GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wedestaat den duivel!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wedestaat den duivel!”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederstaat den duivel ep hij zal van u vlieden. Jac. 4 - j.

Ons zelfbedrog gaat zooveel verder dan we denken, zoo onbegrijpelijk ver vooral, als het op den Duivel aankomt.

Er is niemand, die het ooit voor den Duivel op zal nemen. Onwillekeurig heeft ieder van den Duivel een diepen, hartgrondigen af keer. En als we van iets schrikkelijks hooren, van iets zoo slechts en gemeens, dat we er eigenlijk geen naam voor hebben, dan weten we in geen sterker en krasser uitdrukking ons gevoel van verontwaardiging lucht te geven, dan door te zeggen: „/? «/ is duivelsch!'

Er kan dan ook bij niemand, die niet opzettelijk en voorbedachtelijk gewetenloos en slecht wil zijn, ooit sprake van komen om met den Duivel te heulen.

Judas deed dat, en juist dat hij dit deed, maakt Judas' naam nu reeds achttien eeuwen gevloekt voor elk menschelijk oor. Dat de Satan in Judas voer, was Judas' opzettelijke boosheid om het met hulp van den Duivel tegen God en zijn Gezalfde op te nemen.

En zoo ontzettend werkt de heugenis van dit openlijk boeleeren met den Duivel na, dat er heel de middeleeuwen door sprake ging van een soort menschen, die met voorbedachten rade hun ziel aan den Duivel verkochten.

De Duivel zou hen dan helpen om hun aardsche schelmstukken te volvoeren of hun baatzuchtige doeleinden te bereiken, en daarvoor zou de Duivel dan hun ziel hebben; hun jammerlijke ziel, die ze willens en wetens, evenals Judas, wegwierpen voor eeuwig.

En nu nog, laat het niet ontkend worden, komt somwijlen het afschuwwekkend bericht tot ons, van zoo koele, berekenende, gruwzame, gewetenlooze goddeloosheid, dat men zich onwillekeurig afvraagt, of er in het leven van zulke gedrochtelijke onverlaten niet metterdaad een oogenblik moet geweest zijn, dat ook zij, in moedwillige boosaardigheid, eigenlijk Satan gekozen hebben tot hun God.

Maar natuurlijk tot het oor derzulken dringt het woord van Christelijk vermaan niet meer door. Eii van al diegenen, die naar zulk een woord van ernst nog luisteren willen, geldt het nog steeds ten volle, dat zij allen, zonder onderscheid, in den Duivel /am zielevijand zien.

Al de verachting hunner ziel is voor dien Verleider. Ze voelen het onweerstaanbaar, dat ze, als ze hem tegenkwamen, met hem zouden moeten worstelen. Vrede met den Duivel is hun iets ondenkbaars. Een vergelijk zelfs kan met Satan nooit gesloten worden. Voor hem geen kwartier.

En nooit, nooit is er dan ook één oogenblik in uw leven geweest, dat ge voeldet: „Nu krijg ik met den Duivel te doen!", of ge hebt gestreden, ge hebt hem tegenstand geboden, en het was een worsteling, als om den prijs des levens in uw ziel. Tot in het bloed uwer ziele hebt ge daartegen gevochten.

Althans, en daar school uw zwakheid in, als ge het merktet en het woiidt merken, dat het Satan was.

Want ook over den Duivel he.eft een zondaar zoo zijn eigen verkeerde begrippen, en onder die valsche begrippen is er geen zoo valsch als dit ééne, dat de Duivel alleen schuilt in groote, grove, schrikkelijke zonden.

U tot een openlijken diefstal, totbloedschande, tot een bewusten meineed, tot een klare Godslastering, u tot een moord te brengen, zie, dat zijn de gruweldaden, waarbij ge aanstonds den Duivel klaar bemerken zoudt; en dan zoudt ge, o, zoo dapperlijk in de kracht uws Heeren strijden, en Satan zou geen vat op u hebben.

Maar ge weet ook. Satan is nog altoos de oude bedrieger van het Paradijs.

Ge ziet hem niet. Ge hoort alleen een lispelend fluisteren. En zie, eer ge het merkt, viel een druppel gif op den bodem uwer ziel.

Nog altoos als in Eden.

Ook daar zou Eva zijn teruggeschrokken en naar God zijn gevloden, als Satan gezegd had: „Eva, vermoord Adam, dan hebt ge de wereld alleen!"

Neen, bij haar ki: id, bij Kaïn, zou hij dat aandurven, en het zou hem gelukken, maar bij haar deed hij zoo nog niet.

Bij haar was het iets kleins. En Satan weet het ook wel, juist met dat kleine, brengt hij het, o, zooveel verder om men­ chen te verderven, dan met meineed en

moord. Ook bij u komt het daarom op het kleine aan. Niet natuurlijk alsof een zonde, welke ook, ooit klein voor God zou zijn. Maar klein in uw berekenend oog, klein naar uw behoefte om te vergelijken, klein naar uw onwaren maatstaf.

En nu is dit ons jammerlijk ongeluk, dat wij den Duivel voor te groot houden, om zich in te laten met zulke kleine zonden van ons gewone alledaagsche leven.

Zoo enkele punten van ons karakter kennen we, waarin we bloot zouden kunnen staan voor een zeer diepen val. En Ai& t passen we dan ook wel op.

Maar zoo die kleine zondetjes van ons gewone leven, daar vermoeden we niet dat Satan achter zit.

Ja, erger nog, we hebben elk onze Hevelingszonden, die we stelselmatig verontschuldigen.

Zulke zonden zijn gemeend, die saam-l g hangen met de aangename zijde van ons dD karakter en van onze natuur. Ieder ontving zijn gave van zijn God. In ieder is iets liefs, iets dat aantrekt, iets waar zijn g kracht en zijn waardij voor anderen in t ligt. En, och, wie weet het niet, ook die v gaven en talenten bedruppelen we met onze zonde, vermengen we met wat opwelt h uit ons zelfzuchtig hart, en zoo wordt er a een reeks van eigenaardige zonden in ons geboren, die zoo innig saamhangen juist met den beteren kant van ons bestaan, dat we er nauwelijks zonde in zien. Om het N goede waaraan ze kleven, zien we ze door de vingers; vergen we van onze omgeving g dat men ze in ons dragen zal; en wennen m zelfs onze beste vrienden er aan, ze in ons te dragen.

En zie, dat doet nu ook Satan.

Ook hij mengt zich kwansuis onder onze beste vrienden, en stelt zich aan, alsof hij, evenals zij, deze kleine gebreken in ons vergoelijkt.

Dat laten we ons dan aanleunen.

Die kleine prikkel om stil en rustig in die kleine karakterzonden, van onze betere zijde voort te gaan, is ons wel aangenaam, en met elk jaar dat God ons het leven verlengde, zitten we dieper en ongeneeslijker, dank zij Satans heimlijk dringen, in die kleine lievelingszonden in.

En dit nu juist is ons groote gevaar, waarin we verkeeren.

Dan merken we van den Duivel niets; we zien hem niet; de gedachte zelfs dat hij er achter zit, komt niet in ons op; en de droeve uitkomst is, dat we dag aan dag rusteloos zijn onheiligen invloed ondergaan, zonder dat ook maar een beginsel van weerstand in ons wakker wordt.

Nu schaaft een streek met de vijl den zwaren ijzeren schakel wel slechts nauw merkbaar; maar ge weet ook, als die vijl rusteloos over het ijzer schrijnt, en altoos op dezelfde plek, springt toch ten leste zelfs de zwaarste keten ontwee.

Een druppel spet op den steen en maakt schijnbaar-het marmer slechts even nat. Maar laat d!e druppel telkens weer lekken, lekken aldoor, en ge weet het, dan wordt dat harde marmer ten leste doorboord en uitgehold.

En zoo nu gaat het ook op het marmerplaveisel in het binnenste uwer ziel toe. Als Satan aldoor, ongemerkt, u jarenlang dat kleine duwtje van binnen geeft, gelukt het hem eindelijk, u omver te werpen, en brengt dat kleine, vergoelijkte zondetje u den dood.

En daarom nu komt Gods Woord totu, om te eischen, dat ge daar een einde aan zult maken.

Die druppel van binnen moet niet voortlekken. Die vijl moet niet aldoor trekken. Dat duwtje mag niet eindeloos doorgaan.

Er moet. God wil het, breking in die langzame vergiftiging uwer ziel komen.

Satan mag niet ongemerkt meester blijven van uw hart.

En daarom nu zegt Gods Woord u: Weder sta !

Wedersta den Duivel.

Laat hem niet begaan.

Duld niet langer die verwoestende zelfmisleiding.

Doe de oogen open.

Zie, wie ongemerkt van binnen in uw ziel bezig is, om u te verwoesten.

Ruk den blinddoek af.

Zie, zie het, dat die stille vijler daar binnen, niemand anders dan de Duivel in eigen persoon is.

En zoodra g^dat gezien hebt, aarzel dan geen oogenblik, vlieg hem in het onheilig aangezicht en weersta.

Weersta, en ge zult het zien, bij zulk een leine zonde uit uw gewone leven, zal dat eerstaan reeds genoegzaam wezen.

Daar gaat Satan geen 'worsteling om aan.

Zóó als hij merkt, dat ge hem gemerkt ebt, en u niet meer streelen laat, maar e vuist tegen hem balt, is het opeens it, en kiest hij het hazenpad.

Weersta den Duivel, en hij zal van lieden.

De Heere in zijn Woord heeft het gezegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 augustus 1887

De Heraut | 2 Pagina's

„Wedestaat den duivel!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 augustus 1887

De Heraut | 2 Pagina's