GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

KONINGSROUW EN GOEDE VRIJDAG IN 1849 Onuitgegeven beschouwingen van A.L.G. Toussaint

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

'De slag is gevallen, de Koning is overleden.' Zo meldde een telegrafisch bericht uit Tilburg op zaterdag 17 maart 1849 de dood van Willem II, die op 57-jarige leeftijd in zijn geliefde residentie aan een hartaanval bezweken was. Naar gelang de 'verpletterende mare' 1 zich via de nog primitieve communicatie-middelen verspreidde, werd Nederland - het cliché is nauwelijks overdreven te noemen - in rouw gedompeld. Overal werden de vlaggen halfstok gehesen, 'de biljetten van openbare vermakelijkheden afgescheurd en in haast vervangen door de in zwarte randen gevatte aankondiging der sluiting van het tooneel.' Gedurende acht dagen luidden driemaal daags de torenklokken een uur lang, 2 wat over steden en dorpen in het gehele land een diep-droefgeestige sfeer moet hebben opgeroepen. Tijdens de kerkdiensten van de volgende zondag 18 maart herdachten 'leeraren bij de onderscheidene gezindten den droeven slag.' Een officiële rouw werd afgekondigd, die 34 weken met ingang van de dag der begrafenis moest duren. Zwart werd de heersende kleur. Alle officiële correspondentie was van een zware rouwrand voorzien; dat waren ook de kranten, die tot in de kleinste bijzonderheden berichtten over alles wat met de dood en de begrafenis van de Koning te maken had. Brochures met levensbeschrijvingen van de overledene en velerlei rouwdichten, eveneens met rouwrand of in zwarte kaft, gingen grif van de hand.

Rouwrituelen, zoals ze - zij het enigszins afgezwakt - nog tot ver in de 20ste

eeuw voortleefden, werden niet alleen door de overheid in acht genomen. Ook burgers namen bij sterfgevallen in het Koningshuis rouw aan met zwarte armbanden of met een rouwstrik links op de hoed, voorzien van een 'oranje dofje'; hun correspondentie op papier met zwarte rand werd met zwarte lak gezegeld. Het nog sterk levende vaderlandse gevoel 3 en de Hef de tot - niet zozeer de jonge monarchie, alswel de oude Oranje-dynastie - speelden daarbij uiteraard een grote rol. Zozeer zelfs, dat men zich kan afvragen, in hoeverre dit nationale eerbetoon ook de persoon van de Koning en zijn daden betrof.

Als Kroonprins had de held van Quatre-Bras en Waterloo en de overwinnaar van Hasselt en Leuven zich onaantastbare roem verworven. Vooral echter werd als koning op zijn conto geschreven de hem min of meer afgedwongen Grondwetsherziening van 1848, waarbij hij van een vrijwel absolute macht afstand moest doen. Dit deed de kritiek op zijn persoon en daden, die tot dan toe in een mengsel van waarheid en laster door een felle oppositie-pers was verspreid, 4 vrijwel verstommen. Voor zover hovelingen en officiële persoonlijkheden van minder edele daden van de Koning op de hoogte waren, zwegen zij volgens een ongeschreven wet, die nog lang van kracht zou blijven. Positief tegenover Willem II stond in ieder geval het belangrijke, maar nog vrijwel onmondige R.K. bevolkingsdeel, dat sterke sympathie van de Koning had ondervonden.

Op haar schrijfkamer aan de Alkmaarse Bierkade overdacht de bekende schrijfster A.L.G. Toussaint alles wat zij las, hoorde 5 en zag in deze dagen van nationaal rouwbetoon. Zij reageerde zoals zij in het voorafgaande revolutiejaar 1848 had gedaan: met de pen.

'De gebeurtenissen in Frankrijk' - had zij toen aan mevrouw Groen van Prinsterer geschreven - 'schokten mij zoo dat ze mij werkeüjk buiten alle lust en kracht lieten voor mijn gewoone werk dat mij te flaauw en te onbeduidend scheen,

ik was zoo vervuld door alles wat ik hoorde en voelde dat ik het uitstorten moest.' 6 Voor het eerst in haar twaalfjarige schrijverswerkzaamheid had zij het vertrouwde terrein van historie en fictie verlaten en zich onmiddellijk op de actualiteit gericht.

Het resultaat bestond uit drie tijdsgeschriften: twee artikelen en een brochure. Vrijheid - Gelijkheid - Broederschap, over de bedriegelijke leuze van de Franse Revolutie, verscheen in 'De Tijd' van 15 maart en Een doorluchte val, over Louis-Philippe, in 'De Gids' van april 1848. Het derde geschrift Fantasien in December 1848 7 was ook voor 'De Tijd' bestemd geweest, toen bij de herdenking van het tweede eeuwfeest van de Vrede van Munster op het Haagse Plein het standbeeld van Willem de Zwijger onthuld zou worden (5 juni 1848). Toussaint onttrok zich aan deze halve belofte uit tegenzin jegens Boudewijn (J.L. van der Vliet), de redacteur van 'De Tijd', maar ook omdat zij de verantwoordelijkheid van Koning en volk bij de uitvoering van de nieuwe grondwet in haar beschouwingen wilde betrekken. 8

8

Toen Fantasien in December 1848 als brochure bij de Haarlemse uitgever Bohn verscheen, had Willem II nog maar enkele maanden te leven. Op de dag van zijn uitvaart kreeg Toussaint van haar uitgever A.C. Kruseman een uitnodiging voor het samenstellen van een gedenkschrift ter gelegenheid van de Inhuldiging van de nieuwe Koning. Zij antwoordde: 'Zonderling dien dag dat ik Uw brief kreeg, fantaseerde ik op 't akelig contrast van 's Konings luidruchtige begrafenisfestijn en des Heeren Vierdag die ternaauwernood gevierd wordt. Ik wierp de uitstorting van 't volle gevoel zelfs op 't papier, maar vond geen tijd het tijdig te arrangeren, als tegentoon tusschen al die vleijende roemtoonen.

Wis gebruik ik het zoo ik de Inhuldiging geven moet. 9

Dit vergeten geschrift vond ik verstopt in Bosboom-Toussaints, uit 24 grote pakketten bestaande, schriftelijke nalatenschap, die - nog grotendeels ongeordend - in de Leidse Universiteits-Bibliotheek wordt bewaard (Ltk 1047). De nog onvoltooide 'uitstorting op 't papier' draagt van dit ontstaan de sporen: snel, op sommige plaatsen onleesbaar geworden handschrift, taal-en stijlslordigheden. 10

De Begrafenis des Konings Willem II en de Gedenkdag van 's Heeren dood aan de Christenen in Nederland

Welk een schril en luidklinkend rouwgebaar wordt daar bedreven op dezen dag door het gansche land - wat blinkt dat floers van zilver, en hoe veel pracht nog in dat statig zwart fluweel Hoe dof maar toch hoe statig klinkt die omfloersde [1 TO ] trommelslag - hoe gebiedend, dwingt dat bonzend klokgeklep tot rouwe - hoe droevig wordt het harte gestemd, bij 't vertoon van zoo veel rouwgewaad, - Zoo koud en ontoegankelijk een gemoed kan er niet zijn, of het voelt zich - door zoo veel toonen en zoo veel teekenen van rouw, tot de eigen droeve treurtoon gestemd - en het zien [doet het] in de rouwe van millioenen deelen - al was ook die rouwe niet in het harte.

Bij ons is het anders - wij hebben die rouwe in de ziel en [2'°] we zouden die hebben, al waren daar ook geen kranzen [? ] met krip omwonden geen wanden met dat laken omfloersd. Uit een diep bewogen ziel wijden wij den Weldoener der Natie een traan en zouden geen stemming vinden voor ijdel zinnelijk genot - zelfs al ware geene verbod der overheid daèr, om het te ontzeggen. We keuren zelfs het uiterlijk rouwgebaar niet af, we begrijpen het zoo goed, in een zoon dat hij de laatste eere aan een Vader brengt en dat hij die eere brengt met het het [2 x] hoogste en het reinste [2 TO ] wat hij te geven heeft - en dat het hem behoefte is de eerste daad van zijne Koninklijke magt, tot eene daad van hulde te maken aan zijn Koninklijke doode - dat het hem behoefte is vorstelijke pracht te leggen in die laatste eer - de laatste die hij een vader bewijzen kan - En schande over de natie zoo zij niet uit haar zelve - die Koninglijke rouwe met de tranen van de onderdanen mengde zoo zij een Koninklijk bevel noodig had om voor dezen vorst [3 ro ] [doorgestreept: 'gestorven op den vier'] niet zoo kort voor zijn dood haar een afgebeden wensch heeft vergund, diepe, opregte, innige maar

ook zelfs uiterlijke rouw te bedrijven. Alleen daar is een contrast dat mij diep treft - in deze dagen - dat ook Uw geest zeker zal ontroerd hebben, mede Christen - in Nederland. Overmorgen is het Goeden Vrijdag - en hoe zal die dag gevierd worden? O! met een Kerkdienst zeker - in de meeste protestantsche Kerken althans. O! met een lijkdienst zoo ik het wel heb 11 in [3v°] op de altaren der Katholyken 12 - maar voor het overige - wat is die dag voor de meesten, hoe wordt die gebruikt en hoe wordt hij gewijd. Is er éen beroep dat er stil staat, is [er] éen handel die niet gedreven wordt is er éen gebod der overheid die rouwbedrijf beveelt is er een burger van 't Christen-Nederland die het oefenen?

En hoe zoo veel rouwgebaar voor den Koning van Nederland - en zoo weinig voor den Koning der eere. - Zoo veel eerbewijs bij het graf van den man die onze legers heeft aangevoerd - en zoo weinig [4 ro ] voor Hem die den bloedigen kamp voor ons heeft gestreden in Gethsemané, 13 zoo veel openlijke dank aan den mensch die zijn leven waagde voor zijn vaderland, ja, maar ook voor zijne eigene vorst en zijne eigene zaak, en zoo weinig voor den Zoon des menschen die zijn leven heeft gegeven en zijne eere - voor anderen - met de Hoogste overgave der zelfverloochening.

Zoo veel roems aan den Krijger die zoo veel overwinning aan de Natie gaf, en zoo weinig - aan den Strijder die den dood en de zonde [4 TO ] heeft overwonnen, en voor altoos! Zoo veel tranen voor den bevestiger [? ] van een Koningrijk en zoo weinig voor den oprigter van het Koningrijk der Hemelen. Zoo veel prijze aan den hernieuwer [van] eene onvaste [? ] grondwet en zoo weinig voor den vestiger van den onomstootbare liefdewet van 't Evangelie. Zoo veel tranen in de natuurlijken dood [van] wat hij [ook] ware voor zijn onderdanen Zondaar was voor God, en zoo weinig voor Hen onnatuurlijken dood, van dien Eeuwigen reine [5 ra ] die niet noodig had gehad den dood te zien. Zoo veel wee om de dood op een ziekbed - zoo weinig om den marteldood op Golgotha - Christenen! Christinnen wat is U en mij, dat wij het mindere dus veel achten om het Meerdere

voorbij te zien. Christenen Christinnen dat het schril contrast U treffen moge omdat het een maal slechts een maal dus in actie met al de indrukwekkende magt van 't oogenblik U gewezen wordt. Christenen en Christinnen gedenkt doch dat we niet enkel [5™] meest van deze aarde zijn waar de Koningen der aarde regeren, maar dat we hier zijn om toebereid te worden voor het Rijk Gods waar diè Koning zetelt, die wij hier vergeten te eeren. O! ik wete het die Koning is niet door uiterlijk rouwgetoon te eeren of te dienen, geen krip om Uwe hoofden en geene katafalken in Uwe rouwzalen [? ] zullen hem eere [n? ], zullen hem opheffen [? ] maar toch, de stemming van een volk die de gedenkdag van zijn dood den ganschen [dag] aan gebed en boete en [6 r o] werken der Christelijke dankbaarheid wijdt die daarvoor de daarvoor de [2x] tijdelijke belangen vergeet, hare handelsbelangen laat, hare beroepspligten rusten laat die zulken dag wijdt en heiligt uiterlijk als innerlijk toont Hem den wil - en geeft zich zelf eene gemeenschap met Hem in Zijn dood - , die haar [? ] weldadig moet zijn na zóo veel gebeterd te hebben van een [...]

Hier breekt het steeds gejaagdere en onduidelijkere handschrift af met nog een tweetal onleesbare woordjes, maar zelfs als de schrijfster de tekst voltooid en herzien had, zou dat ongetwijfeld niets wezenlijks hebben veranderd aan het typisch Toussaintiaanse karakter van 's Konings begrafenis.

Typisch Toussaintiaans allereerst is de moralistische reflectie op gebeurtenissen in heden en verleden, in dit geval op het contrast tussen het rouwmisbaar bij de begrafenis van Willem II en de veronachtzaming, twee dagen later, van Goede Vrijdag. Het was een voor die tijd gewaagde nevenstelling, die onvermijdelijk leidde tot een vergelijking, weliswaar in de schaduw van de majesteit van de dood, tussen een Koning der Nederlanden en de Koning der Koningen, een vergelijking bovendien, die voor een vorst van deze aarde nooit voordelig kon zijn. 14 Een overtuigde monarchist(e) uit 1849 zou daar niet licht toe gekomen zijn, maar dat was Toussaint ook niet. Zij verschilde in dit opzicht van Groen van Prinsterer, naar wiens staatkundige inzichten zij zich doorgaans richtte: 'mr. Gr[oen] en zijne partij vinden hem [ = Garibaldi] verschrikkelijk revolutionair en zouden Fransje Bomba wel te Napels, die suffe Bourbon wel weer op de Tuileriën willen zien, alleen uit liefde tot die legitimiteit die ik noch in de historie,

noch zelfs in den Bijbel onder de theocratie zie gehandhaafd'. 15

Zij schreef dit weliswaar in 1862, toen het onwaardige gedrag van Willem III het aanzien van de monarchie steeds meer schaadde, 16 maar ook principieel kon Toussaints negentiende-eeuwse hang naar nuttigheid weinig vrede hebben met een stelsel dat niet in eerste instantie berustte op persoonlijke verdienste.

Haar liefde ging dan ook niet uit naar het monarchistische principe, maar gold de Oranje-dynastie, het glorierijke stamhuis van Willem de Zwijger. Dit bracht echter wel mee, dat zijn leden de plicht hadden hun hoge positie waar te maken.

Hoe beoordeelde Toussaint de Koning, bij wiens inhuldiging in de Nieuwe Kerk te Amsterdam zij aanwezig was geweest en die nu in Delft werd bijgezet? Anders dan men van een romantische schrijfster zou verwachten, had zij weinig op met 'onze ridderlijke en dappere vorst', 'onze hoffelijke en kunstlievende Vorst', zoals zij zich verplicht achtte hem te noemen in haar Fantasien in December 1848" In dit tijdsgeschrift viel reeds een vergelijking van deze Oranjetelg met Willem de Zwijger, hoewel 'geen bereikbaar voorbeeld voor een vorst', 18 merkbaar niet in zijn voordeel uit. Bijzondere nadruk legt de schrijfster op zijn plicht tot het kiezen van goede raadslieden om de Grondwetsherziening van 1848 te doen slagen: 'Om de diepten van der anderen list te peilen, en de draden van der anderen plannen te vatten en te ontwarren, en de ontwerpen van zelfzucht en kwade trouw te kruisen en te verijdelen; zouden dezulken niet meer zijn te vinden, gansch niet? - Ook niet als men zocht - als Willem II. zelf wilde zoeken, zonder juist te blijven staan op een zelfden trap der maatschappelijke rangen? zonder juist te staren op eenen enkelen - juist een der hoogeren - waar wel eens de hoofden het meest lêeg zijn of opgevuld met ijdeltuitige kleinigheden, of draaijen en duizelen van zelfgevoel onder de grootschheden des levens, aan

hunne voeten gelegd door hunne geboorte, zonder dat hunne verdienste er bij in vrage kwam.' 19

Onuitgesproken is hier de niet denkbeeldige vrees, dat Willem II na wijking van het revolutiegevaar gehoor zou geven aan conservatieve reactionaire invloeden.

Toussaint heeft de karakterzwakte van de Koning doorzien. Zij verdacht hem van populariteitsbejag. Dit blijkt ook uit een nauwelijks verhulde vergelijking - dit keer met zijn zoon Willem III naar aanleiding van diens Inhuldiging; 'Ziet! daar rijdt hij [= Willem III] langs uwe huizen henen, vrolijke burgerschaar! en begroet uw gejuich en uw gejubel met eene gulle eenvoudige goedheid, die niets van valsche overdrijving heeft, noch van hoffelijke gemaaktheid, minst van alles uitheemschen zwier. Geene glimlachjes, geene hoofdknikjes, geene kushandjes in zóó kwistige mate, dat ze veeleer verdenking wekken dan vertrouwen, maar van dat alles veeleer die soberheid, die voor de goede trouw getuigt, en waaraan men gelooven durft.' 20

Toen Da Costa geschokt op deze passage had gereageerd, antwoordde Toussaint: 'Ik begrijp mij dat Gij mijne antipathie tegen de uiterlijke liefheid van Willem II niet deelt - het grieft mij zoo de uitdrukking ervan U griefde maar bedenk toch het kwam hier op aan mijne impressiën te geven, en die waren juist door de tegenstelling en het telkens herhaald compareren met den opvolger ten nadeele van den laatsten, telkens sterker in tegenzin toegenomen en toen ik dus eindelijk spreken moest - c'était plus fort que moi, de ergernis op de lofzangen na den dood had ik gesmoord, nu moest het er uit.' 21

Met 's Konings Begrafenis heeft Toussaint beslist geen koningsgezind gelegenheidsgeschrift willen geven, maar een Christelijk getuigenis, zoals die vaker voorkomen in haar werken, met uitzondering van de vroegste. Opgevoed in het rationalistisch-humanistische Protestantisme van die tijd, was Toussaint eind 1838 op de Pastorie van Heiloo bij broer en zuster Hasebroek in aanraking gekomen met de geloofswarmte van het Réveil en het is zeker niet toevallig, dat met Pasen 1839 de naam van Christus voor het eerst in haar werk verschijnt. Het geloof in de Verlosser is haar in haar verdere, vaak zware, leven tot een grote steun geweest, een Protestants Christelijk geloof, waartoe zij wel iedereen had willen bekeren. Daarvan werd in 1840 haar hervormingsroman Het Huis Lauemesse een sterk getuigenis, dat niet alleen haar naam als grote romanschrijf-

ster, maar ook als gezaghebbende stem van Protestants Nederland vestigde.

Zij heeft de haar aldus toebedachte rol met graagte aanvaard en zich in voorkomende gevallen vaak bediend van een soort profetische toon, die zij daarmee in overeenstemming moet hebben gevoeld. Het is te beluisteren in de aanspraak 'Christenen! Christinnen!' uit 's Konings Begrafenis van 1849, maar eveneens in 'Volk van Nederland!' uit de voorrede tot De Delftsche Wonderdokter van 1883. 22 Aangestoken door deze zware rhetoriek kan men zich geneigd voelen op zijn beurt uit te roepen: Medelezers! Medelezeressen! Gaat het U als mij en is er iets in deze wijze van schrijven dat ons bij wijlen mishaagt?

Rhetoriek, immers, is een gevaarlijk stijlmiddel: door schaalvergroting kan zij verraderlijk werken en vragen oproepen over de ware gevoelens en motieven die zij vertolkt. Zo kan zij in het werk van Bosboom-Toussaint oprecht en overtuigend klinken, 23 maar soms ook als uiting van zekere zelfoverschatting en zelfs dwaling.

Men kan zich afvragen, of, indien de overleden vorst van hetzelfde kaliber als Willem de Zwijger was geweest, Toussaint behoefte aan een dergelijk protest zou hebben gevoeld. Zij heeft toegegeven geprikkeld te zijn geweest door overdreven lof en eer toegebracht aan een in haar ogen niet zeer sterke vorstelijke persoonlijkheid. 24 Men krijgt de indruk, dat tijdens het schrijven van 's Konings Begrafenis deze irritatie minstens even zwaar woog als verontwaardiging over de veronachtzaamde Goede Vrijdag, het eigenlijke hoofdmotief. Tengevolge daarvan heeft zij m.i. de juiste toon niet kunnen vatten en is zij vervallen in holle rhetoriek daar, waar men de uiting van geloofswarmte mocht verwachten. Nadat zij de ergernis van zich af had geschreven, zal zij verder geen behoefte hebben gehad het stuk te voltooien of, zoals zij aanvankelijk van plan was, elders te gebruiken. Een andere mogelijkheid is, dat zij uiteindelijk voor publicatie is teruggeschrokken, of dat Da Costa, bij wie zij in Amsterdam logeerde om de Inhuldiging van Willem III bij te wonen, haar die heeft ontraden. Niet minder waarschijnlijk echter is het, dat Toussaint met eerlijk religieus gevoel heeft beseft, dat zij te weinig positief gericht was geweest op het voorgegeven doel: innige dank te brengen aan de Verlosser op de gedenkdag van zijn dood en graflegging. In ieder geval is het niet meer dan rechtvaardig het ongepubliceerde karakter van 's Konings Begrafenis in aanmerking te nemen en het eerder als een directe 'uitstorting van het gevoel' dan als een uitgewerkte en door de schrijfster

goedgekeurde tekst te beschouwen.

Eenmaal herontdekt echter, kan een stuk met zulke typische Toussaintiaanse trekken moeilijk zonder meer worden genegeerd.


1. Gtaten en gegevens over de maanden maart/april 1849 zijn ontleend aan 'De Alkmaarsche Courant', 'De Amsterdamsche Courant', het 'Algemeen Handelsblad'en de anoniem verschenen, door A.L.H. Ising geschreven brochure De dood en begrafenis van Zijne Majesteit Koning Willem II. Haarlem, 1849, die in dat jaar 5 drukken beleefde.

2. Dit intensieve klokgelui veroorzaakte enige ongelukken, waarvan er drie stellig aan het slechte onderhoud der klokkentorens te wijten waren. In Beekbergen werd een der klokkenluiders ernstig gewond door een losgeraakte klepel. Hetzelfde gebeurde te Oosterhesselen (Dr.), waar een ijzeren bout van de klepel rakelings aan de drie knapen die het klokkentouw bedienden voorbijsnorde zonder iemand te raken. Minder fortuinlijk was een zekere Jan Schreve uit Venray, die dodelijk door, wederom, een losse klepel werd getroffen. 'Als eene byzonderheid merkte men aan, dat kort geleden dezelfde persoon, voor de arrond.-regtbank te Roermond, ter zake van smaadwoorden tegen Z.M. den Koning en de hooge regeering, te regt had gestaan'. Tragisch was ook de dood van de stadsklokkenluider van Middelburg, die na het luiden misstapte en in de toren naar beneden stortte.

3. Dit gevoel was tot omstreeks de Tweede Wereldoorlog in Nederland nog algemeen verbreid. Toen echter in 1978het 'Rijksmuseum' een tentoonstelling 'Het Vaderlandsch Gevoel' organiseerde, was dit bij de jongeren blijkbaar al zo onbekend geworden, dat de educatieve dienst het nodig oordeelde een bord bij de ingang te plaatsen om uit te leggen, dat het hier ging om zoiets als een optelling van wat er is ons omgaat als wij buitenlanders de Deltawerken tonen en... als Nederland het wereldkampioenschap voetbal heeft gewonnen! Zo kan het ook nu nuttig geworden zijn de nationale rouw van 1849 nader toe te lichten.

4. Cf. MJ.F. Robijns, Radicalen in Nederland (1840-1851). Leiden 1967 en J.J. Giele, De pen in aanslag, Bussum 1968.

5. Bij de bezoeken aan zijn vriendin zal J. Bosboom haar zeker uit Den Haag berichten hebben meegedeeld over Willem II, die daar als maecenas in de kunstenaarskringen grote populariteit genoot. Het is echter niet waarschijnlijk, dat de 'chronique scandaleuse' der oppositieblaadjes tot Toussaint in Alkmaar is doorgedrongen.

6. Brief aan E.M.M. Groen van Prinsterer-van der Hoop d.d. april 1848 (Familie-archief Bosboom).

7. A.L.G. Toussaint, Fantasien in December 1848, Haarlem 1848. (Te citeren als Fantasien).

8. H. Reeser, Repertorium opdebriefwisselingvanA.L.G. Bosboom-Toussaint, Amsterdam 1990, 101-102.

9. Brief aan A.C. Kruseman d.d. 10 april 1849. (UB Leiden, Ltk 1401, 1/3)

10. Het uit 11 bladzijden (171 x 212 mm) bestaande handschrift (UB Leiden, Ltk 1047) is als volgt samengesteld: een los blad, tweezijdig beschreven (I ro en 1"°) en een cahier van 6 bladen, waarvan 4 tweezijdig en 1 eenzijdig beschreven (2 ro - 6 ro ). Voorts geeft een tweezijdig beschreven los blad van hetzelfde formaat enige klad-aanzetten: '[r°] De begrafenisdag des Konings Willem II en de Gedenkdag der Begrafenis deszelfs. Aan de Christenen in Nederland. Christenen in Nederland

treft het U niet als mij dit sterk sprekend contrast tusschen dat schel en luidklinkend rouwgebaar dat op dezen 4den April wordt bedreven door 't geheel het Land. [v°] Is dit een ijdel spel der tegenstellingen waarin zich het vernuft vermijdt, is het waarheid [? ]lijke waarheid, is het geen aangrijpend contrast.' Om het karakter van het stuk niet te schaden zijn taalfouten en schrijfslordigheden alleen daar (tussen vierkante haken, ev. met een vraagteken) verbeterd waar de tekst onleesbaar was of onbegrijpelijk dreigde te worden.

11. Katholieken en Protestanten leefden in de vorige eeuw welbewust langs elkaar heen. Het verklaart de achteloosheid waarmee (Bosboom-)Toussaint 'catholica' behandelde: 'zoo ik het wel heb' moet gemakkelijk te verifiëren zijn geweest in Alkmaar, dat, volgens de volkstelling van 1850, 4228 katholieke inwoners had op een totale bevolking van 10.1921 Bovendien had Toussaint toen een R.K. dienstbode:

Neeltje Post, die hopelijk op Goede Vrijdag vrij heeft gekregen.

12. Toussaint heeft vermoedelijk eerst 'in de kerken der Katholyken' willen schrijven, maar na het omslaan van het blad is zij op een ander voorzetsel overgegaan: 'op de altaren der Katholyken', wat geen verbetering betekent als zij daarmee heeft willen aangeven dat op Goede Vrijdag de mis wordt gecelebreerd.

13. Doordravende rhetoriek verleidt de schrijfster hier tot het toekennen van het adjectief "bloedig" aan Christus' lijden in de Hof der Olijven.

14. Aan dit hachelijke thema heeft zich dan ook - voor zover ik kon nagaan - niemand destijds gewaagd. Ds. G. Ruitenschild bv., die bij de begrafenisplechtigheid in Delft de toespraak hield en de dag na Goede Vrijdag op 7 april 1849 in Den Haag een in druk verschenen Kerkelijke rede ter gedachtenis van ZM Willem U ('s-Gravenhage 1849) uitsprak, onthield zich van iedere vergelijking of toespeling van deze aard.

15. Brief aan E.J. Potgieter d.d. 22 mei 1862 (UB Amsterdam, Ah 73°). Groen van Prinsterer verduidelijkte zijn opvatting van de monarchie in een gesprek, dat hij 5 juli 1845 met Potgieter had over Bakhuizen van den Brink en diens Gidsartikel 'Hendrik van Brederode': 'Een woord nog van Groen, dat hij mij speciaal verzocht heeft u mede te deelen. Gij hebt hem namelijk in een punt onjuist beoordeeld, door hem eene ingenomenheid, eene voorliefde voor de Monarchie toe te kennen, welke hem vreemd is. Hij gelooft, dat een volk bij onze tegenwoordige ontwikkeling en beschaving even gelukkig kan zijn onder republikeinschen regeringsvorm als onder getemperd monarchalen. Slechts wenscht hij, dat die vorm het gevolg zij van de behoeften en herinneringen der Natie, en dat dan Grondwet geen doode letter, en een Gouvernement bij representatie geene representatie worde, comme dans certain pais (sic)'. (Onze Eeuw 1907 1, p 127).

16. Toen later ook de Kroonprins zijn plichten niet nakwam, stond Bosboom-Toussaint niet afwijzend tegenover de mogelijkheid van een republiek. Met de komst van Koningin Emma en de geboorte van Wilhelmina herleefden haar goede verwachtingen van het Koningshuis.

17. Fantasien, 25 en 8.

18. ibid., 23.

19. ibid., 27.

20. A.L.G. Toussaint, Gedenkschrift van de Inhuldiging des Koning? Willem m, binnen de hoofdstad des Rijks, 12 Mei 1849, Haarlem 1849, 19.

21. Brief aan I. da Costa d.d. 13 september 1849 (Réveil Archief V Cos 16).

22. A.L.G. Bosboom-Toussaint, De Delftsche Wonderdokter. Derde druk. Amsterdam 1883, IX.

23. Cf. J.M.C Bouvy, Idee en werkwijze van Mevrouw Bosboom-Toussaint, Rotterdam 1955, 267-284.

24. Cf. noten 9 en 21.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1992

DNK | 105 Pagina's

KONINGSROUW EN GOEDE VRIJDAG IN 1849 Onuitgegeven beschouwingen van A.L.G. Toussaint

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1992

DNK | 105 Pagina's