GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Acta van het Synodaal Convent,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Acta van het Synodaal Convent,

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEEL VIII. Van de Bediening der Barmhartigheid en het onderwijs der jeugd op de scholen,

Art. 36-38.

Uwe Commissie is benoemd tot Praeadvies over de beantwoording van art. 36 en 37 van het Agendum van het Convent, betreffende de practijk der barmhartigheden in de Gereformeerde Kerken, bijzonder door middel van diaconieën, vooral nu aan velen dezer door overmacht onthouden wordt, hetgeen voor de armen der Kerk is samengebracht. Bij die beantwoording sta voorop de wedervraag, of ook het inhouden van Diaconale goederen zou kunnen worden beschouwd als een getuigenis des Heeren tegen jarenlangen ongeestelijken, machinalen of ten minste zeer onvoldoenden arbeid. Zeker is opwaking alleen mogelijk uit Christus, onzen eenigen, barmhartigen Hoogepriester, die met zijn bloed ook de zonden zijner Kerken bedekke, door den Heiligen Geest in de harten werkt en zijne dienaren in de paden der gerechtigheid en barmhartigheid doet wandelen.

De Commissie acht het wenschelijk bij de beantwoording der bedoelde artikelen eerst de aandacht te vestigen op art. 37, en daarna op art. 36 en alzoo te wijzen, op de roeping dei' Kerke? i in de praktijk der barmhartigheid en het verval daarin ; vervolgens op de middelen tot rejormatie der Kerken, ook in dit opzicht.

Vanwege het gewicht en de uitgebreidheid dezer zaak zij het uwe Commissie geoorloofd, haar Rapport samen te vatten in enkele stellingen.

I.

ROEPING DER KERKEN IN DE PRACTIJK DER BARMHARTIGHEDEN EN VERVAL DAARVAN.

1. De barmhartigheid over nooddruftigen, verwaarloosden en eüi^iidigen, is niet slechts de roeping der diaconieën, maar in de eerste plaats van familiën, bekenden en geloovigen der plaatselijke Kerk;

2. de roeping der diaconie is niet slechts voor de armen en elhndigen te zorgen, maar ook de genoemde organen der bannhartiglieid tot bewustzijn en in ifjerkzaamheid te brengen;

3. in zooverre thans de Overheid nog de armenzorg aan zich trekt, is dit een getuigenis tegen de Kerken in hare verschillende organen en moet stelselmatig beproefd worden de armenzorg der overheid overbodig te maken, op dergelijke wijze als dit op het gebied van het onderwijs geschiedt;

4. in zooverre Vereenigingen en .Stichtingen buiten verband met de Kerken en hare organen voor de ellendigen zorgen, moet met schuldbelijdenis wegens het jarenlang plichtverzuira dit verschijnsel beschouwd en blootgelegd worden, en het gebrek minder gezocht worden in onvoldoende, geestelijke of lichamelijke verzorging, dan wel hierin, dat op deze wijze de plaatselijke of persoonlijke barmhartigheid braak blijft liggen, of zich oplost in samenbrengen van gelden en goederen.

5. tot de bestaande fouten der diaconie behooren:

a. gebrek aan opleiding voor het diaconaat;

b. het bijna uitsluitend bestrijden van de gevolgen, meer dan de oorzaken der ellende;

c. het bedeelen meer dan het bezoeken, verzorgen en vertroosten der nooddruftigen, terwijl deze menigmaal als eene soort paria's beschouwd worden, waarom zelfs de zoogenaamde diaconie-scholen en armen-kerken een valsch beginsel vertegenwoordigen ;

d. beperking van den arbeid tot slechts enkele soorten van armen of beroofden, terwijl juist het meest ellendige aan zichzelf overgelaten wordt;

e. gebrek aan verband met bestaande plaatselijke Vereenigingen en Stichtingen, en tusschen de verschillende diaconieën in classis en provincie onderling.

II.

MIDDELEN TOT REFORMATIE.

I. Eene gewichtige roeping ligt bij de Bedienaren des Woords. Zij hebben in de bediening des Woords, in de gebeden en bij afkondiging der collecten, zoowel als in bijzondere voorkomde gevallen van ellende de nooden bloot te leggen, de eischen en beloften van God in zijn Woord te herinneren, en de barmhartigheid als een der voorname kenmerken eener levende Kerk aan te wijzen. Psalm 41 : 2: elzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens eenen ellendige; de Heere zal hem bevrijden ten dage des kwaads. Matth. 5:7: alig zijn de barmhartigen, want hun zal bartnhartigheid geschieden. Matth. 25 : 34 en volgende verzen.

Vervolgens hebben de Predikanten in de Kerkeraadsvergaderingen ook de roeping der Kerk en Diaconie in deze zaak te bespreken en te overwegen, in ho.everre zij bij wekelijksche of maandelijksche bedeelingen tegenwoordig hebben te zijn.

2. Predikanten en Ouderlingen hebben bij huisbezoek er op te letten, in hoeverre hulp van Diaconie of andere organen der barmhartigheid noodig zij.

3. Bij voortdurende gevallen van armen, ouden van dagen, kranken, verwaarloosden en gebrekkigen, moeten de diaconieën allereerst werkzaam zijn, om te onderzoeken, in hoeverre familiën of andere particulieren in den nood kunnen voorzien. Het voorrecht barmhartigheid te oefenen, worde door de genade onzes Gods op het hart gedrukt.

4. Als middelen tot samenbrengen van gelden, voor zooverre de diaconie moet optreden, worden genoemd:

a. collecten niet slechts in de Kerk, maar ook aan de huizen, niet alleen voor de armen in het algemeen, maar ook voor bijzondere soort van ellendigen, als krankzinnigen, enz.

b. Verband met plaatselijke aalmoezeniers en diakonessen van verschillende soorten, volgens art. 26 der Kerkenorde, opdat noch de verborgen armen, kranken, ellendigen onverzorgd blijven, noch de onbescheidene armen dubbel onderstand bekomen.

c. het bezoek ook aan meer gegoeden, om in bijzondere gevallen ondersteuning te vragen, wanneer de toelagen der diaconie en de opbrengst van collecten ontoereikend zijn ;

d. ook vooral met het oog op weduwen en weezen, wordt een gedragslijn gevolgd, waarbij de diaconie wake tegen vermeerdering van eigen kapitaal, opdat zij geheel instrument blijve van barmhartigheid;

5. de diaconieën hebben de nooddruftigen niet slechts te bedeelen, maar ook te bezoeken; ook middelen te zoeken tot voorkoming van ellende, door het zoeken van arbeid voor werkeloozen enz.; wekelijksche samenkomsten, om met aanroeping van den Name Gods van de zaken, het ambt betreffende, te handelen, onder opzicht van de dienaren des Woords volgens art. 40 der Kerkenorde zijn ook wenschelijk ;

6. ook met het oog zoowel op de oplossing der sociale quaestie als op de gemeenschappelijke verzorging van blinden, doofstommen, krankzinnigen enz., is wenschelijk, het Classicaal en Provinciaal samenkomen van diaconieën, waarbij onder leiding van leeraars, besproken worde door de Classicale en Provinciale Diakonieën :

a. de maatschappelijke toestanden, de oorzaken en geneesmiddelen der ellenden ;

b. de stichting of het onderhoud van bedoelde stichtingen voor Classis of Provincie ;

c. in hoeverre annere diaconieën door^rijkere kunnen gesteund worden.

7. Gereformeerde stichtingen te ondersteunen, zoolang niet op Kerkelijke wijze gezorgd is voor een nooddruftige of verwaarloosde, daarin verpleegd, terwijl gearbeid worde, dat genoemde stichtingen in verband met de Kerken komen;

8. voor de opleiding tot het diaconaat zouden jongelingen gebruikt kunnen worden, die ook practisch konden geoefend worden;

9. geestelijke zonden mogen niet met inhouding van lichamelijken onderstand gestraft worden, en evenmin mogen aan bedeelden Kerkelijke voorrechten onthouden worden.

10. ook voor mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen, die doortrekken, in dienst treden, of tijdelijk verblijf houden, worde gezorgd door de diaconie, in zooverre particulieren daarvoor niet gevonden worden:

11. wenschelijk is een geschrift, waarin de roeping der diakenen in het bedienen van de tafelen der barmhartigheden naar Gods Woord en de geschiedenis der Gereformeerde Kerken beschreven worden. Tot het opstellen daarvan worden aangezocht Ds. Hoekstra te Utrecht, Ds. de Gaay Fortman te Amsterdam en Ds. Van den Bergh te Voorthuizen.

Uwe Commissie benoemd om rapport uit te brengen over Art. 38 «Onderwijs der jeugd in de scholen", heeft de eer u het volgenden voor te stellen:

1. bij de bespreking van deze zaak zich te stellen op hetzelfde uitgangspunt dat in dezen door de Commissie van het Agendum gekozen is, door het Onderwijs van de jeugd in de scholen te brengen onder hetzelfde hoofd als «Bediening der barmhartigheid".

2. uit te spreken, dat de vraag zelf dus ook terecht van het beginsel uitgaat, dat op de ouders de verplichting rust voor het onderwijs hunner kinderen te zorgen en van het feit, dat niet alle ouders daar geldelijk toe in staat zijn.

3. zij meent mitsdien, dat het de taak der Kerken is, die ouders geheel of gedeeltelijk geldelijk te gemoet te komen.

4. vasthoudend aan het gereformeerd beginsel »de vrije school", acht zij de stichting van Kerkelijke scholen niet gewenscht.

5. zij adviseert, dat de Kerkeraden met de Besturen der vrije scholen tot een contractueele regeling komen, vs'aarbij aan de Kerkeraden toezicht op den geest van opvoeding en onderwijs in de scholen wordt toegestaan, eh bijaldien die geest blijkt overeenkomstig de gereformeerde beginselen te zijn — erkennen zij die scholen als bruikbaar voor de kinderen der gemeente, onverschillig of de onderwijzer tot de Synod. Herv., Chr. Geref., of Ned. Geref. (doleerenden) behoort.

6. uwe Commissie meent, dat hiermede tevens voldoend beantwoord is de vraag uit de Kerk van Heeg: •nKerk en School. Het Syn. Convent adviseere den Kerkeraden, om aan de besturen der Vrije Christelijke Scholen in hunne woonplaats het recht te vragen van toezicht op de godsdienstige richting van het onderv^ijs; om i". met volle vrijmoedigheid de rechtzinnig bevonden scholen te krachtiger te kunnen steunen; 2", ketterij voorkomen en tegenhouden ; 3". mogelijke broeinesten van remonstrantisme, methodisme, perfectionisme enz. ontdekken en tegenstaan."

7. Verder meent uwe Commissie, dat op grond van punt 4 het stichten van Diaconiescholen behoort te worden nagelaten, te meer wijl zulke scholen aanleiding geven tot een ongewenschte splitsing tusschen bedeelden en niet-bedeelden, en ook tot eigenaardige misbruiken. Dat echter zoolang de Hiërarchie zulks niet belet er geen bezwaar bestaat tegen het gebruik maken van de bestaande diaconiescholeni

8. Eindelijk meent uw Commissie, dat het optreden der Kerken in de practijk zich in deze zal hebben te bepalen, tot het stichten van suppletie-fondsen, welke eigenaardig als afzonderlijke fondsen door diakenen moeten beheerd worden.

Dit rapport werd, uit gebrek aan tijd om nu het hoogst belangrijk onderwerp van het Onderwijs in de Scholen naar eisch te behandelen, en omdat men niet wilde vooruitloopen op de beslissing der aanstaande Synodale Vergadering, thans alleen gelezen en niet in discussie gebracht.

Het rapport op 't voorstel Leiderdorp, in aansluiting aan Voorthuizens circulaire, een werkdag aan te wijzen tot Dank-Vast-en Bededag, en de uitnoodiging daartoe ook te richten aan die Geref Broeders, die reeds vroeger tot Kerkelijke regeling geraakten, is van dezen inhoud:

Uitgangspunt bij de beantwoording deze"-' vraag zij:

1. dat het houden van Dank-, Vast-en Bededagen een der heerlijkste overleveringen is van de practijk onzer Gereformeerde vaderen en dies ook ons op het harte moet wegen.

2. dat bij het wegvallen van de bemoeiingder overheid ten deze, omgezien dient naar een ander middel, om, de tijden en gelegenheden daartoe dringende, zonder verwarring, op eenparigen voet en tot de meeste stichting der Kerken tot het instellen van zulk een dag te kunnen geraken.

3. dat de aard en het karakter van zulk een dag niet mag zijn: aanwending van een stichtelijk middel om de gemeente tot godzaligheid te brengen, noch ook het plaatsen van een meer de aandacht trekkend gebed naast de wekelijksche gebeden der gemeente; noch eindelijk een voor den Heere iDrengen van de chronische kwalen en ellendigheden waarmede land en volk en Kerk als overvloeid is ; maar dat doel moet blijven : in eenen gemeenschappelijken bijzonderen nood, die óf heel ons volk, óf onze Kerken in het bijzonder beklemt, als geraakt in de conscientie door de majesteit van Gods oordeelen, safim voor den Heere in de schuld te vallen, juist bij het aanzien dezer schuld nog verwonderd te staan over Zijne vele goedertierenheden, en desniettemin, naar de persing des harten is, af te smeeken, dat Hij in zijne oneindige barmhartigheden, deze plage of dit oordeel weer van ons gelieve te nemen, zoo dit strekken kan tot zijns Naams eere.

4. weshalve de gestelde palen deze zijn : a. dat er zij een algemeene, bijzondere en acute nood van heel ons volk of van de gezamenlijke Kerken ; b. dat de conscientiën begii.nen door deze toorne Gods geraakt te worden; en c. dat het een aanloopen zij van den Ontfermer, die het verbrijzelde hart als offerande aanneemt en om Zijne goedertierenheden, die reeds in zijne hand voor ons besloten zijn, wil aangeroepen en gebeden wezen,

5. dat een verzetten van deze palen, die ons door onze vaderen in 1619, zie art. 66 der Kerkenordening, gesteld zijn, waar zij spreken van tijden van oorlog, pestilentie, duren tijd, zware vervolging der Kerken, en andere algemeene zwarigheden, leiden zal tot onderschatting van de wekelijksche gebeden, tot verkleining van den Bededag bij te veelvuldige aanwending, en tot methodistisch misbruiken van de gebeden als middel, niet om den Heere aan te roepen, maar om onder gebedsvorm het Woord te bedienen aan de gemeente, en haar, niet den Heere, aan te spreken.

Op grond van welke overwegingen uwe Commissie voorstelt op het voorstel Leiderdorp in dezer voege te besluiten:

dat den Kerkeraad van Leiderdorp dank zal worden gezegd, dat hij op deze zake van gewicht, die onmiddellijk voorziening eischt, de aandacht van het Synodaal Convent gevestigd heeft, en dat het Convent, vooralsnog tot nadere regeling onbevoegd, de Kerk van Utrecht opdraagt, om in afwachting van wat de Synodale vergadering desaangaande vast zal stellen en bijaldien Art. 6ó in den loop dezes jaars aanleiding mocht geven tot het instellen van een openbaren Vast-en Bededag, alsdan te doen als Kerk wat bij Art. 66 in de handen der overheid gesteld was; altoos binnen de boven aangewezen palen, en alsdan, indien eenigszins mogelijk, op een werkdag.

DEEL X. Verhouding van Kerkert of deelen van Kerken, die nog onder de Hiërarchie bleven.

Art. 46 en 47.

Bij art. 46 moet wel onderscheiden tussclien de gevallen waarin het ambtsdragers als die waarin het leden geldt.

Voorop sta, dat alleen die oefening van tucht de rechte is, die gedekt is door de uitspraak van den Koning der Kerk zelven in zijn Woord. Daarom worde gewaakt tegen het gevaar om door het hiërarchisch voorbeeld geprikkeld, door misbruik van tucht de tucht almeer in minachting te brengen.

Of een ambtsdrager weigert denKerkeraad te erkennen, mag eerst voor vaststaande gehouden, wanneer de feiten getuigen hetzij door schriftelijke stukken, hetzij door openbare daden, en deze wél te onderscheiden van rondvertelde geruchten.

Zulke ambtsdragers zullen na herhaalde vergeefsche aanmaning om zich alsnog bij den Kerkeraad te voegen, niet langer als ambtsdragers mogen erkend op grond dat zij feitelijk hunnen dienst hebben verlaten, opdat de kerk geene schade lijde, doordien nog langer het ambt wel bezet zou heeten maar het niet zijn.

Men ga echter vooreerst niet verder voort om op eenige andere manier tegen hen te proj-cedeeren; daarover kan later nog steeds worden • laeslist in overleg met de classis.

Leden die weigeren den kerkeraad te erkennen zal men deswege vooreerst niet bemoeielijken, maar veeleer pogen om door onderrichting en vermaning ze af te brengen van hun verkeerden weg.

Voegen zij zich stillekens naar den gang van zaken door op te gaan onder de predicatie des Woords, dan zal men niet meer vergen, noch hen in eenig recht verkorten, al zouden zij zich nog niet verklaard hebben ten aanziep van de reformatie der kerk en misschien zelfs aarzelend of weigerachtig blijven om zich beslist dienaangaande uit te spreken.

Indien men tegenover sommige leden nog anders en verder zou moeten handelen, zal men niet verder voortschrijden dan tot de afhouding van de tafel des heiligen Avondmaals en met name de uitbanning mijden, zijnde dat alleen geoorloofd wanneer de aldus bejegende metterdaad zoover wij zien kunnen, door den Heere uitgesloten is van zijn Koninkrijk.

Juist met het Oog op de vele bitterheden, in dezen tijd vaak ondervonden, waardoor de bewegingen des vleesches ook bij de ambtsdragers kunnen gewekt, zou het misschien overweging verdienen om bij toepassing van tucht over openbare scheurmaking nooit te handelen zonder voorafgaand advies, hetzij van eene genabuurde kerk, hetzij van de classis.

Art. 47 veronderstelt dat de Kerkeraad, na eens, na bij herhaling te zijn aangezocht om het werk der reformatie ter hand te nemen, hetzij door openlijke uitspraak, hetzij door stilzwijgen, duidelijk bewezen zal hebben zijne roeping te verzaken.

Vast staat reeds uit de besluiten in de voorafgaande zittingen van dit Convent genomen, dat de geloovigen aldaar krachtens hun ambt hebben te handelen en zelven ambtsdragers te verkiezen of zoo daartoe in hun midden hel noodige personeel ontbreekt zich te wenden tot classis om raad en advies in zoo droeven stand van zaken. ,

In afwachting van die te bieden hulpe dienen zij echter hunne V erhouding tegenover zulk een Kerkeraad vast te stellen. Naar de meening uwer Commissie zullen zij die vergadering niet meer als een Kerkeraad mogen erkennen; mitsdien zullen zij spreekbeurten van harentwege ingesteld niet meer houden voor de bediening des Woords en zich in die bijeenkomsten niet meer laten vinden; zij zullen natuurlijk evenmin bij haar zoeken de bediening der Sacramenten; zij zullen die niet-erkenning strengelijk volhouden en mitsdien ook bij haar geen attestaties indienen of opvragen noch bij haar verzoeken indienen om zich te laten schrappen uit eenig lidmatenboek; daardoor toch zou het recht dier vergadering Om zulke dingen te doen, worden erkend. Als algemeen beginsel moet in alle deze en dergelijke verhoudingen gelden dat men geen gemeenschap mag hebben aan de zonde dier personen om aan den Koning der Kerk in zijn eigen huis de eerebieding te onthouden, die Hem toekomt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Acta van het Synodaal Convent,

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1887

De Heraut | 4 Pagina's