GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

“EN BEHOEDMIDDEL TEGEN VULGARITEIT”

Bekijk het origineel

“EN BEHOEDMIDDEL TEGEN VULGARITEIT”

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(A. Pierson over zijn ouderlijk huis)

Toen Allard Pierson in 1865 zijn predikantsambt neerlegde heeft hij datzelfde jaar nadrukkelijk gewezen op de betekenis van godsdienstige beïnvloeding gedurende de kinderjaren. Het een leek in strijd met het ander. Waarschijnlijk is zijn woord dan ook nauwelijks serieus genomen. Het boek waarin dit te vinden is, ontbreekt in alle universiteitsbibliotheken.

Had hij op algemeen-humanitaire waarden de nadruk gelegd, dan was hij geloofwaardig geweest. Begonnen in de achttiende eeuw nam in de negentiende de wetenschappelijke aandacht voor verantwoorde opvoeding tot deugdzaamheid snel toe. Pedagogen formuleerden problemen en idealen. Boeken en tijdschriften gaven voorlichting, geschakeerd, gericht op alle leeftijden. Het kind werd steeds minder als jonge volwassene gezien. De betekenis van het gezin werd onderstreept. Essentialia werden daar aan de opgroeiende generatie meegegeven: huiselijkheid, taakverdeling, fatsoen, manieren. Nergens anders werd zo voorzien in de behoefte aan vaderlijke strengheid en moederlijke zorg. Er kwam aandacht voor kinderen in a-sociale omstandigheden. Tehuizen, als vervanging van het gezin, werden opgericht.

Pierson is opgegroeid in de omgeving van het "Réveil", waar getracht werd theorie en practijk te vervlechten. Alle genoemde waarden werden daar gepractiseerd. Hij heeft ze dankbaar aanvaard. Maar, agnosticus geworden, heeft hij juist de religieuze erfenis onderstreept die hem is meegegeven.

Mijn nieuwsgierigheid werd gewekt toen ik in de dissertatie van K.H. Boersema 1 de uitspraak van Pierson in een artikel van zijn hand aantrof, over de Engelse staatsman-historicus Lord Macaulay 2 , afkomstig uit een 'evangelical' milieu. In zijn inleiding op het in 1865 verschenen boek waarin dit artikel staat, schrijft Pierson: "Het leven in zulk een atmosfeer is, naar het mij voorkomt, een behoedmiddel tegen hetgeen onvermijdelijk maar niettemin treurig gevolg

is der beschaving, ik bedoel de vulgariteit". Als Pierson over anderen vertelt, heeft hij het vrijwel altijd mede over zichzelf. "Naar het mij voorkomt" betekent bij hem meer dan "naar mijn oppervlakkige indruk", het is: "naar ik uit herinnering vóór mij zie". Hij herkent.

Afstandelijke geschiedschrijving behoeft men bij hem niet te verwachten.

Macaulay heeft een "evangelische" invloed ondergaan, waarvan Pierson betoogt: "Haar is het onverschillig of de kerk episcopaalsch dan wel presbyteriaansch is ingerigt... Haar is het niet langer te doen om de kerk en hare organisatie, maar om het Evangelie en zijne eenvoudige en hartelijke prediking. Zij vraagt niet of ze door een bisschop of door een gewoon leraar wordt gesticht, als zij maar gesticht wordt, dat 's bij haar de hoofdzaak" 3 . Zo'n injectie op kinderen is een "behoedmi idel... tegen vulgariteit".

Wat de auteur onder "vulgariteit" verstaat wordt duidelijk door hem omschreven: de situatie waarin "ieder doet als iedereen; ieder denkt als iedereen; ieder heeft dezelfde toekomst als iedereen".

Daartegenover of daarbovenuit bestaat een andere sfeer, een die wars is van "alledaagschheid...: men leeft er voor iets anders dan om een goede positie te bekomen en te genieten". Een op de Bijbel georiënteerde omgeving is daarvoor de beste garantie. Pierson heeft eenmaal vaker over "vulgariteit" geschreven en deze ook toen geplaatst tegenover een gegeven uit het Evangelie. In Over Menschenkennis (1886) tekende hij de "mensch der nieuwe geschiedenis" als een "koning met een kroon van doornen, gevlochten door de vulgariteit" 4 . Zo heeft hij ook de uitdrukking "behoedmiddel" meer gebruikt. Het Réveil-Archief bezit van hem een onuitgegeven manuscript "Gezegden", waarin hij dit zelfs tot "beginsel" maakt. Hij roept ouders op hun kind van meet af te gewennen aan "al wat goed is".

In Oudere Tijdgenooten 5 roemt hij de "geestelijk-aristokratische dampkring" waarin hij opgegroeid is. Daar "tieren misschien deugden, maar ontspringen zeker uitgelezen genietingen. Al de wellust wordt gesmaakt die in de teederste samenstemming der zielen, in onbaatzuchtige smart, in een zuiver innerlijke verheuging, in diepe gewaarwording, in verheffing der gedachte gelegen is. Hier bloeit de alleruitnemendste vreugd, de vreugd met een traan in het oog".

Het citaat is te mooi om het niet volledig op te nemen. Eenvoudig gezegd komt het erop neer dat hij als kind beschermd is geweest tegen goedkope oppervlakkigheid en tegelijk heeft genoten van niet zwaarwichtige Evangelische blijdschap, door en over verdriet heen.

Piersons weduwe heeft in haar "Herinneringen", die zij in manuscript achterliet en die zich in het Réveil-Archief bevinden, bevestigd dat hij altijd respect heeft behouden jegens zijn ouderlijk huis.

"Een behoedmiddel tegen vulgariteit".

Het is opmerkelijk dat Pierson dit toelicht aan een Engelsman. Ondanks het feit dat hij, na zijn abdicatie als predikant, in Duitsland toevlucht gezocht heeft, waren Duitsers hem toch te vroom en te zelfbewust; hij typeert de Duitser als een "engel met een bril" 6 . Een Fransman verkiest de schijn boven de werkelijkheid: hij misleidt zichzelf graag. Het Engelse volk is het meest hartstochtelijke 7 . Het heeft onverzettelijke denkbeelden, vol geestdrift en geestkracht. Het is "beurtelings bezield en bezeten, verheven en dweepachtig, recht op het doel afgaande en buitensporig...". Shakespeare was voor Pierson de representant van al hetgeen prikkelt tot liefde of haat, dus van het bijzondere, het extreme. In Macaulay zag hij een toonbeeld van stijl en kritisch vermogen.

Deze grote historicus heeft in zijn jeugd de sfeer ondergaan van "non-conformisten", opponenten tegen het establishment (ook de established church). Trevelyan vertelt in zijn studie over Macaulay 8 diverse details. De opvoeding verliep niet volgens vast patroon. Er was weinig verplichting. Er werd veel gelezen. Bij een gesprek over een geschiedkundig onderwerp verplaatsten de deelnemers zich in de andere tijd. Pierson roemt in Macaulay dat deze in zijn boeken op anderen attendeerde dan de algemeen erkenden. Hij was het die John Bunyan een groot schrijver durfde noemen 9 , de ketellapper, de dissenter die vele jaren gevangen zat en zijn kruisweg aangreep om van zijn bekering te getuigen, met verbeeldingskracht, zonder compromis.

Pierson wijst erop dat Macaulay de geschiedenis verhaalt "in de puriteinsche, wij zouden thans zeggen in de methodistische terminologie" 10 . Zo'n uitspraak is historisch slordig; puriteinen en methodisten kan men niet in één adem noemen. Maar - wij herhalen het - Pierson is autobiografisch bezig. De mededeling is een typering van de spiritualiteit in het Amsterdamse grachtenhuis, in de jaren veertig tot zestig van de negentiende eeuw. Daar geneerde men zich niet "methodistisch" te zijn.

Er bestaan in negentiende-eeuwse Nederlandse geschriften niet veel positieve uitspraken over methodisme. Dit valt op, na de achttiende eeuw met de verwante godsdienstige extase in Nijkerk (1749) en met de levende contacten die John Wesley en George Whitefïeld binnen onze grenzen onderhielden 11 . Na de Franse tijd moest in ons land noch de liberaal noch de gereformeerde veel van buitensporigheden hebben. Ieder was religieus, maar de meesten waren wars van extravagantie. Men hield van strakke lijnen, duidelijke maatstaven, "door God gewilde" verschillen. Dwepers en dompers waren niet welkom, zij konden de erkende positie van de kerk in de samenleving in gevaar brengen. Het oorspronkelijke methodisme bestond trouwens in Engeland nauwelijks meer. De hagepreek had intussen plaatsgemaakt voor de kanselwelsprekendheid van een predikant met een vast salaris, in een stenen kerkgebouw. De methodisten werden niet meer beschuldigd van "enthousiasm" - hét scheldwoord dat over de pioniers was uitgegoten.

Pierson heeft de opwekkingsbeweging bedoeld. Die leerde hij kennen in de welvarende wereld van zijn vader en moeder. Ze week af van het patroon. Ze was op byzondere wijze orthodox. Zelf de weg van Da Costa naar Goethe gegaan, heeft hij altijd verdedigd dat van zulke orthodoxen meer te verwachten is dan van liberalen. In 1862 12 schreef hij over de diepte van innerlijk leven die haar oorsprong vindt bij Paulus, daarna niet bij Pelagius maar bij Augustinus gevonden wordt, een onsterfelijke verdediger had in Pascal en de kracht was van de Herrnhutters. Hij is in geen rancuneuze renegatenhouding vervallen toen hij de overtuiging had gekregen dat bij ongelovige wetenschappers een meer gefundeerde kennis van de Bijbel te vinden was.

Hij stak daarbij zijn verwijten tegen deze vorm van orthodoxie niet onder stoelen ofbanken. In Oudere Tijdgenooten horen wij hem klagen dat piëtisme bij kinderen angst verwekt, onder de dreiging van

het komend oordeel Gods. In een brief aan Adriaan Gildemeester noemt hij Luther een halve barbaar, die altijd dorst had 13 . Elders zegt hij dat Calvijn de Middeleeuwen niet kende en desondanks een reformatie wilde. Hij betoogt eveneens, dat het methodisme gejaagd was, het verliet de lijn van Jezus, die de mensen niet toesprak alsof zij wezens waren, die op het punt stonden voor eeuwig verloren te gaan 14 . En het Réveil maakte zijns inziens van aantrekkelijke mystiek onhandelbare dogmatiek.

Maar alle kritiek deed niet af aan de eer, die deze vromen verdienen omdat ze stroeve vormen verbroken hebben. Het methodisme gaf geen godsdienstige vertogen, wel woorden van hart tot hart. De methodist was voor Pierson de aanvaller, die stormloopt op het rijk der duisternis 15 Dat is de juiste levenshouding. Uit een woning waar wij telkens op uitsteeksels en drempels botsen verhuizen wij. In de wereld waar dezelfde botsingen optreden, lukt dit verhuizen niet.

De strijd die aangedurfd wordt, was voor Pierson een bezegeling van het echte mens-zijn.

Daarbij merkt hij op, van de wijsgeer C.W. Opzoomer het dubbel boekhouden geleerd te hebben 16 , waarbij een paradox de diepste realiteit wordt. Ongelovige wetenschap kan samengaan met een gelovig hart. Boutades tegen de opvoedingssfeer gaan hand in hand met dankbaarheid voor ditzelfde "behoedmiddel". Pierson was er daarbij van overtuigd dat het verwijt van inconsequentie, uit de mond van vriend en vijand, onjuist was. Alles is complex. Het behoort tot de vulgariteit zaken op één noemer te willen brengen.

Het is dan ook buitengewoon moeilijk de realiteit van deze wereld op juiste wijze te verwoorden. Journalistieke vaardigheid (die Pierson in hoge mate bezat) is een gevaar. Van zijn proza schrijft hij: "De passages waar het meeste vuur in is, zijn niet ontstaan als de bron die uit de berg springt, die zijn gegraven als de put waar het water uitgepompt moet worden; dat zijn vruchten van harden arbeid, daar moet ik voor lijden". Kwaliteit is duur. "In het zweet van ons aanschijn moeten wij ook ons geestelijk brood eten. Mild is de gever, doch hij werpt ons zijn gaven niet, als waren wij dieren, voor de voeten" 17

Maar als de bewuste woorden er eenmaal zijn, bezitten zij creatieve kracht. Juist het methodisme heeft daarvan weet gehad. John Wesley antwoordde toen hem gevraagd werd of het een anglicaans geestelijke paste niet in de eigen parochiekerk maar in de vrije natuur te prediken: "The world is my parish". Dat werd een standaarduitdrukking voor wereldzending. Verba valent usu. Het christendom sprak van "naaste": dat groeide uit tot een wereldgeschiedenis van filantropie, rechtsbesef en zorg om paria's. Pierson heeft zijn sociale interesse die uiteindelijk resulteerde in de keuze voor het socialisme, teruggevoerd op de gesprekken in en de verhalen over zijn ouderlijk huis 18 -

Goede woorden worden tot daden. In Oudere Tijdgenooten merkt Pierson op dat het Réveil uitermate praktisch was. Verbonden met warmte, dweperij zo men wil, was er nuchterheid. Methodisme kon bogen op praktische vaardigheden, organisatorische kracht, de circuits met hun groepsvorming, jaarlijkse conferenties, het systematische beheer der financiën, de inschakeling van tekentalenten (ook vrouwen) op de juiste plaats. Als er in een officieel kerkgebouw gepreekt kon worden greep men die kans; ging dat niet, dan koos men getroost voor huiskamer, stal of straat. Als een predikant geen vaste standplaats kon krijgen, schikte hij zich tot "itinerant preaching". Mutatis mutandis toonden de Christelijke Vrienden van het Réveil dezelfde mentaliteit. Zij gaven deze aan hun kinderen door.

Zo'n leven biedt veel, maar eist zeker niet minder. Het grijpt hoog, voor diversen té hoog. Zij willen bij de grond blijven, vasthouden, vastleggen. "Vulgariteit" kan het niet aan. De Réveil-vromen gingen er bovenuit. Da Costa leerde dat de kerk een embryo is, ónaf; wij moeten hogerop, kunnen dat ook. De Clercq, wiens Aanteekeningen Pierson heeft uitgegeven, was een "ziele, die naar boven wou" (Beets); hij heeft zich in zijn hoge maatschappelijke functie nooit vastgebeten. Pierson vertelt hoe hij als kind De Clercq heeft horen improviseren, bijna in trance, overgeplaatst in een andere wereld.

Kerkelijke grenzen werden overschreden. Belangrijker dan het gebouw met zijn muren was "orthodoxie des harten", de uitdrukking waarmee Pierson het Réveil heeft getypeerd 19 . Hij bedoelt daarmee allerminst sentimentaliteit. "Hart" is bij hem hartstocht. Er zat opstandigheid in het Réveil. Opvoeden is: wakkerschudden, mensen omhoog brengen naar de "verbeelding" 20 , bedoeld als verbeeldingskracht.

Daarmee worden kinderen niet in een fata morgana, een wereld van waan gebracht, waar de realiteit niet genomen wordt zoals zij is. Wat is realiteit? De fotograaf behoeft de knop maar in te drukken om een beeld te vangen, maar hij verkijkt zich als hij denkt het echte portret te hebben. Wij hebben schilders nodig, die worstelend, met liefde, de mens vereeuwigen. Zij wekken het leven. Het is geenszins de bedoeling om te idealiseren. De schaduwen mogen niet worden vergeten. Het op zichzelf lelijke behoort bij het beeld. Juist tegenover duisternis komt het licht uit. Teken de mensen en het leven met de bijbehorende nederlagen en schuld. Dan komen dès te sterker de hoop, de troost en de overwinning uit. Een keuze tussen harmonie en conflict is overbodig. Beide hebben bestaansrecht, naast en in elkaar.

Niet wetenschap brengt dat heil. Zij kan, als zij wil, desnoods het meest onterende in de practijk verdedigen. Bovendien, zij weet vrijwel niets. Haar waarde bestaat alleen in de formules die ze vervaardigt. Maar de creatieve idee komt van de profeet en de kunstenaar, beiden noodzakelijk extravagant, wars van vulgariteit.

Op 2 november 1863 21 schreef Allard Pierson een brief aan zijn vader, die inmiddels weduwnaar geworden was. Daarin verdedigt de zoon zijn levensgang met een beroep op de ruimte, die hem juist door zijn ouders tijdens de opvoeding was bijgebracht: "Het gaat mij steeds meer aan het hart, naarmate ik jaarlijks meer U leer waarderen, dieper eerbied koester voor geheel Uw zijn, grooter prijs stel op Uwe liefde en vertrouwelijkheid, naar die mate is het te grievender dat hetgeen U ergert mij vaak troost en zoo omgekeerd. Met beginselen stil blijven zitten, heb ik van U niet geleerd, evenmin als om ze onder stoelen of banken te plaatsen. Laat eene overtuiging Uwe en mijne kracht zijn, de hoogste overtuiging des geloofs, dat wij namelijk niets tegen de waarheid vermogen, en dat ook de strijd dezer dagen, met al het pijnlijke dat hij in de byzonderheden heeft, bestuurd wordt door Hem, Wiens wil geschieden zal".

Bij de opvoeding van zijn eigen kinderen heeft Pierson getracht de consequentie te trekken uit hetgeen hijzelf ontvangen had. In zijn "Zondagochtendtoespraken" zegt hij: "Ik heb onze kinderen nooit bepreekt, zoveel ik weet... maar wel getracht ze een atmosfeer mee te geven waarin ze leefden". Hij zal daarbij in 'bepreekt' de nadruk gelegd hebben op het indringende voorvoegsel "be". Gepreekt heeft hij wel, zeker tot zijn kinderen. Hij liet hen leren. Elke zondag moesten zij één van zijn "Zondagsliederen" opzeggen. Een onlangs overleden

kleindochter, mevrouw Ida Huët-Pierson, kende ze alle uit het hoofd. Inderdaad is het onjuist kinderen in het wilde weg te laten zoeken. Pierson wilde echter niet de grens van de vrijheid inperken. Kinderen moeten behoed worden voor de vulgariteit van slaafsheid, sloomheid, bekrompenheid.

Paul Tillich, theoloog uit de twintigste eeuw, doet mij aan Allard Pierson denken. Tillich wees burgerlijkheid af als "der Geist der in sich ruhenden Endlichkeit".


1. K.H. Boersema, Allard Pierson, 's-Gravenhage 1924, 29 v.

2. Historische en letterkundige schetsen door Lord Macaulay, Haarlem 1865, "in het Hollandsch overgebracht door Dr. A. Pierson", tweede deel, 12 v. Gelukkig bleek de Provinciale Bibliotheek van Zeeland in het bezit van dit deel.

3. Macaulay, tweede deel, 10.

4. "Over menschenkennis", in Verspreide geschriften*, 1882-1890, 250.

5. Oudere Tijdgenooten 4, Amsterdam 1982 (hierna: O.T.), 69.

6. Boersema, Pierson, 360.

7. Boersema, Pierson, 361.

8. George Otto Trevelyan, The life and letters of Lord Macaulay, Oxford University Press, London 1876; editie 1932, 40-62.

9. Lord Macaulay, "John Bunyan", in Biographies, Edinburg 1879.

10.Macaulay, II, 45.

11. J. van den Berg, "John Wesley's, contacten met Nederland" in Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis, LU, 1 (19711, 36-96.

12. De oorsprong der moderne rigting, Haarlem 18622, 134.

13. Aan Gildemeester, 27 Mei 187? (het laatste cijfer is onleesbaar). De brief bevindt zich in het Réveil-Archief.

14. Rigting en leven, Haarlem 1863, II, 338.

16. Vgl. Boersema, Pierson, 81 v.

17. Rigting en leven, 1, 79 v.

18. Vgl.OT., 245.

19. Zie o.a. O.T., 199.

20. Vgl. Eene levensbeschouwing, Haarlem, 1875, 128.

21. Boersema, Pierson, 25.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1988

DNK | 74 Pagina's

“EN BEHOEDMIDDEL TEGEN VULGARITEIT”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1988

DNK | 74 Pagina's