GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

'KERK EN STAAT' IN DE PRAKTIJK VAN DE CLASSIS EDAM 1795- 1807 *)

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat in januari 1795 de Republiek der Verenigde Nederlanden was vervangen door de Bataafse Republiek, besloot de Nationale Vergadering op 5 augustus 1796 de Gereformeerde of Hervormde Kerk te scheiden van de staat, en een einde te maken aan haar bevoorrechte positie. De Staatsregeling van 1798 maakte duidelijk dat men het uitgesproken beginsel thans ten uitvoer wilde brengen, vooral door de bepaling dat de van staatswege gedane betalingen ten behoeve van de predikantstractementen binnen enkele jaren zouden worden beëindigd. De politieke ontwikkelingen verhinderden echter de uitvoering hiervan, zodat de 'zilveren koorden' tussen de Hervormde Kerk en de staat bleven bestaan. Wel vond op enkele andere terreinen een scheiding plaats tussen kerk en staat. Zo werd onder meer de approbatie of toestemming, die de stadsbesturen moesten geven aan de kerkeraden bij het uitbrengen van een beroep, afgeschaft. De Synoden mochten weliswaar blijven bijeenkomen, maar thans zonder de aanwezigheid van een commissarispolitiek - volgens de uitspraak van een lid der Nationale Vergadering 'een monster dat noch Petrus noch Paulus kende' - , en zonder aanspraak op de vóór 1795 door de staat betaalde vergoedingen. Ook de vergaderingen van de Classen konden doorgaan, zij het dan dat ook zij nu de kosten daarvan zelf moesten dragen 1 .

Zo kwam op 28 september 1795 de Classis Edam op de gebruikelijke wijze bijeen in het te Edam gelegen Prinsenhof, een gebouw met boven de monumentale ingang beelden van de stadhouders Willem I, Maurits en Frederik Hendrik, vlak naast de Grote Kerk.

Ter tafel kwam onder meer een schrijven van de kerkeraad van Monnickendam. Deze verzocht, met een beroep op een resolutie van de Staten van Holland van 8 mei 1664, de vergaderingen van de Classis én van de Noord-Hollandse Synode in het vervolg niet meer uitsluitend te houden te Edam, maar ook te Monnickendam en Purmerend 2 .

De genoemde resolutie bepaalde, in navolging van een reeds op 21 augustus 1620 genomen besluit, dat de classicale vergaderingen in Zuid-en Noord-Holland altijd zouden plaatsvinden in één van de achttien steden die vertegenwoordigd waren in de Staten van Holland, en die op grond daarvan 'stemmende steden' werden genoemd. Voor de meeste Classen had deze bepaling geen problemen opgeleverd: zij bevatten één stemmende stad, die vanzelfsprekend steeds de classicale vergadering ontving. Voor sommige Classen echter, waarin zich meer stemmende steden bevonden, zoals de Classis Gouda met de steden Gouda en Schoonhoven, hadden de Staten vastgesteld dat de Classis nu eens in de ene en dan weer in de andere stad zou bijeenkomen. Een door de Synoden van Zuiden Noord-Holland gevolgde 'toerbeurtenregeling' zorgde er voor, dat alle stemmende steden die de Classis mochten ontvangen, ook het recht hadden op gezette tijden te fungeren als gastvrouw voor de desbetreffende Synode. Het probleem was nu, dat voor de Classis Edam met binnen haar grenzen de stemmende steden Edam, Monnickendam en Purmerend, nooit een speciale regeling was getroffen voor haar plaats van samenkomst, zoals met de Classis Gouda het geval was. Wel beschikte zij over een zeer oude traditie. Vanaf het jaar 1574 had zij immers steeds vergaderd te Edam, terwijl de Noord-Hollandse Synode al in 1572 en 1574 haar samenkomsten in deze stad had gehouden. Bovendien was Edam vanaf 1586 opgenomen in de synodale toerbeurtenregeling, die bepaalde dat de jaarlijkse synodale vergaderingen achtereenvolgens

zouden plaatsvinden in de steden Alkmaar, Haarlem, Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn en Edam 3 .

Deze situatie was de kerk van Monnickendam altijd een doorn in het oog geweest, aangezien zij behoorde tot een stemmende stad en zich daardoor voelde achtergesteld bij Edam. Nu er in 1795 een nieuw regime optrad, dat naast de vrijheid en de broederschap als eerste ideaal de gelijkheid propageerde, meende zij kennelijk dat thans de tijd was gekomen om deze ten aanzien van Edam te verwerven. Met een beroep op de genoemde resolutie van 1664 wenste Monnickendam in het vervolg samen met Purmerend ook in aanmerking te komen voor het ontvangen van de Classis, met als logisch gevolg dat dan ook de vergaderingen van de Noord-Hollandse Synode in de Classis Edam beurtelings zouden plaatsvinden te Edam, Monnickendam en Purmerend. Vanzelfsprekend ging de Classis niet direct in op dit verzoek, dat zozeer indruiste tegen een ruim twee eeuwen gevestigde traditie. Zij besloot deze kwestie uitvoerig aan de orde te stellen op de eerstvolgende vergadering, die zou worden gehouden in april 1796 4 .

Dit gebeurde echter niet, omdat alle aandacht werd opgeëist door de zaak van het beroep van Johannes Geldsligter. Deze had in 1793 een tijdlang de preekbeurten waargenomen voor de Edamse predikant Pieter Vlek, tot tevredenheid van kerkeraad en gemeente. Nu bestond er een regeling uit 1680 die bepaalde dat de kerkeraad van Edam ten behoeve van de kleine nabijgelegen gemeente Volendam, die onder zijn toezicht stond, zou zorgen voor een proponent, die dan tevens door het stadsbestuur zou worden benoemd tot rector van de Latijnse school in Edam. Aangezien deze dubbelfunctie sedert 1789 niet meer was vervuld, stelde de kerkeraad op 26 september 1793 Geldsligter aan als proponent te Volendam. Op diens verzoek werd hem toegestaan het sacrament van de H. Doop te bedienen, op voorwaarde dat hij de tekst van het Doopformulier zonder enige wijziging zou gebruiken. Het stadsbestuur benoemde hem tot rector, en met instemming van de kerkeraad tevens tot 'stadspredikant' te Edam, welke functie inhield dat Geldsligter de ene week op zondagavond, de andere week op woensdag de preekdiensten van de Edamse predikanten over-

nam. Aangezien het in alle gevallen niet ging om het bekleden van een gewone predikantsplaats behoefde de Classis Edam niet om approbatie te worden gevraagd 5 .

Toen bleek dat Geldsligter zijn werk naar behoren verrichtte en zeer gezien was bij zijn gemeenteleden, beriep de Edamse kerkeraad hem, na het overlijden van één van de drie Edamse predikanten, op 31 december 1795 als gewoon predikant te Edam. Het stadsbestuur keurde desgevraagd dit beroep goed, op voorwaarde dat de Classis zou toestaan dat hij zijn dienst in Volendam zou continueren, en tevens rector zou blijven van de Latijnse school 6 .

Dit beroep betekende echter het begin van een groot aantal moeilijkheden. Geldsligter had namelijk een 'verleden'. Tevoren was hij predikant geweest te Bodegraven. Daar had de Classis Woerden en Overrijnland hem in 1789 uit zijn ambt ontzet wegens het begaan van overspel. Nadat hij berouw had getoond en zich verder onberispelijk had gedragen was hij door de genoemde Classis in 1791 in zijn ambt hersteld. Zijn vrouw wenste echter haar huwelijk niet voort te zetten en vroeg op grond van het door haar man gepleegde overspel echtscheiding aan bij de Raad van Rechtspleging te Utrecht. Het vonnis, dat de kinderen toewees aan de vrouw, werd uitgesproken op 14 juni 1796. De Classis Edam, die op de hoogte

was van de antecedenten van Geldsligter, was op grond daarvan niet direct bereid geweest haar approbatie te verlenen op het door de kerkeraad van Edam uitgebrachte beroep. Zij werd in deze aarzeling versterkt door de wetenschap dat de Classis Enkhuizen enige tijd tevoren had geweigerd een op Geldsligter uitgebracht beroep goed te keuren. Daarom paste zij eerst een vertragingstactiek toe, door kritiek te oefenen op de getuigschriften van Geldsligter. Deze hield echter geen steek, aangezien de genoemde papieren volkomen in orde bleken te zijn. Maar nadat het vonnis van de Utrechtse rechtbank bekend was geworden vond zij daarin een stevige stok om de hond alsnog te slaan. Zij weigerde nu openlijk het beroep goed te keuren, met de overweging dat de Classis van Woerden en Overrijnland Geldsligter te vroeg in zijn ambt had hersteld; zij wenste zich te houden aan de gerechtelijke uitspraak, waarbij het door hem begane overspel was vastgesteld. Zij sprak als haar mening uit dat allen die het 'crimen van overspel' hadden begaan door de wet werden beschouwd als 'inhabiel' om de staat in enige betrekking te kunnen dienen. Tevens gelastte zij de kerkeraad Geldsligter zijn preekdienst in Volendam te laten beëindigen en hem de toegang tot het H. Avondmaal te ontzeggen 7 .

De Edamse kerkeraad was over deze zaak echter ernstig verdeeld.

De meerderheid, onder wie Jan Doede, de president-ouderling, en Jacob Berkhout, de president-diaken, weigerde aan de eis van de Classis gevolg te geven. Een minderheid, waartoe de predikanten Pieter Vlek en Hadrianus van Toll behoorden, was wel bereid de Classis te gehoorzamen. Daarop schorste de Classis op 9 october 1797 de meerderheid in haar ambtsbediening en gaf de minderheid de opdracht alle kerkelijke bedieningen waar te nemen. Gelds-

ligter had zich inmiddels tot het stadsbestuur gewend. Dit gaf hem de opdracht zijn werk op de normale wijze voort te zetten en verklaarde tevens de schorsing van de kerkeraadsleden voor ongeldig 8 .

Op 27 november 1797 bereikte het conflict zijn hoogtepunt, toen de leden van de Classis opnieuw wilden samenkomen in het Prinsenhof te Edam, ter behandeling van de zaak-Geldsligter. Door toedoen van de meerderheid van de kerkeraad, die werd gesteund door het stadsbestuur, werd het hun onmogelijk gemaakt het gebouw te betreden. Noodgedwongen moesten zij voor hun vergadering uitwijken naar het koor van de Grote Kerk, de plaats waar gewoonlijk de Noord-Hollandse Synode vergaderde. Aangezien de kerk echter niet werd afgesloten kregen allerlei ongewenste personen, door de Classis 'spionnen' genoemd, de kans de vergadering ernstig te belemmeren. Sommigen van hen klommen zelfs op de kerkgalerij en spuwden vandaar op de papieren van de scriba, om hun afkeer van de Classis kenbaar te maken, terwijl de leden ook buiten de kerk door velen zeer vijandig werden bejegend 9 .

Hoewel de Classis uitermate verontwaardigd was over deze 'insolentien van het gemeen', vooral ook omdat dit was opgehitst door de leden van de kerkeraad en het stadsbestuur, liet zij zich toch niet intimideren. Een brief die door een delegatie van de meerderheid van de kerkeraad werd ingeleverd, met onder meer het verwijt dat Geldsligter nu tweemaal door de kerk werd gestraft: eenmaal door de Classis Woerden en Overrijnland en nu weer door de Classis Edam, legde zij zonder meer terzijde. De afgevaardigden werden na de overhandiging onmiddellijk uit de vergadering verwijderd.

Ten aanzien van Geldsligter herhaalde zij het preekverbod en de afhouding van het H. Avondmaal. Tevens handhaafde zij de schorsing van de meerderheid van de kerkeraad; bovendien verbood zij thans ook deze de deelneming aan dit sacrament. De Edamse predikanten werd opgedragen deze besluiten vanaf de kansel aan de gemeente mee te delen. De Classis merkte daarbij op dat, aangezien de kerk thans was gescheiden van de staat, de burgerlijke overheid geen macht meer had of behoorde te hebben in de kerk.

Daarom was zij van mening dat er des te meer verantwoordelijkheid rustte op de kerkelijke ambtsdragers inzake de handhaving van de orde in de kerk. Bovendien diende zij bij het Provinciaal Bestuur van Holland te 's-Gravenhage een protest in tegen het optreden van het Edamse stadsbestuur. Zij stelde vast dat dit had gehandeld, niet alleen tegen de wetten van de staat, volgens welke het overspelige personen was verboden een officiële betrekking te bekleden, maar ook tegen de kerkelijke wetten, daar het Ds. Geldsligter liet preken in een gemeente die behoorde tot de Hervormde Kerk, die hem niet erkende als wettig predikant. Zij beriep zich daarbij op de in de Bataafse Republiek erkende rechten van de mens en de burger, die inhielden dat alle kerkgenootschappen, ook het Hervormde, vrij en ongehinderd mochten handelen in zaken die 'puur kerkelijk' waren 10 .

Naar aanleiding van het gebeurde op 27 november 1797 nam de Classis het jaar daarop een belangrijke beslissing. Om redenen van veiligheid zou zij haar vergaderingen niet meer houden te Edam, maar steeds gedurende een jaar te Monnickendam respectievelijk Purmerend. Hiermee kwam zij - onuitgesproken - tegemoet aan de door Monnickendam reeds in 1795 uitgesproken wens, die overigens niet had ingehouden dat Edam als vergaderplaats zou worden uitgesloten. Door het principe van de scheiding van kerk en staat was het voor de Classis niet nodig voor het genomen besluit een goedkeuring van overheidswege te vragen. Alleen de Edamse afgevaardigden verklaarden zich tegen de genomen beslissing, omdat zij meenden dat Edam nu zou worden uitgesloten, niet alleen als vergaderplaats van de Classis, maar ook van de Noord-Hollandse Synode 11 .

Op 23 juli 1798 hield de Classis haar vergadering voor de eerste maal in de Grote Kerk te Monnickendam. Inmiddels was men in de zaak-Geldsligter geen stap verder gekomen. Van de kant van het Provinciaal Bestuur was nog steeds geen bericht ontvangen, terwijl de Edamse kerkeraad, voortdurend gesteund door het stadsbestuur, weigerde de bevelen van de Classis uit te voeren, en Geldsligter als vanouds liet preken te Volendam. Daarom besloot de Classis dit alles aan de orde te stellen in de op handen zijnde ver-

gadering van de Noord-Hollandse Synode. Ook de meerderheid van de Edamse kerkeraad ging bij de Synode in beroep tegen de door de Classis jegens hen en Geldsligter genomen besluiten 12 .

Acht dagen na de Classisvergadering kwam de Synode volgens de . toerbeurtenregeling samen te Enkhuizen. Zij deed dit, zoals sedert 1795 gebruikelijk was, op eigen gezag, zonder toestemming van de overheid, en zonder van deze een kostenvergoeding te ontvangen.

Ten aanzien van Geldsligter en de Edamse kerkeraad trachtte zij tot een oordeel te komen op grond van enerzijds de beginselen van rechtvaardigheid en menslievendheid, en anderzijds de plicht om de kerkelijke orde te bewaren en het nut van de Edamse gemeente te dienen. Zij verweet Geldsligter vooral dat hij in een kerkelijke zaak de hulp had ingeroepen van het stadsbestuur, waardoor een 'eclatante indringing in het kerkelijk gezach' had plaatsgevonden.

Zij achtte dit vooral gevaarlijk, omdat sinds 1795 de stadsbesturen niet alleen maar Hervormde leden telden, maar ook veel Rooms-Katholieke, die maar al te zeer geneigd zouden zijn de Hervormde zaak te schaden.

De meerderheid van de kerkeraad had volgens de Synode onjuist gehandeld door Geldsligter te steunen en de besluiten van de Classis te negeren. Wat betreft de Classis was de Synode van oordeel dat deze zich gematigder had kunnen opstellen. Zo had zij in de vergadering van 27 november 1797 de Edamse afgevaardigden beter niet kunnen verwijderen, terwijl zij ook te ver was gegaan door de weerspannige kerkeraadsleden, op wie verder niets viel aan te merken, van het H. Avondmaal te willen afhouden. Tenslotte verweet zij de Classis op subtiele wijze dat deze zich op de staatswet inzake overspel had beroepen, door er op te wijzen dat Geldsligter zijn kerkelijke straf in de Classis Woerden en Overrijnland had ondergaan en daar hersteld was in zijn ambt. Of dit herstel, zoals de Classis had gesteld, op grond van het echtscheidingsvonnis 'prematuur' was, wenste zij niet te beoordelen. Wel wees zij op een kennelijk aan de Classis ontgane uitspraak van de Noord-Hollandse Synode uit 1744, die bepaalde dat een ontzetting uit een kerkelijk ambt niet zonder meer 'ad vitam' zou gelden.

Toch stelde de Synode de Classis tenslotte volledig in het gelijk, omdat deze naar haar oordeel terecht het beroep op Geldsligter als voorbarig had afgekeurd, en de kerkeraad door zijn tegenwerking de schorsing en de censuur zelf had opgeroepen. Daarom werd Geldsligter en de meerderheid van de Edamse kerkeraadsleden gelast hun excuses aan de Classis aan te bieden. Indien dit zou gebeuren konden de schorsing en de censuur van de kerkeraadsleden worden opgeheven, en zou Geldsligter weer in zijn positie als prediker te Volendam worden hersteld, met beëindiging van de tegen hem uitgesproken censuur. Wel zou hij voor altijd moeten afzien van een beroep als gewoon predikant te Edam. De Synode meende op deze wijze enerzijds 'enen gevallenen broeder zo veel mogelijk te behouden', en anderzijds de rust in de gemeenten Edam en Volendam te herstellen. Tevens stelde zij vast dat zij het volgend jaar zou vergaderen in de Classis Edam; zij liet het aan deze over daarvoor de nodige regelingen te treffen. Doordat zij niet sprak over de stad Edam liet zij de Classis vrij desgewenst een andere stad aan te wijzen. Deze maakte van de geboden vrijheid een dankbaar gebruik. Aangezien met ingang van 1 juli 1799 Purmerend aan de beurt zou zijn om na Monnickendam de vergaderingen van de Classis te ontvangen, bepaalde zij met instemming van de Synode dat Purmerend ook de vergaderplaats van de Synode zou zijn 13 .

Tijdens de vergadering van de Synode in 1799 te Purmerend bleek dat de Classis Edam de moeilijkheden nog niet geheel te boven was, aangezien Geldsligter en de dissidente kerkeraadsleden weliswaar hun excuses aan de Classis hadden aangeboden, maar weigerden de gemaakte proceskosten te betalen, zoals zij volgens een in 1606 door de Noord-Hollandse Synode aangenomen resolutie waren verplicht. Pas nadat de Synode die in 1800 te Alkmaar bijeenkwam had verklaard dat zij bij volharding in hun wanbetaling uit hun ambt zouden worden 'geremoveerd', gingen zij overstag en betaalden het verschuldigde bedrag 14 .

Behalve door de Noord-Hollandse Synode was de Classis inmiddels ook door het Provinciaal Bestuur in het gelijk gesteld. Op 21 augustus 1798 had zij antwoord ontvangen op het in 1797 door haar ingediende protest. Uitgaande van het beginsel van de scheiding van kerk en staat werd het stadsbestuur door de Provincie gelast zich niet met de rechtspraak van het Hervormd kerkgenootschap te bemoeien, en deze niet door 'machinatien en gesag illusoir te maken' 15 .

De kerkeraad van Edam trachtte inmiddels de verhouding met de Classis te normaliseren. Overeenkomstig het Synodebesluit handhaafde hij Geldsligter als prediker te Volendam; in de Edamse vacature beriep hij de predikant van Ilpendam, welk beroep door de Classis zonder meer werd goedgekeurd. Bovendien verzocht hij de classicale vergaderingen weer op de oude voet te houden in het Prinsenhof te Edam. Maar de Classis kwam de Edamse kerkeraad op dit punt slechts halverwege tegemoet. Zij besloot de vergaderingen te spreiden over Monnickendam, Purmerend en Edam 16 .

Intussen werden de banden tussen de Hervormde Kerk en de staat weer aangehaald. Zo bepaalde het decreet van het Staatsbewind van 11 augustus 1803 dat de overheid weer toestemming moest geven voor het houden van synodale vergaderingen, en dat deze weer zouden worden bijgewoond door een commissaris-politiek.

Als tegenprestatie zouden als vanouds de kosten van zowel de synodale als de classicale vergaderingen worden betaald. In overeenstemming hiermee dienden de stadsbesturen weer te worden betrokken in het beroepingswerk van de kerkeraden 17 .

In 1805, het jaar waarin volgens de toerbeurtenregeling de Classis Edam opnieuw de Noord-Hollandse Synode zou moeten ontvangen, zou - duidelijk worden hoe sterk weer de macht van de overheid was om in te grijpen in het kerkelijk leven. Vanzelfsprekend was de Hervormde gemeente van Edam zeer bezorgd dat de vergadering van de Synode wederom aan de stad zou voorbijgaan en ditmaal zou worden gehouden te Monnickendam, vooral omdat bekend was dat de Synode hiermee haar instemming had betuigd. Daarom schreef de 'commissie tot de finantieele belangen der Ge-

reformeerde gemeente binnen Edam', waarin vooral notabelen zitting hadden, een brief aan het stadsbestuur. Zij wees er op dat de Classis Edam - volgens haar in 1795 - 'op eene gantsch eigendunkelijke en willekeurige wijze' had besloten de vergaderingen van de Classis niet meer te houden in Edam, maar in Monnickendam en Purmerend. Zij achtte dit besluit in strijd met de reeds genoemde resoluties van de Staten van Holland uit 1620 en 1664; deze waren volgens haar de wettelijke basis waarop de vergaderingen van de Classis altijd waren gehouden te Edam. Met deze mening stond zij echter lijnrecht tegenover de opvatting van Monnickendam, dat in 1795 op grond van dezelfde resolutie het omgekeerde had betoogd. Zij sprak de vrees uit dat de Noord-Hollandse Synode die krachtens de nieuwe regeling in 1799 te Purmerend was gehouden, in 1805 te Monnickendam zou samenkomen. Daarom gaf de commissie het stadsbestuur in overweging om thans, 'nu zoo veele desorders der Revolutie, aan welke Geest men gerust de genoomene Resolutie magt attribuëeren, worden hersteld', deze gang van zaken via een beroep op het Staatsbewind te verijdelen. Volgens haar was immers alleen het souvereine staatsgezag gerechtigd de naleving van de genoemde resoluties van de Staten van Holland af te dwingen 18 .

Het stadsbestuur voldeed aan dit verzoek en schreef op 15 februari 1805 een brief aan het Staatsbewind. In navolging van de commissie sprak het daarin over de 'willekeurige en eigendunkelijke handelwijze' van de Classis Edam, die volgens de vroede vaderen inging, zowel tegen de genoemde resoluties als tegen de toerbeurtenregeling van de Noord-Hollandse Synode, volgens welke de Synode in 1805 moest worden gehouden te Edam. Het stadsbestuur achtte zich door de handelwijze van de Classis verkort in de rechten die Edam sedert de Reformatie in 1572 had bezeten. Daarom verzocht men het Staatsbewind in deze geen beslissing te nemen voordat het stadsbestuur daarover zou zijn gehoord 19 .

Reeds enkele dagen later berichtte het Staatsbewind dat de ingezonden brief in behandeling zou worden genomen zodra de Classis haar verzoek tot het houden van een Synode te Monnickendam zou hebben ingediend 20 . Nadat dit was gebeurd maakte het Staatsbewind op 7 juni 1805 bekend dat de vergadering van de Noord-Hollandse Synode in juli a.s. werd toegestaan, met dien verstande echter, dat anders dan was verzocht deze in overeenstemming met de resoluties van de Staten van Holland zou worden gehouden in Edam. Tegelijkertijd werd een commissaris-politiek benoemd 21 .

De Classis was vanzelfsprekend weinig gelukkig met dit besluit. Bovendien besefte zij zeer goed dat hierop grote invloed was uitgeoefend door de brief van het Edamse stadsbestuur, waarvan zij de inhoud kende. Zij was vooral verontwaardigd over de door het stadsbestuur gebezigde term 'willekeurige veranderingen'. Daarom wendde zij zich op 26 juni 1805 tot het Staatsbewind met een bezwaarschrift, 'doleantie' genaamd, onder vermelding van de reden die de Classis tot haar handelwijze had gebracht. Het verplaatsen in 1798 van de classicale vergaderingen naar Purmerend en Monnickendam was volgens haar beslist geen gevolg geweest van de 'politieque denkwijze in dien tijd, enkel om het aangenomen leerstelzei der gelijkheid te handhaven en met kragt voor te staan'.

Uitsluitend de gebeurtenissen tijdens de vergadering van 27 november 1797 te Edam, waarin de zaak-Geldsligter was behandeld, hadden de Classis doen besluiten om uit veiligheidsoverwegingen uit te wijken naar Monnickendam en Purmerend. Naar haar oordeel was zij volkomen gerechtigd geweest deze beslissing zelfstandig te nemen, aangezien toen reeds de kerk officiëel van de staat was gescheiden. Bovendien beklaagde zij zich over de inmenging van het Edamse stadsbestuur, door het Staatsbewind te verzoeken er voor te willen zorgen dat de Classis in het vervolg door 'geene politieke regering belet zou worden om haar kerkelijke zaken naar kerkenorder te behandelen'. En hoewel inmiddels Edam weer naast Monnickendam en Purmerend als vergaderplaats van de Classis was geaccepteerd, hield dit echter volgens haar niet in dat Edam nu aan de beurt zou zijn voor de ontvangst van de Noord-Hollandse Synode. Daarom verzocht zij het Staatsbewind dringend de Synode alsnog te mogen houden in Monnickendam 22 .

Inmiddels was het Staatsbewind vervangen door het eenhoofdige bestuur van de Raadpensionaris Schimmelpenninck, aan wie ook de 'hoge politie' in kerkelijke zaken was opgedragen. Deze liet op 23 juli 1805 de originele tekst van het bezwaarschrift terugzenden aan de Classis; daarop stond in de marge vermeld dat het verzoek was afgewezen. Het gevolg was dat de Noord-Hollandse Synode, overigens zonder enig protest harerzijds, op de gebruikelijke wijze samenkwam te Edam, in aanwezigheid van een commissaris-politiek, die als secundus naast zich had een lid van het Edamse stadsbestuur 23 .

De Hervormde gemeente te Edam had dus in dit opzicht een overwinning geboekt. Minder succesvol was zij echter met het optreden van Ds. Geldsligter. In 1805 kwam hij opnieuw in opspraak, nu wegens openbare dronkenschap. De kerkeraad paste de kerkelijke tucht 'naar Jesus les' op hem toe. Eerst kreeg hij een vermaning; toen deze niet hielp plaatste hij hem het jaar daarop onder censuur en schorste hem tenslotte als prediker te Volendam. Op verzoek van het stadsbestuur ging de kerkeraad nog niet over tot ontslag, vooral toen een groot aantal leden van de gemeente Volen-

dam was opgekomen voor hun 'gelievden Predikant'. De stemming aldaar sloeg echter zeer snel om toen Geldsligter tijdens het leiden van een middagdienst zo dronken was dat hij zijn preek niet tot een goed einde kon brengen en tenslotte onbekwaam was het Onze Vader te bidden. Hij moest vertrekken, nadat hij op 16 december 1806 ontslag had gekregen als predikant van Volendam, en tevens zijn functie als rector van de Latijnse school had verloren 24 .

Intussen was er in de loop van 1806 vertraging ontstaan in het uitbetalen door de staat van de gelden bestemd voor de predikantstractementen. Ook de Classis Edam kreeg hiermee te maken. Zo wachtte de gemeente Edam tevergeefs op het steeds van de provincie ontvangen jaarlijkse bedrag van ongeveer f. 1.350, - -, waaruit het tractement van Ds. van Toll en de salarissen van de kerkelijke beambten grotendeels werden betaald, terwijl in andere gemeenten van de Classis sommige predikanten al wegens 'broodsgebrek' hun toevlucht hadden moeten nemen tot liefdadigheid 25 .

De staatskas geraakte in een deplorabele toestand, die onder meer tot gevolg had dat op de uitgaven ten behoeve van de Hervormde Kerk ernstig moest worden bezuinigd. Daarom ontvingen de Classen, ook de Classis Edam, in de loop van 1807, nadat een jaar tevoren het Koninkrijk Holland de Bataafse Republiek en het bewind van Schimmelpenninck had vervangen, een brief van de hoofdcommies van de Binnenlandse Zaken J.D. Janssen. Deze deelde mee dat de Classis haar vacatures moest opgeven om te bezien welke gemeenten het eerst in aanmerking kwamen voor een combinatie. De Classis stelde voor om, nu Volendam door het vertrek van Geldsligter vacant was geworden, deze gemeente te combineren met Edam. Aldus geschiedde. De drie Edamse predikanten namen voor het verstrijken van het jaar 1807 gezamenlijk de werkzaamheden van Geldsligter te Volendam over, waarvoor zij een extra salaris ontvingen. Bovendien kregen zij van het stadsbestuur de beschikking over een tentjachtje, dat hen in staat stelde Volendam op een comfortabele wijze te bereiken. In het genoemde jaar vond ook nog de opheffing plaats van de Latijnse school te Edam,

tegelijk met die van de overige Latijnse scholen in het Koninkrijk Holland. Met het ontslag van Geldsiigter kwam dus na 127 jaar een einde aan de regeling, waarbij Volendam beschikte over een eigen proponent, die tegelijkertijd optrad als rector van de Latijnse school te Edam 26 .

De Classis was zich inmiddels bewust, zowel door het verbod inzake het houden van de Synode te Monnickendam, als door de min of meer afgedwongen combinatie van de Gemeenten Edam en Volendam, dat 'kerkelijke zaken' niet meer 'kerkelijk behandeld' konden worden. Tegenover de Synode sprak zij daarover in 1807 haar bezorgdheid uit. Zij vroeg deze er voor te willen zorgen dat kerkelijke vergaderingen en besluiten door geen 'politieke demarches en proceduren' zouden worden verhinderd 27 . Vanzelfsprekend was de Synode niet in staat het politieke tij te keren. In 1810, het jaar van de inlijving van het Koninkrijk Holland bij Frankrijk, kwam zij voor het laatst bijeen. In de jaren daarna zou de Classis ervaren dat het nog veel slechter zou gaan met een kerk die werd geconfronteerd met de 'politieke demarches en proceduren' van de leider van de Franse staat: Napoleon Bonaparte.


*) Dit artikel is opgedragen aan Prof.Dr. C. Augustijn, hoogleraar Kerkgeschiedenis aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit, ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag.

1. Dagverhaal der handelingen van de Nationaale Vergadering, II, 's-Gravenhage 1796, 442, 544; A. Ypeij en I.J. Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, IV, Breda 1827, 151, 169; J.Th. de Visser, Kerk en staat, III, Leiden 1927, 23; J.C.A. van Loon, Het Algemeen Reglement van 1816, Diss. VU, Wageningen 1942, 33-34. - De uitspraak over de commissaris-politiek is van Bernardus Bosch, in 1788 vanwege zijn patriottische gezindheid ontslagen als Hervormd predikant van Diemen, van 1 maart 1796 tot juni 1798 lid van de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. Zie over hem o.a.: Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, II, 85-87, art. S.B.J. Zilverberg.

2. Archief van de Classis Edam van de Nederlandse Hervormde Kerk 1572- 1972, in bewaring bij het Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem (afgekort als: Cl. Edam) Inv. 10, Hand. 28 sept. 1795.

3. Groot Placaet-boeck, IV, 's-Gravenhage 1705, 354-360; Kerkelijk Placaatboek, I, 's-Gravenhage 1722, 182-185, 188, 198-202; W.A.T. Kruythoff, Geschiedtverhaal van de stadt Edam, Edam 1756, 16-18.

4. Cl. Edam Inv. 10, Hand. 28 sept. 1795.

5. Cl. Edam Inv. 10, Hand. 4 apr. 1796; ld. Jnv. 93, Acta Synode Noord- Holland 1798; Archief van de Hervormde Gemeente te Edam, in bewa-' ring bij het Streekarchief Waterland te Purmerend (afgekort als: Herv. Edam) Inv. B 4, Not. kerkeraad 26 sept. en 27 oct. 1793; ld. B 5, Not. kerkeraad 5 jan. 1794; Oud-archief van de stad Edam, eveneens in bewaring bij het Streekarchief Waterland te Purmerend (afgekort als: Stad Edam) Inv. 65 t, Resol. stadsbestuur 31 jan. 1794; B. Visser, Geschiedenis van de Nederlands Hervormde Kerk te Volendam, z.p. en z.j., 51-52, 203. - In 1805 telde de Hervormde gemeente te Edam 1934 zielen, waaronder 827 lidmaten, die te Volendam 129 zielen, waaronder 60 lidmaten. Ter vergelijking: de Rooms-Katholieke gemeenschap te Edam en Volendam bevatte in deze tijd ongeveer 1200 zielen, de Evangelisch-Lutherse gemeente ongeveer 230 zielen, waaronder ongeveer 130 lidmaten. Zie voor deze getallen: Herv. Edam Inv. A 37, Commissie tot de finantieele belangen der Gereformeerde gemeente binnen Edam, Not. 16 oct. 1805, en Visser, Hervormde Kerk Volendam, 61. - In de tekst wordt terwille van de eenvoud en de duidelijkheid steeds de term 'stadsbestuur' gebruikt waar sprake is, of van de 'Vroedschap', of van het 'Comité van Algemeen Welzijn', of van de 'Municipaliteit', of van de 'Raad der Gemeente'.

6. Cl. Edam Inv. 10, Hand. 4 apr. 1796; Visser, Hervormde Kerk Volendam, 53, 57.

7. Cl. Edam Inv. 10, Hand. 18 juli 1796, 4 apr. en 23 mei 1797; ld. Inv. 11, Hand. 17 juli en 27 nov. 1797, 16 apr. 1798; ld. Inv. 93, Acta Synode Noord-Holland 1798. Zie over de afzetting van Geldsligter als predikant van Bodegraven ook: G. Hamoen, Geschiedenis van de Herv. Gem. Bodegraven, z.p., z.j., 20-22. - Met de verwijzing naar de wettelijke bepalingen inzake overspel zal de Classis wel hebben gedoeld op het 'Echt-Reglement' van Holland van 1 april 1580, Groot Placaet-boeck, III, Amsterdam 1683, 502-504. Art. 15 van dit reglement bepaalt dat een overspelige man 'sijn officie ende staet' zal verliezen, en verder onbekwaam zijn 'omme eenige staet of officie...te...bedienen'. In de aanvullende regeling van 11 september 1677, ld. 507, wordt het woord 'inhabil' gebruikt. Dit heeft echter geen betrekking op de overspelige zelf, maar op de corrupte ambtenaren die deze bij herhaling in bescherming nemen, en in dat geval o.m. voor 'infaem ende inhabil' zullen worden gehouden.

8. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 17 juli, 9 oct. en 27 nov. 1797; ld. Inv. 93, Acta Synode Noord-Holland 1798.

9. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 23 juli 1798; ld. Inv. 176, brief-Classis Edam aan het Staatsbewind d.d. 26 juni 1805.

10. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 27 nov. 1797 en 16 apr. 1798; ld. Inv. 176, brief-Classis Edam aan het Staatsbewind d.d. 26 juni 1805. 11. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 16 apri., 4 juni en 23 juli 1798.

12. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 23 juli 1798; ld. Inv. 93, Acta Synode Noord- Holland 1798.

13. Zie voor dit alles: Cl. Edam Inv. 11, Hand. 29 oct. 1798, en ld. Inv. 93, Acta Synode Noord-Holland 1798.

14. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 9 juni, 27 oct. en 1 dec. 1800; J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der provinciale en particuliere Synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, 1, Groningen 1892, 385-386.

15. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 29 oct. 1798.

16. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 1 apr. en 20 mei 1799, 11 oct. 1802.

17. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 9 apr. 1804; Ypeij en Dermout, Geschiedenis Hervormde Kerk. IV, 188-189, 189 nt. 205; De Visser, Kerk en staat, III, 86.

18. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 22 apr. 1805; Stad Edam Inv. 65 t, Resol. stadsbestuur 14 feb. 1805. - Zowel Edam als Monnickendam beriepen zich op de genoemde resoluties van de Staten van Holland. Wie had nu gelijk? Wij zagen reeds dat deze resoluties beoogden de vergaderingen van de Classen te houden in alle 18 'stemmende steden' van Holland, zodat het beroep van Monnickendam als stemmende stad hierop in principe terecht was, en dat van Edam onterecht, in zoverre dit Monnickendam en Purmerend van deze vergaderingen wilde uitsluiten. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Monnickendam immers had in de loop van de tijd kennelijk geen kans gezien voor zichzelf en voor Purmerend een speciale regeling te treffen, zoals in de Classis Gouda voor Schoonhoven was gebeurd. Men had zich neergelegd bij de vanaf 1574 bestaande traditie, volgens welke de Classis altijd vergaderde te Edam. Daarom kon Monnickendam dus in 1795 niet zonder meer een beroep doen op bepalingen die ten aanzien van de Classis Edam nooit waren nageleefd. Samenvattend kan het volgende worden geconcludeerd. Edam beriep zich ten onrechte op de resoluties van 1620 en 1664 als wettelijke basis voor het houden van de vergaderingen uitsluitend te Edam. Monnickendam betoogde terecht dat zij samen met Purmerend op grond van deze resoluties recht had op het ontvangen van de vergaderingen van de Classis. Doordat deze bepalingen echter nooit waren nageleefd had zij in de loop van de tijd haar recht verwerkt. Daarom kon Edam zich zowel tegenover Monnickendam als de Classis met veel overtuigingskracht beroepen op een ononderbroken gewoonte van ruim twee eeuwen.

19. Stad Edam, Inv. 75 m, brief-stadsbestuur Edam aan het Staatsbewind d.d. 15 feb. 1805.

20. Stad Edam, Inv. 75 m, brief-Staatsbewind aan stadsbestuur Edam d.d. 18 feb. 1805.

21. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 17 juni 1805; Stad Edam Inv. 65 t, Resol. stadsbestuur 14 juni 1805.

22. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 17 juni 1805; ld. Inv. 176, brief-Classis Edam aan het Staatsbewind d.d. 26 juni 1805.

23. Cl. Edam Inv. 93, Acta Synode Noord-Holland 1805; ld. Inv. 176, brief- Classis Edam aan het Staatsbewind d.d. 26 juni 1805.

24. Herv. Edam Inv. B 5, Not. kerkeraad 4 aug. 1805, 30 mrt., 22 mei, 1 en 4 juni, 16 en 21 dec. 1806.

25. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 21 juli 1806; Herv. Edam Inv. A 57, Commissie tot de finantieele belangen der Gereformeerde gemeente binnen Edam, Not. 27 nov. 1807.

26. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 20 juli 1807; Stad Edam Inv. 65 t, Resol. stadsbestuur 2 oct. en 6 nov. 1807; Visser, Hervormde Kerk Volendam, 63-64, 66.

27. Cl. Edam Inv. 11, Hand. 20 juli 1807.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988

DNK | 79 Pagina's

'KERK EN STAAT' IN DE PRAKTIJK VAN DE CLASSIS EDAM 1795- 1807 *)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988

DNK | 79 Pagina's