GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

VERLICHTING EN ANTI-VERLICHTING IN DE KATHOLIEKE TIJDSCHRIFTEN VAN DE VROEGE NEGENTIENDE EEUW

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met wisselende gevoelens van hoop en vrees, één in het geloof maar onderling verdeeld over de te volgen koers, zijn de Noord-Nederlandse katholieken sinds de Patriottentijd de lange weg van hun politieke, sociale en culturele emancipatie gegaan. Moeizaam was in het bijzonder het eerste gedeelte van die weg, afgelegd binnen een nationale context van staatkundige revoluties en onzekerheden, maatschappelijke verschuivingen en een zich naar verlicht - protestants model ontwikkelend cultuurpatroon. Inhoud en lotgevallen van de eerste katholieke periodieken getuigen ervan 1 . Binnen nog geen veertig jaar hebben tien tijdschriften, in meerderheid geredigeerd door clerici, het licht gezien; negen zijn er na verloop van enige jaren weer verdwenen. Alleen het in 1818 opgerichte maandschrift De Godsdienstvriend was een blijver van ruim een halve eeuw.

Van de meeste periodieken is de in-en uitwendige geschiedenis min of meer volledig beschreven. In dit artikel wil ik op één aspect nader ingaan: de wijze waarop ze omgingen met de Verlichting. Mede met het oog op deze vraagstelling, die in een ander onderzoekskader kon worden meegenomen 2 , heb ik ze alle doorgewerkt. Het thema is van religieus en cultureel belang. Tot aan de liberale revolutie van 1830, die Noord en Zuid uiteenscheurde, werd namelijk door katholieken in toenemende mate aan de Verlichting alles toegeschreven wat als bedreigend voor geloof en zeden werd ervaren. Desondanks waren interpretatie en reactie geenszins eensluidend. Zowel de algemene trendverschuiving als de onderlinge accentverschillen verdienen onze aandacht.

KERKELYKE BIBLIOTHEEK

In 1793, nog vóór de Bataafse Revolutie van 1795, zag als eerste tijdschrift de Kerkelyke Bibliotheek het licht. Ze is blijven verschijnen tot in 1796, het jaar waarin de scheiding tussen kerk en staat de wettelijke emancipatie van de katholieken bezegelde. Haar anonieme redacteuren, vermoedelijk enige Amsterdamse geestelijken, bedienden zich al onmiddellijk van een onvervalst verlicht jargon, toen zij zich bestempelden als lieden die 'hunne letter-oeffeningen als waare Godsdienst en menschenvrienden ten nutte der kerkelyke en burger maatschappij zoeken aan te wenden' 3 . Elk van de twee jaargangen bevatte drie soorten afleveringen: opstellen ('Mengelwerk'), boekbesprekingen en kerkelijk nieuws. Bij gebrek aan autochtone traditie en originaliteit steunden de uitgevers bijna geheel op Franse en Duitse literatuur, die zij meer vertaalden dan dat zij haar onafhankelijk beoordeelden en tot geestelijk eigendom maakten.

Uit wat zij met instemming weergaven blijkt dat het meer dan alleen een verlicht taalgebruik was waarop redactie en medewerkers hun geloofsgenoten onthaalden. Zo lieten zij zich lovend uit over een Duitse priester die zijn Kerk afschilderde gelijk de 'heilige bladeren' (bedoeld is de Schrift) haar lieten zien: 'namenlyk als een school, waar in de onfeilbaare en bekwaamste middelen zyn tot aankweeking van den waaren godsdienst en uitbreiding der onderlinge menschenliefde'. Had Mozes het Joodse volk, ofschoon het toen nog niet verlicht genoeg was om onmiddellijk tot eeuwige gelukzaligheid opgeleid te worden, niet reeds het besef bijgebracht dat zijn geluk afhing van de gehoorzaamheid aan het Opperwezen? 'Zoo men de openbaaring kan noemen eene zedelyke opvoeding van 't menschelyk geslacht, dan is Gods Kerk te beschouwen als het daar toe verordende kweekschool', aldus een vrije maar geen fraaie weergave van de Duitse tekst. Zonder de in Duitsland gebruikelijk geworden 'Socratische manier van onderwyzen' volledig te kunnen overnemen is een recensent van mening dat men niet teveel aan de 'ouden slenter' moet blijven hangen; op didactisch verantwoorde wijze diende 'het verstand der Kinderen door het doen betrachten der geschapen dingen, van den geringsten worm af die over den grond kruipt, trapsgewyze tot de kennis des Scheppers' te worden ontwikkeld. Elders wordt met droefheid vastgesteld dat sommige geloofsgenoten niet geheel van een 'onbedaard en driftig gemoed'

waren vrij te pleiten; deze 'Catholyke Zeloten' verduisterden slechts de 'klaare grondstellingen', verbitterden de tegenpartij en maakten de waarheid gehaat 4 .

Een verlicht kerkbeeld, een moralistisch-utilitaristische exegese, fysico-theologische beschouwingen en een rationalistische apologie - van deze religieuze verlichtingsverschijnselen zijn in de Kerkelyke Bibliotheek de nodige voorbeelden te vinden. Ze moeten aan de aandacht van L.G.J. Verberne zijn ontsnapt, toen hij te apodictisch concludeerde dat het tijdschrift bevreesd was voor de gevaarlijke gevolgen van alles wat op assimilatie aan de Verlichting leek en dat het gehecht bleef aan verouderde vormen 5 . Zeer zeker richtte de Kerkelyke Bibliotheek zich regelmatig tegen de 'zoogenaamde wijsgeeren deezer bedorven eeuw' en tegen de 'nieuw-modische Catholyke Duitsche Verlichtere', welke laatsten men vanwege hun 'zelfsdenken', zucht naar hervorming, syncretistische toenaderingspogingen tot het protestantisme en antiklerikalisme 'omzichtig' behoorde te lezen. Ook ontbrak het niet aan karakteriseringen die naar scheldwoorden neigden en die de bedoelingen van de verlichte katholieken miskenden. 'Aangenaam' voor Nederlandse lezers heette de verklaring van de prins-bisschop van Trier, die in 1793 had afgekondigd geen 'mengeling van nieuwigheden' in het geloof te dulden; de zogenaamde Aufklarung diende immers nergens anders toe 'dan om het volk op den doolweg te brengen, eindelyk tot ongodsdienstigheid te vervoegen en alzo in de uiterste ellende te dompelen'. Natuurlijk had het tijdschrift geen goed woord over voor deïsten en naturalisten. Nooit was er - zo meende het overeenkomstig een tot cliché wordende redenering van het anti-verlichte denken - door vrijgeesten en ongelovigen dommer, dwazer en verduisteren der gesproken dan in deze 'eeuw der duisternisse'; maar gelukkig hadden verdedigers van de godsdienst daardoor zoveel licht kunnen doen stralen, dat de eeuw in een diepere zin toch 'de verligte eeuw' genoemd mocht worden 6 . Ondanks al deze zelfverzekerde zwart-wit-tekeningen valt niet te ontkennen dat door de gehele afwijzing van de Verlichting heen een voortdurende worsteling om de juiste verhouding tussen rede en geloof zichtbaar blijft.

Omdat de Nederlandse katholieken uit waren op vermeerdering van kerkelijke vrijheid en politieke rechten, achtten zij het in meerderheid niet opportuun hun protestantse medeburgers nadrukkelijk van verlichte denkbeelden te beschuldigen. Wel beschouwden zij de naar 'vrijgeestery' neigende protestanten als slachtoffer van de verlichtingsfilosofen: het beginsel van eigen onderzoek was opnieuw noodlottig gebleken. Op politiek terrein lag dat natuurlijk anders. Toen een orthodoxe protestant in één adem de Valsche verlichting' en de Patriottenbeweging veroordeelde, liet de Kerkelyke Bibliotheek een waarschuwend woord horen: politieke en godsdienstige consequenties van de Verlichting behoorden van elkaar gescheiden te blijven. Nadat de Bataafse Revolutie zich voltrokken had, juichte het tijdschrift echter — samen met de priester-schrijver van een verhandeling over vrijheid, gelijkheid en broederschap — over deze 'dierbare panden' die, tot vervolmaking van het christendom, met de 'waare christelyke gevoelens' verbonden dienden te worden 7 . Een niet gering aantal katholieken plukte immers met ideologisch enthousiasme de emancipatorische vruchten van de revolutionair-verlichte vrijheidsboom! 8 .

Dat zij, door zich periodiek in de strijd der geesten te gaan mengen, op verwijten kon rekenen van angstvallige verdedigers van het sociaal-culturele isolement uit de schuilkerkentijd, heeft de redactie van de Kerkelyke Bibliotheek ter dege beseft. Waarom zou men geloofsgenoten met zoveel 'valsche denkbeelden' confronteren, zo liet zij zich in een fictieve dialoog afvragen. Haar antwoord was een zelfverdediging: voordat uit Frankrijk het ongeloof zich vliegenderwijs had verspreid, hadden de katholieke 'Leeraren' het ongeloof alleen maar behoeven te verachten; in deze buitengewone tijden moesten er echter 'buitengewoone onderrechtingen' plaats vinden om de waarheid te doen zegevieren. Of zoals het in een recensie heette: laten we 'kunde en geleerdheid op alle mogelyke wyzen trachten te bevorderen'; met behulp van 'voortplanting van domheid inkruipende wangevoelens en ongeloof af te weeren' was tegen de openbaring en bovendien, zoals de ondervinding had geleerd, noodlottig; ook priesters hadden na hun wijding ten onrechte gemeend aan niemand meer rekenschap verschuldigd te zijn: boeken waren bij hen 'verworpene meubelen' geworden. Vandaar dat in dezelfde recensie prijzend wordt gesproken over een

godsdienstige verhandeling die H.G. Eskes, kanunnik in het Opper-Gelderse Rees, het licht had doen zien. Had niet 'dweeperij' daar tot dan toe een vooroordeel verwekt tegen al wat geleerdheid ademde? , aldus de zelfbewuste mening vanuit het hart van de Hollandse Zending. Hoe nuttig was het dan ook dat Eskes 'het verband der gantsche openbaaring', zoals dat door den 'Grooten Leeraar der Heidenen' (bedoeld werd de apostel Paulus) was vastgelegd, in zijn studie had uiteengezet 9 .

KERKELYK LEESBLAD

Kanunnik Eskes was ook de man die een belangrijk aandeel moet hebben gehad in de samenstelling van het Kerkelyk Leesblad. Deze periodiek verscheen tijdens de jaren 1800 en 1801 in het oude aartspriesterschap Kleef, dat kerkelijk nog tot de Hollandse Zending behoorde maar toen onder het staatsgezag van Pruisen stond. L.J. Rogier heeft in een afzonderlijk aan het tijdschrift gewijd artikel vastgesteld dat het niet kon opbouwen doch alleen maar vanuit een machteloos negativisme en star conservatisme wist af te breken 10 . Het was volgens hem één en al waarschuwing tegen de slechte lectuurvan nieuwlichters, één en al bestrijding van de gevreesde en gehate neologie, de zogenaamde 'katholische Aufklarung'. In grove bewoordingen en met behulp van regelrechte scheldwoorden voerde het blad oorlog tegen de Verlichting in het algemeen en haar katholieke supporters in het bijzonder. Rogier noemt het tegelijkertijd 'verbijsterend' dat er, vooral in de eerste afleveringen, nog zoveel uittreksels te vinden zijn die wél de verlichte tijdgeest ademen, waardoor volgens hem met de ene hand werd afgebroken wat met de andere hand getracht werd op te bouwen. Hij schrijft dit toe aan kopijnood, gebrek aan redactionele leiding en onheldere inzichten van de uitgever, welke laatste beide omstandigheden allengs zouden zijn verdwenen.

Het Kerkelyk Leesblad nog eens nauwkeurig op verlichtingsinvloeden nalezend ben ik tot de conclusie gekomen dat het zijn doelstellingen heeft waargemaakt: de lezer afhouden van 'aardse wulpschheid en dartele ydelheid' en wapenen tegen de 'vervoerende drogredens' van de 'schoonschynende warrelschriften' der neo-

logen 11 . Toch meen ik dat, gelet op hun redeneerwijze.en interpretaties, de medewerkers van het blad minder inconsistent tewerk zijn gegaan dan Rogier heeft aangenomen. Zij moeten in dit opzicht minder last hebben gehad van hen die zij bestreden dan ons thans begrijpelijk voorkomt.

Dat blijkt bijvoorbeeld uit het opstel over 'Wat is (echte) Aufklarung of Verlichting? ' Volgens de schrijver is dat het mededelen van kennis der waarheid 'aan menschen aan den welken dezelve nuttig is'. Zo bezien was het evangelie 'de treffelykste en nuttigste Aufklarung of Verlichting' en was 'de aanbiddelyke Godmensch Jesus Christus de verhevenste en beste Verlichter van het geheele menschelijk geslacht'; zo bezien waren de apostelen 'de heerlykste en nuttigste Aufklarer of Verlichters' omdat zij de 'heidensche Volken uit de Duisternissen hunner schandelyke Dwaalingen' hadden getrokken. Met hartstocht besteedt een schrijver aan het eind van de eerste jaargang een verhandeling aan de bewijzen van Gods goedheid en wijsheid, af te leiden uit de werken van de natuur. Anders dan de 'dartele waereldling' of de 'wulpsche zwierbol' wist volgens hem een christelijk filosoof dat de duizenden schoonheden en 'bevallige aangenaamheden' van de natuur ons tot les dienen in de overtuiging dat God de 'allerbeste weldoener' is. De tweede jaargang begint met een artikel over 'De waare Philosooph des ouden Testaments', hetgeen na enige bladzijden aartsvader Abraham blijkt te zijn 12 . Zo gingen in het Gelderse tijdschrift orthodoxie en gehechtheid aan oude geloofspraktijken hand in hand met verlicht taalgebruik en modieus aangeklede apologie.

Evenals zijn Amsterdamse voorganger heeft het Kerkelyk Leesblad de protestanten bijna geheel met rust gelaten. Het zijn de verlichte Duitse katholieken, 'half vis en half vleesch', die het moesten ontgelden. Een ten tonele gevoerde pastoor had in zijn leven 'veele deftige boeken der Protestanten' gelezen, maar de geschriften van de neologische 'Religions-Amphibien' met al hun klatergoud van geleerdheid waren hem 'geen oordje waard'; wel achtte hij Nederlandse tijdschriften als de Vaderlandsche Bibliotheek vanwege hun protestantse geest voor katholieken te partijdig. Een enkele keer ook wordt er in het tijdschrift op gewezen dat het 'naar eigen begrippen' uitleggen van de Schrift tot 'de vrijgeestery en het Deïsmus' moest leiden. Aan politiek heeft het blad zich niet durven branden;

verschijnend in een niet door de Franse Revolutielegers aangetast gebied, wilde het, naar eigen zeggen, de 'politische Aufklarung' geheel buiten beschouwing laten 1 .

MENGELINGEN VOOR ROOMSCH-CATHOLIJKEN

Van 1807 tot 1814 verschenen, opgezet als driemaandelijks tijdschrift, de Mengelingen voor Roomsch-Catholijken. Ze zijn grotendeels volgeschreven door de toenmalige Amsterdamse kapelaan J.M. Schrant, later hoogleraar in de letterkunde achtereenvolgens te Gent en te Leiden, en zijn door Rogier onder de titel 'Een stem der katholieke verlichting' uitvoerig geanalyseerd 14 . Deze historicus van het Nederlandse katholicisme noemde het uitkomen van dit orgaan 'een mijlpaal in de geschiedenis van de katholieke herleving', representant als het was van 'een positiever cultuurbegrip' en van een 'levendiger nationaal plichtsbesef' dan tot dusver bij de achtergestelde geloofsgenoten was voorgekomen. De ondergang van de Mengelingen noemde hij een keerpunt, omdat daarna de sinds kort aan de weg timmerende verlichte katholieken geheel overvleugeld werden door de felle ultramontanenvanhet Restauratie-katholicisme. Wie op grond hiervan en van zijn negatieve oordeel over het Kerkelyk Leesblad zou verwachten dat Rogier vol lof over het tijdschrift was, komt bedrogen uit. Een belangrijk verwijt dat hij Schrant maakte was dat van 's mans 'verlichte immanentieapologie': het zich baseren op de rede en de Schrift, het overwegend steunen op protestantse schrijvers en het verdoezelen van de verschillen tussen katholieken en protestanten. Ook legde hij het tijdschrift de geest van de 'katholische Aufklarung' ten laste waar deze de priester tot pedante leraar en volksonderwijzer maakte en de Kerk dreigde te reduceren tot een redelijk en zedelijk opvoedingsinstituut.

Ontdoet men Rogiers typeringen van de daarin vervatte waardeoordelen, dan houdt men een trefzekere karakteristiek van de Mengelingen over. Wat men dan echter mist, is de continuïteit waarin ze met de hiervoor besproken tijdschriften hebben gestaan. Niet voor niets wees Schrant in zijn inleidende woorden van het eerste nummer op hun aller 'zelfde doel': de dikwijls miskende en

in bespottelijk daglicht geplaatste katholieke godsdienst in zijn eenvoud en echtheid bezien en zuiveren van alle hatelijke en vijandige blaam. Daarom stelde hij de protestanten in gebreke inzake tolerantie tegenover de katholieken; daarom verweet hij de op zich 'loffelijke' Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te zondigen tegen haar eigen beginsel, volgens welk zij zich niet in godsdienstige verschillen zou verdiepen; daarom lieten de Mengelingen een brief afdrukken, die gewaagde van een zekere vooruitgang in verlichte verdraagzaamheid bij protestanten maar die tevens protesteerde tegen de veronderstelling dat 'de Geest van het Roomsch-Catholicismus eene tegenovergestelde strekking zoude hebben'. Zelfs in dit tijdschrift van Schrant, volgens Rogier de 'zalvende liefdeprediker', wordt gewezen op de onvermijdelijke samenhang tussen 'valsche verlichting' en protestantisme; lieten protestanten niet 'van dag tot dag' hun leer door 'den Geest der Opklaring' veranderen? 15

Onder de titel 'Wat is Verlichting? ' ging ook Schrant nader in op het verschil tussen 'ware' en 'valsche' Verlichting, een verschil dat te vergelijken zou zijn met dat tussen de ware christen en de 'Naamchristen'. Echte Verlichting maakte een eind aan bijgelovige begrippen en hatelijke vooroordelen tegen nieuwe uitvindingen en instellingen. Ze kende evenwel, in tegenstelling tot de misbruikte Verlichting van die dagen, de grenzen van de menselijke geest en liet plaats voor het geloof. Ze voegde zich naar de verstandelijke vermogens van het gewone volk, bracht dit niet in verwarring maar voedde het op tot beter inzicht in de godsdienstige en zedekundige waarheden. Ze ontleende aan het evangelie een hoger licht, omdat de leer van Christus haar zuiverste bron was 16 .

Concluderend kan worden gesteld, dat de Mengelingen zich onthielden van de voor hun voorgangers typerende kritiek op Duitse auteurs, die zij ten dele verontschuldigden, ten dele zelfs aanprezen. Ook toonden zij zich opener voor de verworvenheden van de nieuwe tijd en gingen zij serieuzer in op hetgeen het vaag christelijke beschavingsoffensief van die jaren beoogde. Het tijdschrift streed kennelijk minder tegen de Verlichting dan dat het pleitte voor haar christelijke omvorming. Daarbij stemde het vanuit een gallicanistische mentaliteit in met het regime van koning Lodewijk en verzette het zich niet tegen dat van Napoleon. Wat de drie tijdschriften verbond was de verdediging van het katholieke geloof te-

gen aanvallen van het openbaringsvijandige denken en de rationa-Iistisch-moralistische manier waarop ze die strijd voerden. Waren de Mengelingen enerzijds beschaafder van toon en gericht op wat protestanten en katholieken gemeen hadden, anderzijds ontbrak ook bij hen niet het geluid dat het protestantisme debet was aan de verlichte waan van de dag. Deze beschuldiging zou echter pas tijdens koning Willem I's regering in het centrum van de katholieke belangstelling komen te te staan.

DE TIJDSCHRIFTEN VAN LE SAGE TEN BROEK

De tot het katholieke geloof overgegane domineeszoon en lekenapostel J.G. Le Sage ten Broek heeft in de tijd van het Verenigd Koninkrijk drie periodieken opgericht en geredigeerd. Hij vulde ze merendeels zelf met vertalingen, bewerkingen, eigen opstellen, boekexcerpten en recensies. Voor de laatste categorie kwam tegelijkertijd meer autochtone literatuur ter beschikking. In 1818 verscheen De Godsdienstvriend, bestemd voor een breed publiek en overvloedig voorzien van kerkelijk nieuws uit binnen-en buitenland. In 1821 schaarde deRoomsch-CatholijkeBibliotheek zich aanzijn zijde. Ze bestond voor het overgrote deel uit boekbesprekingen, die geschreven werden voor priesters en ontwikkelde leken. 1826 was haar laatste levensjaar maar was tevens het geboortejaar van De Ultramontaan, die tot en met 1830 is blijven verschijnen. Aan de tijdschriften van Le Sage is in diens tweedelige biografie, geschreven door de uitgesproken congeniale jezuïet G. Gorris, uitvoerig aandacht besteed. Van hem is de voor ons thema kardinale zin afkomstig: 'Weldra kwam hij (Le Sage) tot de overtuiging, dat de Verlichting in haar verschillende vormen en schakeeringen de voornaamste vijand was en het grootste gevaar opleverde' 17 . Een enigszins misleidende zin! In tegenstelling tot de eerdere tijdschriften richtte Le Sage zich niet zozeer tegen de achttiende-eeuwse Verlichting maar vocht hij langzamerhand tegen alles wat maar enigszins afweek van het hyperorthodoxe en pausgezinde Restauratie-katholicisme. Daarvoor gebruikte hij termen als: de voortgaande verlichting (met een kleine letter), de hedendaagse of nieuwe

verlichting, de hedendaagse 'waan-wijs-geerte', de zogenaamde volksverlichting, de geest der eeuw en de (rampzalige) tijdgeest. Daarvan waren volgens hem de meeste niet-katholieken en enkele geloofsgenoten ofwel de listige verspreiders ofwel de verdwaalde slachtoffers. Van begrip voor religieus-verlichte idealen of verlichte redeneerwijzen ontbreekt bij deze 'vader van de katholieke pers' ieder spoor. Van veranderende vormgeving en interpretaties van het geloofsgoed wilde hij niets weten, nuanceringen in de geloofsbeleving liet hij niet toe.

Zo ging Le Sage geestdriftig in op een Duits geschrift dat de vijanden van de Kerk in drie groepen verdeelde: de ongelovigen, de ketters en de 'nieuwmodische Catholijken', het werkje deed 'op eene zeer aangename wijze de beruchtste filozofen, protestanten en neologen kennen'. Tegenover al deze lieden was hij fier op de naam van 'ultramontaan', aanhanger van het gezegde 'Roma locuta, causa finita', of zoals Le Sage het zelf vertaalde: 'De zaak is afgedaan, want Rome heeft (van over de bergen) gesproken'. Het mocht wat dat 'een drom van deïstische, neologische, filozofische, jansenistische, liberale en demagogische redenaars en redenaartjes, schrijvers en schrijvertjes' die naam in negatieve zin uit hun monden en pennen lieten vloeien! De aanvankelijke ondertitel van De Ultramontaan, 'Tijdschrift voor dompers enignorantijnen', hield een program in. Het orgaan was gericht tegen 'onze altoos protesterende broeders', de verlichte protestanten, voor wie de Roomse Kerk nog steeds met dikke duisternis was omgeven en die zich zelf het licht der aarde waanden. De 'paapsche lichtdomper' wilde dit van zijn kant verduisteren. 'Ignorantijn' wilde Le Sage zijn; niets wilde hij weten van volkssouvereiniteit, liberale constituties, algemeen christendom, een nationaal opgezette Kerk, een zogenaamd liberale maar in feite intolerante pers en — last but not least — van de 'verregaande zedenverbastering' die door de tijdgeest in naam van de voortgaande verlichting werd veroorzaakt 18 . 'Catholijk Tijdschrift ter bevordering van ware verlichting', zo luidde de ondertitel van De Ultramontaan in zijn laatste jaren.

Het verschil in spiritualiteit met hen die zich in de Mengelingen konden vinden blijkt uit Le Sage's kritiek op 'de meeste nieuwere Duitsche lees-en gebedenboeken'. Daarin ontwaarde hij teveel over

Gods goedheid en liefde en te weinig over diens rechtvaardigheid, teveel over zegeningen en weldaden en te weinig over tuchtigingen en straffen, teveel nadruk op dankbare liefde en te zelden aandacht voor boetvaardigheid en versterving. Waarom God 'Vader aller menschen' genoemd en niet 'Onze Vader', zoals Hij zelf aan hen die in hem geloofden had geleerd; waarom voortdurend de ook bij pro-i testanten geliefde modebenaming 'Heiland' gebruikt? In een tijd van 'onophoudelijke aanvallen en spotternijen des ongeloofs en der dwaling' was het ongewenst de bestrijders der Kerk de hand te reiken, door de verering der heiligen 'tot een bloot aandenken te vernederen' in plaats van hen aan te roepen 19 .

De convertiet Le Sage heeft een belangrijk aandeel gehad in de verspreiding van de ultramontaanse opvatting dat de 'voortgaande verlichting' consequent uit het protestantisme voortvloeide. Had Frankrijk de gevolgen van het typisch protestantse grondbeginsel 'er bestaat geen gezag' in het staatkundige te zien gegeven, de tegenstellingen in Genève toonden ze in het godsdienstige. Het kon ook niet anders: 'zonder Profeten te zijn, hebben alle verstandige Catholijken van het oogenblik af, waarin het Protestantismus zich vestigde, deze gevolgen reeds voorzien en voorspeld'. Vandaar dat hij een Duits schrijver meende te moeten corrigeren, toen deze het had over 'echte' protestanten die nog enig geloof in het bovennatuurlijke bezaten; neen, de overlopers naar het verlichte denken waren pas consequente protestanten: 'hun onderzoek is nooit geeindigd; daar zij altoos heden moeten onderzoeken of zij gisteren wel goed onderzocht hebben'! 20

WEGSTERVENDE ECHO'S VAN DE 'KATHOLIEKE VERLICHTING'

Kort voordat De Godsdienstvriend van start was gegaan verscheen Minerva met als ondertitel 'Tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en kunsten'. Het kende twee naast elkaar lopende reeksen afleveringen, Mengelwerk en Boekbeoordelingen, en stak daarmee de Kerkelyke Bibliotheek qua omvang naar de kroon. Nadat het drie jaargangen (1817/1818-1821) had volgemaakt, werd het afgelost door De Katholijke met ongeveer dezelfde ondertitel, reeksindeling, omvang en verschijningsduur (1822-1824). Drijvende kracht achter deze onderneming was zo goed als zeker de Deven-

ter pastoor J.W.A. Muller, die ook aan de Mengelingen had meegewerkt 21 . Nadere bestudering van deze beide tijdschriften in relatie met archiefbronnen is gewenst. In hen wordt zichtbaar hoe ook de generatie van Schrant en de zijnen opschoof van een verlichte, tolerante en irenische katholiciteit naar een meer strijdbaar, exclusief en anti-protestants geloofsdenken.

Wat bleef was de positieve houding ten aanzien van de 'aanzienlijken voortgang in nuttige kunsten en wetenschappen', de behoefte aan 'stichtelijke bemerkingen' en de bewondering voor fysico-theologische uiteenzettingen als Martinets Katechismus der Natuur. Ondanks ernstige klachten hoopte Minerva dat de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zich aan haar 'schoone oogmerken', te weten 'de burgelijke beschavingen de aanmoediging van menschlievende en edele daden door gepaste belooning', zou houden. Voor De Katholijke bleef het een deugd 'tegelijk Wijsgeer en Katholijk' te zijn, verheugd als het tijdschrift bijvoorbeeld was over de echt 'verlichte geest' die een filosofische verhandeling uitstraalde. 'Dit is tenminste zeker', zo heet het in een oproep van dezelfde periodiek om samen op te trekken, 'dat de Protestantsche Geleerden in het bestrijden der vrijgeesterij voor de Katholijken niet wijken, en dat zij, ter beschaming der vrijgeesten, even zulke voortreffelijke werken in het licht geven'. Wat aanvankelijk ook bleef was de gematigde wijze waarop de katholieke leer werd verdedigd, overeenkomstig de beginselverklaring van de uitgevers van Minerva, 'altoos in zulk eenen toon gestemd. . . dat niemand, welke ook zijne leerbegrippen zijn mogen, daarin aanstoot vinde'. In De Katholijke daarentegen is daar nauwelijks iets meer van te horen; de woorden waarmee het orgaan reageerde op Da Costa's strijdschrift Bezwaren tegen den Geest der Eeuw en de protestantse polemiek daaromheen, hadden zelfs het karakter van een scheldpartij 22 .

Veel verschil met de Le Sage-teneur geven de beide Muller-periodieken in wezen dan ook niet te zien. Ook zij trokken ten strijde tegen de afgoderij 'van onzen tijd' ofwel 'dezer eeuw' en stonden vol jammerklachten tegen de 'zoogenaamde Tijdgeest'. Ook zij constateerden in hun recensies van Duitse religieuze literatuur een te grote meegaandheid tegenover 'gevaarlijke nieuwigheden, omdat

men teveel 'op de vorige domheid raast, en de hedendaagse verlichting roemt '. Ook voor hen had de veldwinnende vrijgeesterij alles te maken met 'de wezenlijke grondbeginselen van het Protestantismus'. Immers: 'de Protestant verbroedert zich al ligtelijk met den vrijgeest: omdat het Protestantendom zich tegen geene menschelijke gevoelens kan verzetten; zonder dat daardoor het grondbeginsel, waarop het Protestantendom gebouwd is, verijdeld, en geheel omvergerukt wordt'. Wat zouden katholieken 'christelijker' kunnen doen dan van 'de voortreffelijkste Mannen' onder de hervormden 'eene zoo groote blindheid beweenen, en voor de verlichting dier ongelukkigen bidden? ' 23

Gedurende de jaren 1828 en 1829 redigeerde de Amersfoortse pastoor G.A. Vermeulen De Christelijke Mentor, die de verlicht aandoende ondertitel 'Tijdschrift ter bevordering van wetenschap, deugd en godsdienstigheid' droeg. Ook deze periodiek is onvoldoende in zijn relationele context onderzocht maar laat zich voorlopig karakteriseren als gematigd ultramontaans van inhoud en zwak verlicht van vorm. Vermeulen stond op goede voet met Le Sage, aan wiens tijdschriften hij tijdelijk min of meer hand-en spandiensten had verleend 24 . Zijn eigen tijdschrift prees erkende exponenten van het Europese Restauratie-katholicisme, niet het minst de jezuïeten, en putte al recenserend rijkelijk uit hun arsenaal. Niettemin was hij zelf afkerig van polemiek. Regelrecht verlicht nog zijn zo nu en dan de formuleringen waarin hij exclusief katholieke en romantisch gekleurde vroomheidspraktijken aanbeval. Eén voorbeeld zij hier gegeven: 'Het Christendom leert ons niet alleen bidden en vereeren, het is ook eene school van hooger onderwijs; .. .om de goederen, die tot dat eeuwige heil geleiden, als deugd, kennis en volmaaktheid wordt onbepaald gebeden...'De Christelijke Mentor schrok er niet voor terug een 'eigenlijk Protestantsch-gezind' boek aan katholieke jongeren aan te bevelen, omdat het genoeg tegengif zou bieden tegen 'de verderfelijke zoogenaamde verlichting onzer dagen'. Hoe Mengelingen-achtig en on-Le Sagiaans klinkt verder zijn opmerking over 'ons Nederland, waar nog weinig Deïsten gevonden worden onder de Protestanten, wien Christus de Heer, als God en Verlosser, boven alles dierbaar is' 25 . Dat niettemin Le Sage's

stem bleef weergalmen en die van Vermeulen snel is weggeëchood, tekent de definitieve kering van het verlicht getij.

Drie jaar lang, van 1827 tot 1830, heeft het tijdschrift Katholikon getracht deze kering alsnog te voorkomen. Het ademde een staatsabsolutistische geest en kon alleen verschijnen dankzij de financiële en morele steun van koning Willem I's verlicht katholieke regeringsfunctionarissen. P.C. van Ghert, hoge ambtenaar aan het Departement van R.K. Eredienst, heeft het voor driekwart volgeschreven^. Nog één keer kon Schrant er in terecht met zijn versleten uitleg van de valse en de ware Verlichting. De Verlichting in het algemeen had volgens hem veel goeds gesticht, dat ruimschoots opwoog tegen het kwade: 'zonder haar zouden wij in een nacht van onkunde en barbaarschheid, zoo groot als die der middeleeuwen, verkeeren'. Gallicaans-jansenistisch is de aanbeveling van een auteur om in de godsdienst het dogmatische van het disciplinaire te onderscheiden, 'de Goddelijke van de menschelijke verordeningen, de instelling van Jesus zelf van die der Kerk'. Geloofsgenoten werd aangeraden tegenover andersdenkenden zich zo min mogelijk over geschilpunten uit te laten en alleen bij kennelijke aantasting van hun overtuiging zich 'met bescheidenheid, zonder trotsche aanmatiging of bitterheid' te verdedigen. Toch ontbreekt het in Katholikon niet aan spontane uiteenzettingen over katholieke gebruiken, die aantonen dat ook dit geschrift zijn rechtzinnigheid heeft willen bewijzen. Het artikel 'Een woord aan neologische priesters' is een frappant voorbeeld 27 .

Rogier, die Katholikon voorbeeldig — zij het niet zonder een partipris tegenover bepaalde personen — in zijn gouvernementele kader heeft geplaatst, betitelde het tijdschrift als 'een gesprek zonder partner, een monoloog' 28 . In een wat andere — als men wil: tegengestelde — zin is het beeld van toepassing op de manier waarop de Nederlandse katholieken uiteindelijk uit de strijd met de Verlichting tevoorschijn zijn gekomen. Zij hebben, mede onder invloed van de postnapoleontische trend in Europa, de Verlichting verdrongen zonder er werkelijk mee in dialoog te zijn getreden.


1. Een globaal, zij het gebrekkig overzicht geeft het door A.J.A. Flament geschreven hoofdstuk V, 'Katholieke periodieken', in: Het Katholiek Nederland 1813-1913, II, Nijmegen 1913, 145-167. Voor een exacte en volledige opgave, inclusief vindplaatsen: F. Droes, S. Verschuuren, J.A. Bornewasser, Th. Clemens, Katholiek Nederland en de Verlichting. Een werkboek, Tilburg 1987, 17-33 en bijbehorende bijlage I.

2. Het onderzoeksproject 'De dood in de beleving van de Nederlandse katholieken ten tijde van Verlichting en Romantiek (1780-1840)', uitgevoerd binnen de vakgroep Geschiedenis van kerk en theologie aan de Theologische Faculteit Tilburg.

3. Kerkelyke Bibliotheek (KB), I: Mengelwerk (M), 30.

4. KB, I: Uittrekzelsen Beoordelingen (U), 43, 20, 76; M, 343.

5. L.G.J. Verberne, 'Over de "Kerkelyke Bibliotheek" in: Studia Catholica, 21 (1946) 203.

6. KB, I: U, 24; M, 389; Kerk-Nieuws, 244; KB, II: U, 2.

7. KB, H: U, 74 vlg.; KB, I: U, 86; KB, II: U, 271-279.

8. J.A. Bornewasser, 'De Nederlandse katholieken en hun negentiendeeeuwse vaderland', in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 95 (1982) 577 vlg.

9. KB, I: M, 126-135; U, 197 vlg.

10. L.J. Rogier, 'Het "Kerkelijk Leesblad" ', in: Huldeboek pater dr. Bonaventura Kruitwagen, 's-Gravenhage 1949, 344-357.

11. Kerkelyk Leesblad (KL), 1, 4.

12. KL, I, 40-44, 734 vlg. en II, nr. 1, 3 vlg.

13. KL, II, nr. 7, 44; II, nr. 3, 40; I, 37.

14. L.J. Rogier, 'Een stem der katholieke verlichting', in: idem, Terugblik en uitzicht, I, Hilversum-Antwerpen 1964, 215-245.

15. Mengelingen voor Roomsch-Catholijken ( M ), 1 (1807) 1-4, 76 en 161; 3(1809) 118-121; 1(1807)77.

16. Af, 2(1808) 14-19.

17. G. Gorris, J.G. Le Sage ten Broek en de eerste faze van de emancipatie der katholieken, I, Amsterdam 1947, 242. Voor Le Sage's tijdschriften de hoofdstukken X en XI.

18. Roomsch-Catholijke Bibliotheek ( R C B ), 1(1821) 152 vlg.; titelpagina van De Ultramontaan ( U ), 4(1829); U, 1(1826) 1 vlg.\RCB, 6(1826) 105; U, 1(1826) 93 vlg.

19. R CB, 6(1826) 7-10.

De Godsdiensturiend, 1(1818) 196; 5(1820) 204

21. Gorris, Le Sage ten Broek, 236 vlg.

22. Minerva, 1(1818), Mengelwerk (M), 3; 3(1820-1821), Boekbeoordelingen (B), 314-317; De Katholijke, 1(1622), B, 184; M, 163; Minerva, 1(1818), B, iü; De Katholijke, 3(1824), B, 62 vlg., 80 vlg. en 87 vlg.

23. Minerva, 1(1818), M, 3; 2(1819), B, 178-179; 3(1820-1821), M, 196. 24. Gorris, Le Sage ten Broek, 289 vlg.

25. De Christelijke Mentor, 2(1829)322; 1 (1828) 158 en 553.

26. L.J. Rogier, 'Het tijdschrift "Katholikon" 1827-1830', in: Terugblik

en uitzicht, I, 291-339. 27. Katholikon. Een maandschrift ter verdediging van de waarheden der

Roomsch Katholijke godsdienst, 1(1827) 5, 199 en 208; 2(1828) 233 vlg. 28. Rogier, 'Katholikon', 333.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's

VERLICHTING EN ANTI-VERLICHTING IN DE KATHOLIEKE TIJDSCHRIFTEN VAN DE VROEGE NEGENTIENDE EEUW

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

DNK | 110 Pagina's