men nu bedenkt dat de twee meest geïndustrialiseerde provincies van Nederland, bijna bij uitsluiting van de overige, nu juist de volledig katholieke provincies Brabant en Limburg zijn en dat de industrie er buitengewoon floreert en de rijkdom er enorm is, speciaal in Brabant, dan zou men daaruit menen te kunnen afleiden dat de katholieke arbeiders er ook een overeenkomstige mate van welstand zouden genieten. Omdat precies het tegenovergestelde het geval is, ligt de conclusie voor de hand dat de katholieke arbeiders slechter behandeld worden dan zij die tot andere confessies behoren. Ik aarzel niet vast te stellen dat de toestand van de katholieke arbeiders, in het bijzonder in Brabant, rampzalig is en in alle opzichten te wensen overlaat; daaraan hebben vrijwel uitsluitend de katholieke patroons schuld.

In hun fabrieken is een arbeidstijd van dertien uur per dag de regel. Eigenlijk zou men moeten spreken van veertien uur omdat er één uur voor het eten bijkomt; dat uur wordt niet betaald en omdat het merendeel van de werklieden, vooral in de steden, op een flinke afstand van de fabrieken woont, kan men deze onderbreking nauwelijks als een rustuur beschouwen. Voor de andere maaltijden mag het werk niet worden onderbroken; de arbeider is verplicht al werkende te eten. Het loon voor ervaren arbeiders is tien cent per uur 17 .

Het katholieke sociale leven in de vorm van verenigingen, bijeenkomsten en dergelijke wordt nauwelijks geduld; dat soort gelegenheden zijn derhalve zeldzaam en slecht bezocht. Voor de ontwikkeling en vooruitgang van de katholieke arbeiders op stoffelijk en

zedelijk gebied wordt niets gedaan. Er heerst onder hen dan ook een algemene ontevredenheid die zich met de dag verder uitbreidt, onder bedenkelijke vormen en op verontrustende wijze. De ontwortelde en losgeslagen arbeider eindigt meestal in het café, daarin door zijn gezin nagevolgd; daar besproeit hij zich rijkelijk met jenever, waardoor zijn armoede groter wordt en het zedelijk verval volledig, met alle gevolgen van dien als gewelddadige ruzies, diefstallen enzovoort. De slotscène is natuurlijk de gevangenis. In sommige fabrieken zijn het zelfs de patroons die op het fabrieksterrein aan hun werklieden jenever verkopen, om zo geen inkomsten mis te lopen 18 .

In geïndustrialiseerde gebieden bestaan eigenlijk maar twee maatschappelijke standen: aan de ene kant de armen, dat wil zeggen de arbeiders, afgestompt en zonder vooruitzicht op verbetering van hun toestand; en aan de andere kant de rijken, de patroons, echte parvenu 's met schitterende equipages, met hun lustvilla 's en luculliaanse banketten waaraan ze enorme sommen gelds uitgeven onder de ogen van hun hongerige arbeiders. Deze patroons zijn allen katholiek en meesters van geslepenheid als het erom gaat de bisschoppen en de geestelijkheid voor zich in te nemen; elke morgen gaan ze naar de kerk en bedenken er de collecte-schaal en nooit zullen ze, bij een ontmoeting met een geestelijke, nalaten met diepe buigingen de soepelheid van hun rug op peil te houden. Om deze kleine offertjes die het christelijk leven van hen vraagt te compenseren, voelen ze van tijd tot tijd behoefte om naar Parijs of Hamburg te gaan en zich daar te verstrooien met vermakelijkheden waarover ik maar liever zwijg. (In protestantse kring is men hiervan helaas maar al te goed op de hoogte). Juist van deze mensen heeft mgr. Schaepman altijd veel tegenwerking ondervonden en met reden. Schaepman maakt immers geen geheim van zijn opvatting, dat de pauselijke encyclieken er zijn om te worden toegepast; de katholieke patroons constateren dat dat hen ertoe zou verplichten hun inkomsten en daarmee hun liefhebberijen een weinig in te perken: vandaar hun woede. De enige reden dat ze niet in het openbaar durven zeggen dat de paus zich heeft vergist, is, dat ze

heel goed weten dat ze daarmee hun positie zouden verliezen. In kleine kring hebben ze er echter geen moeite mee aan die opvatting lucht te geven. Het kamerlid Van den Berch van Heemstede, die zelf wel geen fabrikant is maar die hun ideeën volkomen deelt, zei me een keer letterlijk: 'L'encyclique De conditione opificum 19 , voild le grand mal!'.

De weinige katholieke patroons - waarlijk witte raven - die ten koste van hun eigen beurs de encyclieken van de Heilige Vader proberen uit te voeren, worden heftig aangevallen of op zijn best als utopisten afgedaan. Op dezelfde manier heeft men de Tilburgse pastoor mgr. Van Zinnicq Bergmann 20 aangevallen, schuldig bevonden aan het feit dat hij vanaf de preekstoel zijn stem verheven had tegen de hierboven geschetste misbruiken. Men moet daarbij voor ogen houden dat mgr. Van Zinnicq Bergmann qua afkomst, opvoeding en familiebetrekkingen ultra-conservatief is; wat hij echter in Tilburg heeft meegemaakt heeft hem ertoe gebracht zich voor de zaak der arbeiders in te zetten.

Hiermee wordt de achtergrond van het hoge criminaliteitscijfer van de katholieken wat duidelijker; tegelijk vormt dat cijfer een veelbetekenend commentaar bij de woorden van abbé Pottier: 'Wij vragen een gezinsinkomen voor de arbeiders vooral op godsdienstige gronden' 21 .

Het socialisme heeft natuurlijk baat bij deze toestand en hoopt op voortzetting ervan. Toen verleden jaar een kamerlid moest worden gekozen in Tilburg, industrieel middelpunt van Brabant en tegelijk centrum van het hierboven weergegeven systeem van despotisme, mengde de heer Troelstra, leider van het Nederlands socialisme, zich in de verkiezingsstrijd. Hij verzocht zijn aanhangers om op de kandidaat van de katholieke fabrikanten te stemmen. Bij die gelegenheid hield hij de socialisten voor: 'Als u op die kandidaat stemt

vergroot u zijn kans om te worden gekozen; is hij eenmaal gekozen, dan zal de toestand van de arbeiders zeker verslechteren en zal over enkele jaren het katholieke Tilburg in de Kamer door een socialist worden vertegenwoordigd' 22 . Dat het gevaar voor de verkiezing van een socialistisch kamerlid in Brabant niet denkbeeldig is, zij het niet acuut, kan men afleiden uit wat er op 6 oktober gebeurd is in Maastricht, de hoofdstad van Limburg en een volledig katholieke plaats. Er moesten toen zes leden van de Arbeidskamer 23 worden gekozen, met als uitslag vijf socialisten en één katholiek, de laatste gesteund door beide partijen. Van de vijf gekozen socialisten behaalde de meest favoriete 1043 stemmen, terwijl de hoogst geplaatste katholiek het niet verder bracht dan 430. En dan te bedenken dat in Limburg de situatie beter is dan in Brabant. Vooral de laatste jaren is er veel vooruitgang, deels dankzij het optreden van de goeverneur van de provincie 24 - prototype van een christelijk staatsman - , deels door de sociale aktiviteiten van het eerwaarde kamerlid dr. Nolens; deze heeft van de bisschop van Roermond volmacht gekregen voor het oprichten van verenigingen voor arbeiders en het organiseren van bijeenkomsten, om zodoende het kwaad dat al door de socialisten is aangericht, zoveel mogelijk te verhelpen 25 . Hebben de protestanten zonder resultaat geprobeerd het katholiek geloof in die provincie uit te roeien, de socialisten zouden meer succes kunnen hebben.

De situatie die ik heb beschreven dateert niet van vandaag of gisteren en is algemeen bekend. Verscheidene parlementaire enquêtecommissies en de arbeidsinspectie hebben er zich in officiële rapporten al kritisch over uitgelaten. Ook op de 'Katholiekendagen 26 ,

in het bijzonder de meer recente, heeft men er zich mee bezig gehouden en beraadslaagd over middelen tot verbetering. Die middelen kunnen alleen door een gezonde christen-democratie worden verschaft. Daarbij valt speciaal te denken aan het oprichten van gemengde organisaties van patroons en arbeiders en aan het weer tot bloei brengen van het katholieke sociale leven, wat men hier het 'verenigingsleven' noemt: stands-en beroepscorporaties, genootschappen ter bevordering van landbouw en industrie, van het godsdienstig leven en de sociale belangen. Ook op de genoemde Katholiekendagen is hierop gewezen. Daarnaast zouden de patroons er ook toe moeten worden gebracht hun arbeiders christelijker te behandelen; hier ligt een bijzondere taak voor de geestelijkheid. In de praktijk echter staan de Brabantse geestelijken in overgrote meerderheid aan de kant van de patroons, omdat ze uit dezelfde families voortkomen en belang hebben bij de opbrengst der fabrieken. Zelfs de naam christen-democratie wordt er nauwelijks verdragen. De semi-officiè'le katholieke pers, die in deze zaak op zijn minst neutraal zou moeten blijven, kan natuurlijk het optreden van de patroons niet nadrukkelijk goedkeuren, maar deelt overigens hun ideeën. Alles wat niet ultra-conservatief is, wordt heftig aangevallen; de Tijd en de Maasbode blinken uit in dat soort campagnes. Terwijl ik schrijf komt mij een katholieke krant onder ogen met de aankondiging van een rede over de sociale kwestie, die dr. Schaepman vandaag zal houden voor het katholieke spoorwegpersoneel in Venlo. Welnu, het bijwonen van deze bijeenkomst wordt daarin vergeleken met 'een verdorven lust en ziekelijk verlangen naar de verboden vrucht^ 7 .

Wat tenslotte het optreden van het episcopaat betreft, als men de loffelijke inspanningen van de aartsbisschop van Utrecht en de bisschop van Roermond 28 uitzondert, dan biedt de houding van de overigen weinig perspectief. De ideeën van de bisschop van Haarlem, die men de gesel van de christen-democratie zou mogen noemen, zijn Uwe Eminentie bekend. Stellig is deze man het intelligentste, meest geslepen en energiekste lid van het episcopaat. Zijn

wapenspreuk luidt: 'Omnia in caritate', maar in de praktijk wordt dat: 'Frangar, non flectar' 29 . Hij duldt geen hindernissen op zijn weg, reden waarom de andere bisschoppen bang voor hem zijn en bijna steeds zijn zienswijze overnemen. Wat de twee Brabantse bisschoppen betreft (die van Den Bosch en Breda 30 , dat zijn twee bovenste beste geestelijken, die echter met de bisschop van Haarlem gemeen hebben dat ze alwat niet ultra-conservatief is brandmerken als gevaarlijke nieuwigheden. Voor de rest hebben ze geen eigen initiatief; het zijn mensen van zeer middelmatige intellectuele ontwikkeling, die van de sociale vraagstukken totaal niet op de hoogte zijn. Als er in Brabant bisschoppen zouden zijn, even intelligent en energiek als die van Haarlem, maar met andere opvattingen, dan zou de situatie in enkele maanden kunnen veranderen. Volgens de zittende bisschoppen is de R.K. Volksbond afdoende om de arbeiders voor het socialisme te behoeden. Ik zal niet ontkennen dat de Volksbond een uitmuntende instelling is, maar overigens lijkt hij het meest op een soort ontspanningslokaal, waar de gelovige katholieke arbeiders uitstekend worden bezig gehouden, wat een goede barrière tegen het socialisme betekent. Maar de rest van de arbeiders, waar hier om gaat, zal men niet zo gauw bij de Volksbond naar binnen krijgen en die zouden er trouwens ook niet vinden wat ze zoeken; voor hen is iets nodig dat zowel krachtiger als meer op de praktijk gericht is.

[Da vari anni i giornali protestanti facevano rilevare con una certa compiacenza il grande contributo, che in Olanda davano i Cattolici alla criminanalita. L'ultima statistica officiale su questo argomento non fa, disgraziatamente, che confermare le loro asserzioni, poiché da essa devesi concludere, che i Cattolici Neerlandesi tengono il primo posto nella criminalita del paese. II numero infatti delle condanne giudiziarie nel 1901 da il risultato seguente:

per ogni 1000 Riformati (Calvinisti ortodossi) 0.66 per ogni 1000 Israeliti 1, 72 per ogni 1000 Riformati Olandesi 2, 77 per ogni 1000 Cattolici 3, 27

Non tenendo conto dei Riformati Olandesi, ai quali appartengono moltissimi Protestanti non praticanti, i liberali, i progressisti ecc., cioè la massa degli indifferenti, e facendo il calcolo proporzionale solamen te fra le altre tre confessioni religiose, che sono credenti e praticanti, ne risulta, che i Cattolici in Olanda danno alla criminalita un contingente cinque volte piü grande che i Calvinisti ortodossi e due volte piü grande che gl'Israeliti. Si potranno addurre

pretesti e sottigliezze per attenuare la disastrosa impressione di questa statistica, ma le cifre restano cifre, e sono abbastanza eloquenti - triste eloquenza - per i Cattolici.

Nella ricerca delle cause di questo fenomeno viene da tutti riconosciuta come ragione principale di tale alta proporzione nella criminalita la poverta dei Cattolici, poverta che è incentivo al furto, al mal costume, al alcolismo, alle risse ecc. La classe proclive al vizio non essendo naturalmente, in linea generale, né 1'aristocrazia, né la borghesia, ma il ceto operaio, una domanda sorge spontanea, quale cioè sia la ragione della maggiore poverta e conseguente criminalita dell 'operaio cattolico olandese in con& onto del Calvinista e dell'Israelita. L'operaio vive della mercede giornaliera; la sua maggiore o minore poverta dipendera quindi dalla ricchezza del padrone e dal trattamento, a cui questo lo sottopone. Qualora si consideri, che le due provincie industriali dell'Ollanda, quasi ad esclusione delle altre, sono appunto le due sole provincie interamente cattoliche, il Limburgo ed il Brabante, che 1'industria vi a fiorentissima, ed enorme la richezza specialmente nel Brabante, sembrerebbe potersene dedurre, che anche l'operaio cattolico vi debba godere di una relativa e proporzionata aisance. Siccome è proprio il contrario, che vi si verifica, è facile inferirne, che il trattamento dell'operaio cattolico è inferiore a quello degli operai delle altre confessioni. E non esito a dichiarare, che infelicissima è, specialmente nel Brabante, la condizione degli operai cattolici, la quale lascia a desiderare su tutti i rapporti e per colpa quasi esclusivamente dei padroni cattolici.

La regola ordinaria in quelle fabbriche è, che vi si debba lavorare per tredici ore. Si potrebbe dire anche quattordici, perché vien data un'ora pel pranzo; questa 14 a ora non è pagata, e siccome la maggior parte degli operai abitano - sopratutto nelle citta - ad una buona distanza dalle fabbriche, non si puö neppure considerare come un'ora di riposo. Per gli altri pasti il lavoro non si deve interrompere, e l'operaio è obbligato a mangjare lavorando. II salario per gli operai capaci è di 10 cent all'ora. La vita sociale cattolica (societa, riunioni ecc.) è appena tollerata, e quindi scarsi e mal frequentati sono i circoli di tal genere. Nulla si fa per lo sviluppo e per il progresso sia materiale che morale degli operai, i quali sono tutti malcontenti, e questo malcontento si estende ogni giorno piü sotto cattive forme ed in una maniera allarmante. L'operaio sponato ed anilito finisce generalmente alla taverna, imitato dalla sua famiglia, e le copiose libazioni di ginepro ne aumentano il pauperismo, ne completano 1'abbrutimento morale colle conseguenze di risse, furti ecc.; la scena finale è naturalmente la prigione. In alcune fabbriche sono gli stessi padroni, che, per aumentare le loro risorse, vendono nel recinto stesso delle fabbriche il ginepro ai loro operai. La dove esistono le fabbriche, non vi sono in genere che due classi di persone: da una parte i poveri, cioè gli operai abbrutiti e senza speranza di miglioramenti; dall'altra i ricchi, i padroni cioè, veri parvenus, dagli splendidi equipaggi, dalle ville sontuose, dai banchetti luculliani, nei quali spendono somme enorme sotto gli occhi degli operai affamati. Questi padroni sono tutti cattolici; maestri di furberia per accattivarsi la benevolenza dei Vescovi e del Clero, si recano ogni mattina in Chiesa, vi questuano per i servigi del culto, e non mancano mai, quando incontrano ecclesiastici, di provare colle loro profonde riverenze la souplesse del loro dorso; ma per compensare questi piccoli sagrifizi della loro vita cristiana,

sentono il bisogno di andare di tempo in tempo a Parigi ed Amburgo per distrarsi in divertimenti, sui quali è meglio sorvolare. (La cosa è disgraziatamente conosciuta anche dai Protestanti). E'proprio questo il gruppo, che ha sempre osteggiato mgr. Schaepman, e pour cause. Questi predica, che le Encicliche Pontificie esistono per essere applicate; quelli trovano, che una tale obbligazione li costringerebbe a diminuire un poco le loro rendite ed i loro piaceri; inde irae. Se non dicono in pubblico, che il Papa è sbagliato, è perché sanno bene, che perderebbero cosi tutta la loro posizione. Ma in privato non hanno scrupoli di ripeterlo. II deputato Van den Berch van Heemstede, il quale - benché non fabbricante - è interamente nelle idee di quel gruppo, ha detto una volta a me queste parole testuali: TEncyclique De conditione opificum, voila le grand mal!'.

I pochi fabbricanti cattolici - rari nantes - che applicano a loro spese le Encicliche del Santo Padre, sono attaccati violentemente ed i piü benevoli li trattano da utopisti. Parimenti è stato attaccato il parroco Mgr. Zinnicq Bergmann di Tilburgo, reo di avere alzato la voce dal pergamo contro quest' insieme di abusi. E si noti, che Mgr. Zinnicq Bergmann, e per educazione e per relazioni di famiglia, era ultra-conservatore, e lo spettacolo che gli si è presentato a Tilburgo lo ha convertito a difendere la causa degli operai.

Dopo ciö la cifra elevata della criminaltita dei cattolici diviene una chiara conseguenza; ed è insieme un significativo commento delle parole dell'abbé Pottier: 'Per ragioni veramente religiose noi domantiamo per 1'operaio una mercede di famiglia'.

II socialismo naturalmente profitta de questo stato di cose e ne desidera la continuazione. Dovendosi nell'anno scorso eleggere il deputato della citta di Tilburgo, che è il centro dell'industria del Brabante ma eziandio il centro dell'accennato sistema di despotismo, il Sigr. Troelstra capo del socialismo olandese intervenne nella lotta elettorale per raccomandare al suo partito il voto in favore del candidato dei padroni cattolici. 'Se voi', disse egli ai socialisti, 'voterete per questo candidato, aumenterete la probabilita della sua riuscita; se riuscira, la condizione degli operai non potra che peggiorare, ed allora fra qualche anno la cattolica Tilburgo sara rappresentata [da] un deputato socialista'. E che il pericolo di avere qualche deputato socialista nel Brabante non sia immaginario, benché non imminente, puö desumersi da quello che è accaduto il 6 corrente in Maastricht, capitale del Limburgo e citta interamente cattolica. Si doveano eleggere sei membri della Camera del Lavoro, e riuscirono eletti 5 socialisti ed un cattolico, quest'ultimo portato da ambedue i partiti; degli altri cinque eletti (socialisti) il piü favorito dalle urne riportó 1043 voti, mentre il piü favorito fra i cattolici non ebbe che 430 voti. Eppure nel Limburgo lo stato delle cose è migliore che nel Brabante, e sopratutto negli ultimi anni la situazione è divenuta piü favorevole grazie in parte al governatore della provincia, ideale dell'uomo di Stato cristiano, ed in parte all'attivita del Reverendo deputato Dr. Nolens, cui il vescovo di Roermond ha dato pieni poteri di moltiplicare societa e riunioni operaie, allo scopo di rimediare al male gia fatto dai socialisti. II Protestantesimo ha inutilmente tentato di togliere a quelle provincie la fede cattolica: i socialisti potrebbero avere un maggior successo, la dove i Protestanti non sono riusciti.

Una tale situazione, che data gia da moltissimi anni, è pubblicamente nota. Le varie commissioni governative d'inchiesta, come i vari ispettori governativi

del lavoro nel Brabante 1'hanno stimmatizzata a dovere in rapporti officiali. I differenti Congressi Cattolici, specialmente i piü recenti, se ne sono occupati ed hanno trattato dei mezzi per rimediarvi. Tali mezzi non possono essere forniti che dalla sana democrazia cristiana, e devono consistere principalmente nella istituzione di societa miste di padroni e di operai, e nel far rivivere negli operai la vita speciale cattolica qui chiamata "vereenigingsleven", le corporazioni di arti e mestieri, riunioni agricole ed industriali, per promovere la vita religiosa e gl'interessi sociali. E tali sono anche i mezzi indicati dai suddetti Congressi. Ma anche i padroni dovrebbero essere spinti a trattare piü cristianamente gli operai. Chi dovrebbe obbligarli a ciö è il Clero. Invece gli ecclesiastici del Brabante sono in grande maggioranza dalla parte dei padroni. perché appartententi alle loro famiglie e quindi interessati nelle rendite delle fabbriche; il nome di Democrazia Cristiana vi è appena tollerato. La stampa cattolica, semiofficiale, che avrebbe il dovere di restare almeno neutrale, non puö naturalmente approvare la condotta dei padroni, ma è nelle loro stesse idee ed attacca violentemente tutto ció che non è ultra-conservatore, ed in tale campagna si distinguono il Tijd ed il Maasbode. In questo stesso momento mi perviene un giornale cattolico, che annunziando una conferenza che il Dr Schaepman deve tenere oggi in Venlo agl'impiegati della strada ferrata paragona 1'attesa di questa conferenza alla volutta depravata del desiderio del frutto proibito. E finalmente per ciö che concerne 1'azione del Episcopato, se si eccettuino i lodevoli sforzi dell'Arcivescovo d'Utrecht e del Vescovo di Roermond, Pattitudine degli altri non è tale da far nascere molte speranze. Sono note all'Eminenza Vostra Reverendissima le idee del Vescovo di Haarlem, vero martello della Democrazia Cristiana. E'certamente il piü intelligente, il piü rusé, ed il piü energico dell'Episcopato. La divisa del suo stemma è "Omnia in caritate", la sua divisa pratica è "Frangar, non flectar". Tutti gli ostacoli devono cedere innanzi a lui, e per questo gli altri vescovi lo temono e quasi sempre fanno a sua maniera. Quanto ai due Vescovi del Brabante (Boisle-Duc e Breda), sono due bravi ecclesiastici. Peró, oltre all'avversare, come il Vescovo di Haarlem, come pericolosa novita tutto ciö che non è ultra-conservatore, non hanno iniziativa, sono di un'istruzione assai mediocre, e le questioni sociali puö dirsi che le ignorino completamente. Se nel Brabante vi fossero dei vescovi dell'intelligenza e dell'energia del Vescovo di Haarlem, ma d'idee differenti, la situazione cambierebbe in pochi mesi. Nell'opinione di questi vescovi, il "Volksbond" cattolico è sufficiente a salvare gli operai dal socialismo. Eccellente istituzione è certamente il 'Volksbond'. Io tuttavia la paragono ad una specie di ricreatorio, ove gli operai cattolici credenti vi trovano un'ottimo passatempo ed una buona salvaguardia contro il socialismo. Perö gli altri operai, dei quali si tratta, difficilmente frequentano il 'Volksbond', ed in ogni caso non vi trovano quello che vi cercano: per costoro ci vuole qualche cosa di piü pratico e di piü energico...]

2. KARDINAAL-STAATSSECRETARIS RAMPOLLA AAN RODOLFO GIOVANNINI, 23 OKTOBER 1902 (A.S.V., ibid. f. 170)

Uw rapport nr. 2160 heb ik ontvangen en ik dank u voor de uitvoerige informatie. De gegevens die de statistieken opleveren

zijn zeker treurig; ook de Heilige Vader is ervan onder de indruk geraakt en heeft zich voorgenomen nadere aandacht te besteden aan de vraag hoe de situatie veranderd kan worden. Ik heb dus goede hoop op de noodzakelijke verbetering van de trieste toestanden die u heeft beschreven . ..

[Ho ricevuto il rapporto inviatomi dalla S.V.Ill.ma col no. 2160 e Le ringrazio delle diligenti informazioni trasmessemi. E'certamente doloroso il risultato delle recenti statistiche, ed anche il Santo Padre n'è rimasto impressionato, proponendosi di portare Ia Sua attenzione sopra i rimedii che saranno del caso. Mentre mi auguro il necessario miglioramento delle tristi condizioni da Lei descritte ...]

3. KARDINAAL-STAATSSECRETARIS RAMPOLLA AAN DE AARTSBISSCHOP VAN UTRECHT H. VAN DE WETERING, 24 OKTOBER 1902 (A.S.V., ibid. f. 181)

Het is ter kennis van de H. Stoel gekomen dat de laatst verschenen officiële Nederlandse statistieken helaas laten zien dat de Nederlandse katholieken op het gebied van de criminaliteit onder de verschillende confessies een treurige eerste plaats bezetten . . . Deze cijfers zijn al te duidelijk om niet een buitengewoon onaangename indruk achter te laten. Zijne Heiligheid, bedroefd over het daaruit blijkend gedrag van zijn Nederlandse kinderen, heeft mij opgedragen Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid te verzoeken mij mee te delen welke volgens u de achtergronden hiervan zijn en wat er naar uw mening aan zou kunnen worden gedaan.

[E'pervenuto a cognizione della Santa Sede che le ultime statistiche ufficiali dell'Olanda hanno fatto dolorosamente constatare come il triste primato della criminalita fra i cittadini delle varie confessioni di cotesto regno spetti ai cattolici . . . Questo specchio fornisce indizii troppo significanti per non produrre una sinistra impressione. E' perciö che Sua Santita, dolente della rappresentata condotta dei suoi figli Olandesi, mi ha dato incarico di invitare la Signoria Vostra Illustrissima e Reverendissima a significarmi quali Ella crede siano le cause di tale fatto e a manifestarmi eziandio quali, a Suo awiso, potrebbero essere gli opportuni rimedii.]

4. DE AARTSBISSCHOP VAN UTRECHT H. VAN DE WETERING AAN KARDINAAL-STAATSSECRETARIS RAMPOLLA, 3 NOVEMBER 1902 (A.S.V., ibid. f. 182)

Votre Éminence a bien voulu me demander par sa lettre du 24 Octobre des renseignements sur la criminalité en Hollande et les causes pourquoi le nombre des catholiques condamnés surpasse beaucoup celui des autres religions.

Je prie Votre Éminence de bien vouloir m'accorder quelques jours de temps pour être a même de donner une réponse assez exacte a cette question, comme je tacherai d'obtenir de Son Excellence le Ministre de Justice le rapport officiel des condamnations dans 1'année passée, ainsi que Votre Éminence pourra voir quels délits ont emporté une condamnation. J'espère que la mauvaise impression faite par la statistique sera mitigée par ce rapport a cause de 1'espèce des délits qui ont entrainé une condamnation.

5. A.M.A.J. ARIËNS AAN M.J. SCHRADER, 10 NOVEMBER 1903 (K.D.C., Archief Ariëns nr. 864) 31

. . . Nog iets. Ik heb (zooals ik misschien al vertelde) van Mgr. Giovannini een uitnoodiging gekregen, om een rapport op te maken over de werkliedenbeweging in Noord-Brabant enz., de criminaliteit aldaar en de middelen ter verbetering. Ik ben daarover eerst in correspondentie getreden met Poell, vervolgens met Rijken (die me uitstekend geholpen heeft) en ga nu binnenkort (naar ik hoop) daarover een samenkomst hebben met Rijken, Vullings en Besouw 32 . Alleen in samenwerking met anderen kunnen wij, kleine luyden, toch iets degelijks tot stand brengen. Wie dit niet inziet, veroordeelt zichzelf tot een reeks nuttelooze of zelfs verkeerde maatregelen.


1. Een korte samenvatting van de discussie naar aanleiding van de statistieken over de veronderstelde 'katholieke criminaliteit' bij H.P.M. Litjens, De criminaliteit in Limburg. Een historisch overzicht, Maastricht 1973, 11-13. De rest van het eerste hoofdstuk van dit boek is gewijd aan de verdere discussie over het verband tussen godsdienst en misdadigheid zoals die na het midden van de jaren dertig werd voortgezet. Vgl. ook J.G.L. Theunisse, Jan Frederik Vlekke 1849-1903, diss. Nijmegen 1966, 283-284.

2. De Tijd van 26 en 27 september 1902.

3. Zie J. Roes ed., Alphons Ariëns. Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland, Baarn 1982, Inleiding m.n. xlix - 1.

4. De Tijd, 27 september 1902. Dat Ariëns zijn artikelen in dit blad publiceerde is op zich al opmerkelijk; vgl. Theunisse, Vlekke, 283.

5. Deze indruk is gebaseerd op een voorlopige inzage van zijn zeer uitvoerige rapportage, aanwezig in het Vaticaans archief te Rome; hetzelfde geldt voor de hierna volgende opmerkingen over hem.

6. Vgl. onder meer L.J. Rogier, Katholieke herleving, Den Haag 1956, 328- 329, 364-366; W.G. Ubink, 'De kerkelijke overheid en het ontstaan van de katholieke arbeidersorganisaties in Nederland (1868-1903)', Jaarboek K.D.C. 1973, 48-72; Roes, Ariëns - bronnen, vooral xlii-xliii.

In het rooms-katholieke systeem diende een standsorganisatie de godsdienstig-zedelijke belangen en vorming van een maatschappelijke stand (i.c. de arbeiders) te behartigen, een vakorganisatie de materiële belangen. Gezien de herkomst van de leden kon de in 1888 opgerichte Nederlandsche R.K. Volksbond niet als een specifieke standsorganisatie voor arbeiders worden beschouwd, hoewel hij zich later wel in die richting ontwikkelde.

7. Roes, Ariëns - Bronnen, xlvii, 528-535.

8. Zie over deze club onder meer Theunisse, Vlekke, 325-331.

9. J. Witlox, Schaepman als staatsman, dl. III, Amsterdam 1960, 307-313.

10. De klappers en agenda's van de Staatssecretarie zijn in het Vaticaans archief voor het hele jaar 1903 geraadpleegd.

11. Het Ariëns-archief (Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen) biedt hiervoor geen directe aanknopingspunten. Het gedeelte van het archief van de Haagse nuntiatuur over de periode-Giovannini (1899-1903) dat in het Vaticaans archief berust, is vooralsnog niet toegankelijk.

12. Criminaliteit en drankmisbruik. Een woord aan de Nederlandsche katholieken, Leiden 1905, 76 blz.

13. Nolens-archief (K.D.C.), nrs. 242-243; J.P. Gribling, Willem Hubert Nolens 1860-1931, Assen 1978, 162-163. Het incident (waarbij een jonge vrouw van goede familie was betrokken) speelde zich af op de deftige Haagsche Golfclub, waarvan Giovannini bestuurslid was (!). Ik vermeld deze aangelegenheid omdat de pauselijke zaakgelastigde zijn terugroeping zelf interpreteerde als het eindresultaat van een langdurige lastercampagne van het katholieke kamerlid I.B.D. van den Berch van Heemstede - die ook in het gepubliceerde rapport ter sprake komt - met het doel hem uit Den Haag te verwijderen. De reden hiervoor zou zijn dat Giovannini zich van het begin af tegen de katholieke conservatieven had gekeerd.

14. In het Annuario pontificio van 1916 komt hij niet meer voor op de lijst van Geheim Kamerheren.

15. Dit jaartal ook in Ariëns' artikel in De Tijd van 26 september 1902; in zijn brochure uit 1905 wordt de statistiek op 1900 gedateerd, zoals ook Litjens en Theunisse dat doen.

16. In de elders geciteerde statistiek komen nog drie andere categorieën aan de orde: (per 1000) Lutheranen 1, 67 Geen of onbekend kerkgenootschap 1, 00 Overige kerkgenootschappen 0, 85 Bij de katholieken zijn de oud-katholieken meegeteld.

17. Theunisse (Vlekke, 145-150) verschaft een aantal gegevens over arbeidsloon en - duur rond deze tijd in Brabant en Limburg, waaruit kan worden afgeleid dat de hier vermelde cijfers mogelijk nog geflatteerd zijn.

18. De dorpsarts van Dongen schreef in 1901 aan de Brabantse ondernemer en drankbestrijder Vlekke: 'Er zijn er zelfs die hun werkvolk clandestien jenever verkoopen en dit artikel een plaats inruimen onder de overige zaken van gedwongen winkelnering'. Vlekke gaf er de voorkeur aan te suggereren dat in 1901 deze praktijk tot het verleden behoorde. (Ibid., 274-275).

19. Beter bekend onder de naam Rerum novarum.

20. Dr. G.W.J. van Zinnicq Bergmann. Op de Tilburgse Katholiekendag in 1901 had hij een rede gehouden over het sociale vraagstuk die onder de fabrikanten grote opwinding had veroorzaakt. (Theunisse, Vlekke, 369).

21. Antoine Pottier (1849-1923), priester van het bisdom Luik en sociaal voorman. De kwestie van het gezins- of familieloon en van het minimumloon, aangeroerd in Rerum novarum, had ook in Nederlandse katholieke kring al geruime tijd in de belangstelling gestaan. Dit onderwerp komt veelvuldig ter sprake in de in noot 3 geciteerde bronnenpublicatie van J. Roes; vgl. ook Theunisse, Vlekke, 134-135.

22. Hierbij moet worden aangetekend dat bij de kamerverkiezingen van 1901 in Tilburg niet de kandidaat van de conservatieve katholieke kiesvereniging werd gekozen, maar de christen-democratisch georiënteerde A.H.A. Arts (Witlox, Schaepman, III, 309).

23. De Kamers van Arbeid, ingesteld bij wet van 1897, waren overlegorganen in - arbeidszaken waarin vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zitting hadden.

24. G.L.M.H. Ruijs de Beerenbrouck.

25. Dr. H.W. Nolens, lid van de Tweede Kamer sinds 1896, richtte tussen 1901 en 1903 in Zuid-Limburg een aantal mijnwerkersverenigingen op, die werden gebundeld in de Centrale Bond van R.K. Mijnwerkersvereenigingen (Gribling, Nolens, 99-101).

26. 'Katholiekendagen' waren (aanvankelijk diocesane) algemene bijeenkomsten, gewijd aan een actueel thema. Zie het hieraan gewijde hoofdstuk van Theunisse, Vlekke, 359-373, waar m.n. de Limburgse en Brabantse katholiekendagen worden behandeld.

27. Schaepman zou op 19 oktober te Venlo een rede uitspreken voor de vereniging 'Recht en Plicht'; deze werd uitgesteld en vond ook later niet meer plaats. Zie het Venloosch Nieuwsblad van 18 oktober 1902 en Witlox, Schaepman, III, 326. Welk dagblad Giovannini citeert, heb ik niet kunnen achtterhalen.

28. J. Drehmanns.

29. 'Ik zal breken, niet buigen'.

30. Resp. W. van de Ven en P. Leyten.

31. Schraider was kapelaan te Utrecht en geestelijk adviseur van de plaatselijke R.K. Werkliedenvereeniging.

32. A. Rijken, dominicaan, docent aan het seminarie te Huissen; L. Poell, kapelaan te Woensel; P.J. Vullings, docent aan het missiehuis te Arnhem; J. van Besouw, sociaal geïnspireerd textielfabrikant te Goirle.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1984

DNK | 53 Pagina's

CRIMINALITEIT EN ARMOEDE ONDER DE NEDERLANDSE KATHOLIEKEN: EEN OPMERKELIJK RAPPORT VAN DE VATICAANSE ZAAKGELASTIGDE GIOVANNINI UIT 1902

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1984

DNK | 53 Pagina's