GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

DE EERSTE ZEISTER ZENDINGSBLADEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De negentiende eeuw draagt in de kerkgeschiedenis terecht de naam van zendingseeuw. Het is dezelfde eeuw, die bestempeld is als eeuw van de vooruitgang. Zending en vooruitgang: zeker is de uitbreiding van het christendom niet los te zien van de moderne vindingen op het gebied van techniek en de enorme ontwikkeling van de medische wetenschap of ook van het verkeerswezen in de laatste twee eeuwen. Wat is de rol geweest van de communicatiemiddelen in dit opzicht? Dat de zending - de roomskatholieke missie hier niet uitgezonderd - zich al gauw uitstekend heeft weten te bedienen van de moderne vormen van publiciteit, is buiten kijf. Dit geldt uiteraard minder van de zendingsvelden dan van het "thuisfront". Alle zendingsorganisaties, waaraan de vorige eeuw zo rijk is, ontwikkelden eigen periodieken, ook in Nederland. De geschiedenis van de Nederlandse zendingsperiodieken is nog niet beschreven; bouwstenen ervoor leverde J.A.B. Jongeneel in DNK met zijn bibliografie van alles wat door zendingsinstanties in ons land aan periodieken is uitgegeven 1 .

In dit artikel wil ik het ontstaan van het eerste Nederlandse zendingsblad nagaan 2 . Het zal blijken, dat het merkwaardig genoeg nog moeite heeft gekost kopiisten te doen vervangen door drukkersknechten en dat als eenmaal het blad levensvatbaar is geworden, dat niet te danken is aan typisch negentiende-eeuws vooruitgangsgeloof. In de sfeer van de missionaire opwekking waarin dit tijdschrift het levenslicht zag, werden harten en handen bewogen door het geloof in de progressiviteit van het rijk Gods.

Gangmakers van de moderne zending zijn de hernhutters geweest, ook in ons land. In 1793 werd door enkele leden van de Evangelische Broedergemeente te Zeist de "Zeister Broeder Sociëteit tot verbreiding van het Evangelie onder de heidenen" opgericht, nadat reeds van 1744 tot 1772 van Amsterdam uit een soortgelijke sociëteit had geopereerd. Men richtte zich in het bijzonder op Suriname en de Kaap. Tot op heden bestaat het Zeister Zendingsgenootschap, zoals de huidige naam luidt (Z.Z.G.), zij het ook dat in de wijze waarop zending wordt verstaan en bedreven, zowel als in de organisatie van het genootschap, in de laatste 200 jaar aanzienlijke veranderingen zijn opgetreden. Ik kan daarop in dit verband echter niet ingaan.

De zendingssociëteit - in feite een hulporganisatie voor het centraal van Herrnhut uit geleide zendingswerk - begon met 50 gewone leden, allen behorend tot de Broedergemeente. Naast hen waren er de honoraire leden, afkomstig uit andere kerken, meestal predikanten en hoogleraren, omstreeks 1800 ca. 30.

Herrnhut was het centrum van een opwekkingsbeweging, die als zodanig leefde uit de overtuiging dat God ook in onze tijd wonderen doet en zijn Rijk uitbreidt. Hier ligt de oorsprong van de zendingsperiodiek: wat God doet onder de heidenen, moet worden bekendgemaakt.

Van Herrnhut uit werden in de achttiende eeuw met grote regelmaat de z.g. "Gemeinnachrichten" naar de broedergemeenten in Duitsland en andere landen gestuurd, ook naar Zeist 3 . Het waren met de hand geschreven mededelingen in boekjes van het formaat van b.v. 11, 5 x 19 cm. Ze werden samengesteld op grond van brieven van zendingsarbeiders. Ook berichten van de jaarlijkse predikantenconferenties in Herrnhut werden op deze manier verspreid. Op een voorin gelegd blad met de namen van de geadresseerden moesten de data van ontvangst en doorzending worden aangetekend. Het was regel dat elk niet langer dan twee weken een "aflevering" bij zich hield. Gewoonlijk werden de berichten dan in een kring van zendingsvrienden voorgelezen. In de broeder-en zusterhuizen van de Zeister broedergemeente werden de uit Herrnhut ontvangen berichten gekopieerd, al of niet in het Nederlands ver-

taald. Van Zeist uit werd er op toegezien dat de "abonnees" elke nieuwe zending vlot doorstuurden; het heeft daaraan overigens nog wel eens gehaperd 4 .

Deze wat primitieve manier om de publiciteit te verzorgen is historisch gezien wel te verklaren - de "Gemeinnachrichten" zijn de voortzetting van het "Diarum" dat door Zinzendorf en de zijnen werd samengesteld en rondgestuurd - maar begon natuurlijk problemen op te leveren, toen de kring van geïnteresseerden uitgroeide. In allerlei gebieden en zeker ook in de Republiek heeft de weerstand tegen het hernhutter piëtisme lang nagewerkt. De Zeister sociëteit was beducht dat al te veel publiciteit aan het zendingswerk der broeders schade zou kunnen toebrengen of in andere kerken ergernis wekken. Vandaar ook de bepaling dat de lezers van de berichten daaruit niets mochten publiceren. Tegen het einde van de eeuw zou echter het klimaat duidelijk verbeteren. Met de scheiding van kerk en staat (1796) vielen trouwens allerlei beperkende bepalingen die de kleine kerken zowel als de R.K. Kerk in hun bewegingsvrijheid hadden belemmerd, weg.

Op 6 juli 1797 wordt in de notulen van de moderamenvergaderingen van het Z.Z.G. aangetekend, dat de honoraire leden meer zendingsnieuws van de sociëteit wensen te ontvangen. Het laat zich denken, dat de "Gemeinnachrichten", die werden samengesteld op grond van de naar Herrnhut gestuurde rapporten en brieven, toch maar beperkt berichtten over de gebieden waarin Nederlandse zendingsvrienden in het bijzonder geïnteresseerd waren, West-Indië en Zuid-Afrika. Even tevoren had professor Jod. Heringa Ezn. in De Letterbode een bericht over de hernhutter zending onder de Hottentotten laten afdrukken. Toen hem werd gezegd, dat men in Zeist steeds erop bedacht was, door een teveel aan publiciteit andere kerken niet te ergeren, antwoordde hij, dat de vrienden van het Zeister zendingswerk maar vrij moesten zeggen, wat de broeders voor Christus en het christendom deden 5 . Heringa was een dergenen, die erop uit was de kansen

die door de nieuwe staatkundige en maatschappelijke omstandigheden aan de evangelieverkondiging werden geboden, aan te grijpen, ook al zou dat bij een bepaald deel van de rechtzinnigheid misschien op weerstand stuiten. In Zeist moest men oog krijgen voor de nieuwe situatie.

In eerste instantie besloot het zendingsbestuur aan de ereleden bepaalde berichten over het zendingswerk en een verantwoording van de gedane uitgaven toe te sturen; de jaarverslagen van de sociëteit wilde men niet daarbij voegen. Spoedig kwam nu van de zijde van de honoraire leden evenwel de vraag, of Zeist niet een zendingstijdschrift zou kunnen publiceren. Kennelijk bevredigde het laten circuleren en voorlezen van de geschreven berichten de zendingsvrienden niet meer. Zo'n blad, aldus geven de notulen van 10 november de mening van de vrienden weer, zou niet alleen het werk Gods onder de heidenen meer bekend maken, maar ook ertoe kunnen bijdragen, dat het aantal actieve deelnemers aan de ondersteuning van het werk zich zou uitbreiden. Aldus werd nu besloten. Er was trouwens al een goed voorbeeld van een zendingsblad, nl. de Periodical Accounts van het zendingsgenootschap der Moravische Broeders in Londen 6 . Reeds had broeder Gottl. Martin Schneider als proef een uittreksel van de "Missionsberichte" samengesteld en het door zuster Pluym in Haarlem laten vertalen. Nadat het ontwerp was goedgekeurd, werd besloten dit geschrift op kosten van de sociëteit te laten drukken. Men wist ook al meteen een drukker: de Amsterdamse boekverkoper Johannes Weppelman.

Weppelman was iemand die hartelijk meeleefde met het ontluikende zendingswerk in Nederland en elders. 1 april 1798 werd hij honorair lid van het Z.Z.G. Hij beschikte over een netwerk van contacten over alle confessionele grenzen heen. In 1819 is hij roomskatholiek geworden 7 . Het Zeister plan viel bij hem in goede aarde. De besprekingen over de druk en de oplage hadden een vlot verloop. Op 31 jan. 1798 liggen de eerste exemplaren van het blad op de bestuurstafel van het Z.Z.G. De oplage bedroeg maar liefst

1000 exemplaren. Men had groot vertrouwen in de zaak. Van het eerste nummer had men eerst 800 exemplaren willen laten drukken en maar de helft meteen laten brocheren; toch moesten al gauw alle duizend gedrukte exemplaren afgeleverd worden. Met een advertentie in de Haarlemmer Courant trad men in de openbaarheid. Op de ledenvergadering van 5 februari kon elk der aanwezigen een of meer exemplaren meekrijgen en wie er niet was, kreeg er een toegestuurd. Ook de honoraire leden werden de nodige exemplaren toegezonden evenals diverse instanties van de Broedergemeente in Nederland en Duitsland. Zo zijn al spoedig de eerste 100 exemplaren de deur uitgegaan.

Berichten van de zendingen der Evangelische Broedergemeente onder de heidenen, luidt de titel van het blad, uitgegeeven door de Sociëteit der Broeders, tot uitbreiding van het Evangelie, Zeist 1798 8 . Het telt 77 bldz. In een "Voorbericht" (3-19) worden de statuten van de sociëteit meegedeeld en het doel van het blad uiteengezet. Jaarlijks hoopt men enige "stukjes" uit te geven met berichten over het zendingswerk en de toestand van het ogenblik, voorts langere artikelen over een bepaald gebied en levensbeschrijvingen van zendelingen. In dit eerste nummer vindt men voorts een "beknopte opgave van het onderwijs der heidenen, door de broeders" (20-41) en wordt er een begin gemaakt met een historisch overzicht van het hernhutter zendingswerk (42-77).

Het enthousiasme bij de broeders was groot. Spoedig verschenen in de loop van 1798 en 1799 nog drie nummers; tesamen vormden deze 4 nummers 315 (doorgenummerde) pagina's. In nr. 2 werd veel aandacht geschonken aan leven en werk van Georg Schmidt, de eerste zendeling onder de Hottentotten, die van 's-Heerendijk uit naar Zuid-Afrika was uitgezonden (1737). Suriname kreeg in nr. 3 volop aandacht.

Nadat nr. 4 was uitgegeven in 1799, stokte de publikatie. Pas in 1801 kwam een nieuw nummer uit, maar nu ongenummerd, 40 p. groot. Het bleek nl. dat de verkoop van de eerste vier nummers danig tegenviel, wat de broeders tot voorzichtigheid maande. Weppelman gaf op 10 juni 1800 een afrekening waaruit bleek dat er van de eerste vier nummers maar resp. 344, 256, 219 en 137 wa-

ren verkocht, een sterk dalende lijn alzo 9 . Aangezien van nr. 1 1000 ex. waren gedrukt, en van de nrs. 2, 3 en 4 elk 1100, werden volgens besluit van 29 juni 1801 de niet verkochte exemplaren tegen verlaagde prijzen bij de boekhandel gebracht. Ook zou men ze in Suriname en de Kaap kunnen slijten.

Het laatste (ongenummerde) nummer kwam in 1803 uit met enigszins gewijzigde titel: Berichten van de zendingen der Evangelische Broedergemeente onder de heidenen sedert de maand Augustus 1802. Voorgeleezen in de vergadering der Zendings Sociëteit te Zeist den 24 Augustus 1803. Het telde 30 bladzijden. Eigenlijk is het een afzonderlijk uitgegeven brochure; de opmaak is ook anders dan van de eerste 5 nummers. En zo is het oudste Nederlandse zendingsblad voortijdig van het toneel verdwenen.

Over de oorzaken van deze mislukking kan men slechts gissen. Zijn het de slechte omstandigheden van die jaren geweest? Die mogen een rol hebben gespeeld, maar het Nederlands Zendeling Genootschap dat in 1797 werd opgericht, begon in 1799 een eigen periodiek dat zich kennelijk de jaren door in een goed debiet mocht verheugen. De eerste jaargang telde 12 nummers met in totaal 138 bladzijden, en de volgende jaren is de uitgave op dezelfde wijze voortgezet 10 .

Waarschijnlijk hebben de Zeister broeders te weinig beseft, dat de kring van honorairen waaruit immers de vraag om een tijdschrift was gekomen, niet representatief voor de protestantse kerken in ons land was. De zendingsvrienden van Z.Z.G. en N.Z.G. kunnen als vertegenwoordigers van een "proto-reveil" in Nederland worden beschouwd, maar over de omvang ervan moet men zich niet te grote voorstellingen maken. Voor twee zendingsbladen was kennelijk te weinig ruimte.

Dat in die situatie het hernhutter blad het tegen het Rotterdamse moest afleggen, behoeft niet te verwonderen. Zeker is omstreeks de eeuwwisseling nog de invloed van de jarenlang fel tegen Herrnhut gevoerde polemiek speurbaar geweest. Bovendien werd van Rotterdam uit veel sterker aangewerkt op het oprichten van lokale

afdelingen. Boneschansker deelt bijzonderheden mee over het houden van bidstonden die al sedert de oprichting door het N.Z.G. werden gepropageerd en omstreeks 1800 in tal van plaatsen maandelijks werden gehouden. Het blad van Rotterdam nu was in het bijzonder bedoeld om op bedestonden te worden voorgelezen 11 . Men mag zich overigens de onderlinge verhouding van N.Z.G. en Z.Z.G. niet als concurrerend voorstellen. Eenzelfde opwekkingsgeest heerste in beide genootschappen. Men kan in het blad van het N.Z.G. telkens berichten over de hernhutter zending tegenkomen. Onder de honorairen van het Z.Z.G. waren diverse leden van besturen van het N.Z.G.

Kreeg bij het tanen van de afzet niet de mening de overhand, dat Zeist zijn achterban nog maar het beste door middel van de geschreven berichten van het nodige nieuws kon voorzien? Zusters en broeders kopiisten waren er genoeg, en ze werkten goedkoop. Terwijl de gedrukte berichten na zesmaal te zijn uitgekomen stilletjes zijn verdwenen, was het circuleren van de geschreven berichten op de vertrouwde manier doorgegaan. Wat van Herrnhut uit werd toegezonden, vond als vanouds zijn weg naar de bekende adressen. Pas in 1819 werd deze communicatievorm beëindigd, toen nl. Herrnhut een begin maakte met het uitgeven van gedrukte "Gemeinnachrichten".

Zeker zal het dan ook samenhangen met die verandering in Herrnhuts publiciteitsbeleid dat Zeist in 1820 opnieuw de uitgave van een zendingspèriodiek ter hand nam: Berichten wegens de zendingen der Broedergemeente; van tijd tot tijd uit te geven, door de Sociëteit, ter verbreiding van het Evangelie onder de Heidenen, te Zeist 12 . De algemene vergadering van 9 sept. 1820 had daartoe besloten, bij wijze van proef. De bedoeling'was er een kwartaaluitgave van te maken, maar deze opzet is al gauw prijsgegeven. Tot en met 1835 zijn 24 "stukjes" verschenen, elk nummer afzonderlijk gepagineerd. De omvang bedroeg afwisselend 20 tot 50 pagina's en meer: de dikste nummers waren nr. 24 (1834) met 64 pagina's en nr. 19 (1830) met zelfs 87 pagina's. De voornaamste inhoud van elk nummer werd al spoedig een uitvoerig verslag van de jaarvergadering met uitgebreide berichten over de toestand

op de zendingsvelden. De verspreiding van de nieuwe Berichten ging niet via de boekhandel, maar, zoals binnen op de omslag stond vermeld, exemplaren waren verkrijgbaar bij de predikant van de Broedergemeente te Zeist.

Na 15 jaar bleek ook deze vorm van publiciteit niet te voldoen, althans de vraag werd gesteld, of Zeist niet wat meer werk van zijn zendingsblad wilde maken. De man die deze vraag aansneed was Johannes Hendrik Meijer, koopman te Monnickendam 13 . Hij was lid van de Evangelisch Lutherse gemeente ter plaatse. In 1821 had hij gevraagd om honorair lid van het Z.Z.G. te mogen worden en wel "in einem sehr schonen Schreiben", zoals de notulen vermelden. De eerste contacten met Zeist had hij gekregen door zijn huwelijk met Welmoet de Boer, een pleegdochter van de in de Broedergemeente welbekende zuster Schlegel te Zeist. Uit zijn bewaard gebleven brieven aan het Zeister zendingsbestuur 14 krijgt men de indruk, dat hij met hart en ziel de zaak van zendingen evangelisatie was toegedaan. Hij was ook lid van de afdeling Monnickendam van het Ned. Bijbelgenootschap. Hij had een goede relatie met de plaatselijke hervormde predikant Matthijs Pieter Meelboom. Over diens "stemmige natuur en stijve vormen" deden allerlei verhalen de ronde, maar zijn prediking kon velen boeien 15 . Meijer betreurde het oprecht, dat Meelboom in 1834 naar Haarlem ging, omdat hij de ziel was geweest van het bijbelgenootschap, de zondagsschool en het armenonderwijs in Monnickendam 16 . "Ach, het is hier zoo dor en dood", klaagt Meijer dan in zijn brieven aan de bestuurderen te Zeist. Levendige herinneringen behield hij aan die ene keer, dat hij in staat was geweest een jaarvergadering van het zendingsgenootschap bij te wonen op dat "lieve plekje gronds" 17 .

Reeds eerder had Meijer er op aangedrongen toch meer over het zendingswerk te publiceren, toen hij in een brief van 25 jan. 1834

aan de Früauf, de predikant van de Broedergemeente te Zeist en q.q. lid van het zendingsbes tuur, het concrete voorstel deed om de oude opzet van de berichten van 1798 opnieuw ter hand te nemen. "Aan stof daartoe ontbreekt het waarlijk niet". Wel leest hij ook het blad van het N.Z.G. en van het N.B.G., maar, zo schrijft hij: '"t Is alles te dor, men schijnt maar een blad te willen vullen, om 't even wat er op staat". Men moet z.i. een voorbeeld nemen aan het tijdschrift dat het zendingsgenootschap te Barmen sinds 1826 uitgeeft. Het verschijnt tweemaal per maand en biedt niet alleen rapporten van het zendingsveld, maar ook boeiende verhalen zoals een wonderlijke redding of een zalig sterfbed van christenen in andere werelddelen. "Was für das Reich Gottes gethan ist und noch zu thun ist", was het programmatische openingsartikel geweest van het eerste nummer dd. 2 januari 1826 18 . En Meijer verzucht: "Het wemelt thans van allerley dagbladen en tijdschriften die ons meest alleen den voortgang van zoogenaamde verlichting en beschaving vermelden, en daardoor, zoowel als door andere middelen, het kwaad in de wereld hoe langs zoo grooter maken, en van de uitbreiding van het rijk onzes Heeren, hoort men niets en leest men niets, tenminsten in den landstaal niet" 19 .

Inderdaad had Meijer wel gelijk, als hij erop wees, dat de berichten van Zeist èn van Rotterdam grotendeels met feitelijke mededelingen gevuld werden. Meijer wilde met een zendingsblad ook het gewone volk bereiken, waarom het nodig is gewone taal te gebruiken. In oktober 1834 komt er eindelijk een positief antwoord uit Zeist: De Berichten zullen vaker uitkomen. Dat het Z.Z.G. echter volgens dit schrijven overweegt het nieuwe blad via de boekhandel te verspreiden, zinde Meijer helemaal niet. "Vreemde koeyen likken vreemde kalven". Men moet lezers werven via dè honoraire leden en zendingsvrienden; de verzending moet centraal uit Zeist geschieden 20 .

Meijer kreeg zijn zin. Ook ging men in op zijn voorstel om zijn zoon de vertalingen uit Duitse bronnen te laten maken; hij had al enkele jaren de verslagen van de jaarvergaderingen vertaald.

Ook volgt men Meijers advies om als drukker in de arm te nemen de vroegere Monnickendammer onderwijzer P. de Vries, sinds kort drukker in Amsterdam. Voorts gaf Meijer met echte koopmansgeest allerlei tips voor de aankoop van papier en andere praktische zaken. De broeders in Zeist bemoedigt hij door hun uit zijn kennissenkring enkele instemmende reacties op de plannen door te geven.

1 april 1835 verschijnen de Berichten in een nieuw gewaad. De titel luidt nu: Berigten uit de Heiden-wereld uitgegeven door het Zendelinggenootschap te Zeist 21 . Het is een bescheiden uitgave, telt maar 16 pagina's en geeft niet veel meer dan een lijst van hernhutter zendelingen over de hele wereld (214 personen op 42 posten) en de eerste aflevering van een historie van de diverse zendingsterreinen, te beginnen met Suriname en Berbice. In de volgende nummers, gedateerd 2 juni, 3 augustus, 9 oktober en 5 december 1835 gaat dit verhaal verder. Een niet gedateerd aanvullingsblad brengt met een bericht over de zending onder de Zuidafrikaanse Tambukkies het aantal bladzijden van deze eerste jaargang op 96.

De tweede jaargang opent men met een "voorberigt" waarin uitsluitsel over de doelstellingen van het tijdschrift wordt gegeven: "In onzen tijd", zo heet het "die zoo rijk is aan gebeurtenissen, ondernemingen, en allerhande inspanning van den menschelijken geest, is er toch geene merkwaardiger verschijning, en die in de toekomst gewichtiger gevolgen heeft voor het menschdom, dan de uitbreiding des Evangeliums in alle landen en onder alle volken. Dat werk houdt de edelste krachten der christenheid bezig; het is een middel geworden om de geloovigen uit alle kerkgenootschappen te vereenigen in ware en werkdadige liefde". Van de voortgang van dit werk willen deze bladen berichten 22 .

Reeds op het versturen van een prospectus kwamen talrijke intekeningen binnen. En nadat het eerste nummer was gepubliceerd, konden telkens nieuwe abonnees worden geboekt. De grondslag was gelegd. Men mocht de verwachting koesteren, dat het Zeister tijdschrift levensvatbaarheid zou hebben.

Meijer was echter nog niet tevreden. Toon en stijl van de artikelen waren te weinig afgestemd op het grote publiek waaronder hij de lezers immers voornamelijk hoopte te zien. "Die menschen", schrijft hij, "vinden meestal in doorgaande ernst en deftigheid iets terugstootends. Hij die de gave bezit om zonder plat en eigentlijk luimig te zijn, in een lossen opgeruimden toon te verhalen (...), die daarbij het hart brandt van liefde voor Hem, die ons eerst heeft liefgehad (...), zie dat is voorzeker een goede redacteur" 23 . De zendingsliefde van de Monnickendammer koopman heeft zich laten inspireren door de geest van het Monnickendammer Nut.

Wie de Berichten - nieuwe stijl - nu nog eens doorleest, zal Meijers kritiek kunnen billijken en moeten constateren, dat men in Zeist niet over de door hem gewenste redactionele talenten beschikte 24 . Ook nadat hij zijn kritiek had geuit, werd de stijl nooit werkelijk populair. Maar de lezers hebben zich daardoor niet laten afschrikken. Naast het blad van het Rotterdamse genootschap en van de vele andere in de loop van de negentiende eeuw gestichte zendingsverenigingen hebben de Zeister berichten, vooral sedert het Z.Z.G. zich uitsluitend op het werk in Suriname ging toeleggen, zich een eigen vaste plaats verzekerd.


1. J.A.B. Jongeneel, Protestantse zendingsperiodieken uit de negentiende en twintigste eeuw in Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen, in: DNK, nr. 16 (juli 1983), 26-42 en nr. 21 (okt. 1985), 5-22.

2. Enkele gegevens zijn ontleend aan: Geschiedenis van het Zeister-Zendingsgenootschap. In: Berichten uit de heidenwereld, jg. 1918, 142, 145 vlg.; en: J.M. van der Linde, Hernhutter zending in Nederland 1738- 1797-1968, Zeist (1968) (Boeken der Broeders, 6), vooral 23-25. Voorts is geraadpleegd het archief van het Z.Z.G. in het Rijksarchief te Utrecht, zie: C.G.W.M. van Hoogstraten, Inventaris van het archief van het Zendingsgenootschap der Evangelische Broedergemeente te Zeist (Zeister Zendingsgenootschap) 1793-1962, Utrecht 1985 (Inventaris Rijksarchief Utrecht, 48).

3. H. Reichel, Die Anfange der Hernnhuter Predigerkonferenz. In: Unitas fratrum, XVII (1985), 31.

4. Zie de bewaard gebleven exemplaren in het Archief van de Broedergemeente Zeist (Rijksarchief Utrecht) P.A. I R 9 A.l; en de notulen van de "Engerer Ausschuss der Sozietat" van 13 juni 1800 en 22 aug. 1802, Inv. Z.Z.G., nr. 1.

5. Brief van Jod. Heringa, 10 mrt. 1798, geciteerd in: J.M. van der Linde, "Ik tog te Zeist voele dat ik daar teregt ben". Brieven van Jacobina Masman - Uden 1796-1798. 1820, in: Gods wereldhuis, Amst. 1980, 164.

6. Periodical Accounts relating to the Missions of the Church of the United Brethren established among the Heathen, opgericht 1790. (Bibliotheek Evang. Broedergemeente Zeist, R.A. Utrecht).

7. J. Boneschansker, Het Nederlandsch Zendeling Genootschap in zijn eerste periode, Amst. 1987; P.N. Holtrop, Tussen piëtisme en réveil. Het "Deutsche Christentumsgesellschaft" in Nederland 1784-1833, Amst. 1975, reg. in v.

8. Bibliotheek Evang. Broedergemeente Zeist (R.A. Utrecht).

9. Inv. Z.Z.G., nr. 309, behorend bij de notulen van de moderamenvergadering van 11 juni 1800.

10. Bibliotheek Hendrik Kraemer Instituut Oegstgeest.

11. Boneschansker, a.w., 92.

12. Bibliotheek Evang. Broedergemeente Zeist (R.A. Utrecht).

13. Johannes Hendrik Meijer, gedoopt 25 nov. 1781 Evang. Luth. Kerk Monnickendam, koopman, overleden 24 april 1847 te Monnickendam (gegevens D.T.B. en B.S. Monnickendam R.A. Haarlem). Hij was ook werkzaam als schatter der belastingen (brief van 1 sept. 1833).

14. Inv. Z.Z.G., nr. 313.

15. Matthijs Pieter Meelboom, geboren 1789, herv. predikant te Odijk 1814, Jutphaas 1816, Monnickendam 1819, Haarlem 1824, aldaar overleden 22 dec. 1849. (Handschrift Regt); zie ook: A. Loosjes, Voor ruime eene halve eeuw. De evangeliedienaren in de protestantse gemeenten te Haarlem, Haarlem 1897.

16. Brief van J.H. Meijer, 10 sept. 1824.

17. Brief van J.H. Meijer, 7 juli 1822.

18. Das Missionsblatt, herausgegeben von der Missions-Gesellschaft zu Barmen, opgericht 1826 (Bibliotheek Hendrik Kraemer Instituut).

19. Brief van J.H. Meijer, 25 jan. 1834.

20. Brief van J.H. Meijer, 9 nov. 1834.

21. Bibliotheek Evang. Broedergemeente Zeist (R.A. Utrecht); Jongeneel, t.a.p., nr. 35.

22. Berigten uit de heiden-wereld, 1836, nr. 1, 1 vlg.

23. Brief van J.H. Meijer, 10 juli 1835. Hij somt de namen van 25 personen op bij wie hij een exemplaar heeft geplaatst, mét hun beroep; onder hen zijn 5 predikanten, 4 kooplui, 3 bakkers, en voorts een klerk, een ambtenaar, een metselaar, een vrederegter, een kleermaker, een ijzerkoopman en een onderwijzer.

24. Brief J.H. Meijer, 18 mrt. 1835.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's

DE EERSTE ZEISTER ZENDINGSBLADEN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's