GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En wervelwind en in storm”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En wervelwind en in storm”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een ijverig God en een wreker is de Heere, een wreker is de Heere; en zeer grimmig; een wreker is de Heere aan zijne wederpartijders, en Hij behoudt den toom zijnen vijanden. Nahum 1 : 2

Van Elia wordt verhaald, dat hij het eindelijk opgaf. Hij had nu zoo lang voor zijn God geijverd, met zulk een ijzeren volharding doorgezet en allen hoon en smaad om zijn God gedragen. En als het dan toch niet hielp en Achab bleef toch de machtige en Izébel bleef toch den toon aangeven, dan moest het maar uit zijn, dan moest de Heere hem maar wegnemen. En toen zat hij neder onder een jeneverboom en bad, dat zijn ziel stierve en riep naar den hemel: »Het is nu genoeg, Heere, neem nu mijne ziel weg, dat ik sterve!"

Jeremia, óók zulk een onvervaard boetgezant, had er eveneens voor gestaan. Ook hem was het met den haat der Pashurs en de krenking van de lieden van Anatoth te veel geworden, en ook Jeremia, de zoon van Hilkia, heeft een bitter en verbitterd oogenblik in zijn leven gekend, dat hij uitriep: «Vervloekt zij de man, die aan mijn vader boodschapte, zeggende: U is een zoon geboren!" en dat hij zeide: »Ik zal niet meer spreken in den naam des Heeren, en zijns niet meer gedenken!”

Maar noch Elia noch Jeremia hebben het bij dien moedeloozen onwil van het verbitterd hart kunnen uithouden. Elia is toch weer voor zijn God gaan roepen, en Jeremia zegt zelf: »Het werd als een vuur in mijn beenderen, en ik bemoeide mij wel om er tegen in te gaan, maar ik kon niet. Heere, Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht.”

Ontzaglijke worstelaars zijn die mannen van ongebroken, en toch eindelijk gebroken, maar straks weer opgebogen veerkracht geweest.

In den storm en in den wervelwind hebben ze de majesteit des Heeren HEEREN beluisterd, en, gelijk Nahum het uitdrukt, de wolken, die in het zwerk dreven, waren hun als het stof, dat de Heere opstoof voor zijn voeten.

Zoo stormde het om hem heen. Wat moet het dan niet gestormd hebben in hun binnenste!

Maar merk nu op, hoe de Heere deze reuzen onder de geloofshelden in het bangste oogenblik tot staan heeft gebracht, niet door verbolgenheid en geweld en overmacht, maar door stille, teederc aangrijping juist in de fijnere snaren van hun hart.

Jeremia zegt niet, dat hij door overmacht van wat hem overviel weer klein wierd gemaakt, maar dat er van binnen onrust in zijn hart kwam; dat het was of er iets van binnen bij hem branden ging; dat het ongemerkt een vuur in zijn bloed en in zijn beenderen wierd; en dat hij toen overreed wierd. > Hecre, Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden!”

En geheel hetzelfde toont Elia.

Ook hij zinkt in. Ook hem overmant de moedeloosheid. »Het is nu uit. Ik geef het op. Ik strijd niet meer. Heere, Iaat mij sterven!”

En nu komt ook over hem geen toornende overmacht, maar een engel Gods, die hem stil aanraakt en wekt uit zijn verbijstering, en zegt: »De weg zou voor u te veel zijn!" en hem nu hemelspijs biedt, dat hij gaat tot Horeb, om bij Horeb zijn God weer te ontmoeten; en te ontmoeten, niet gelijk Elia dacht en in zijn hartstocht en in de hooge drift van zijn natuur verwachtte, in de aardbeving, of in den sterken wind, of in het bliksemvuur uit de donderende wolken; neen, maar in het suizen eener zachte koelte; toen de adem des Almachtigen over t hem toog, en Gods vertroostend aangezicht zich aan hem openbaarde.

Beduidt dit, dat de Heere niet in den storm is, en dat Hij alleen in de zachte koelte komt, en dat dus zij alleen recht hebben, die nooit anders dan van teedere ontferming reppen, zonder dat ze in den toorn van Gods verbolgenheid ooit durven inzien?

Ganschelijk niet!

Gods Woord leert vlak het omgekeerde: »Een jaloersch God en een wreker is de HEERE, en zeer grimmig; een wreker is de HEERE; lankmoedig, maar van groote kracht en die den schuldige geenszins onschuldig houdt. Ja, des HEEREN weg is in den wervelwind en in den storm, en de wolken zijn het stof zijner voeten”.

Dit is dus uitgemaakt. In alle storm die over ons leven trekt, is de Heere. Zoo dikwijls donkere wolken zich boven ons saampakken, is Hij genakende. Als zijn donder dreunt, treffen ons de slagen. En al de somberheid en benauwing, die ons menschelijk leven drukt en soms zoo beangstigend maakt, is zijn doen. Hij is daarin ! > o, Heere, we vergaan door uwen toorn en door uwe grimmigheid worden we verschrikt!”

Een kalm voortkabbelen van het leven als met het stille ruischen van de beke, is er dus in de zake Gods niet.

Wie zoo er aan toe is, is buiten den stroom getreden, en heeft zich het lijf geborgen.

o, Zie het maar, wie voor God en zijn zake staan wil, moet altoos weer dien storm, moet dien wervelwind door!

Hoe heeft het niet om een Petrus, hoe heeft het niet om een Paulus gestormd !

Door wat wervelwind zijn 's Heeren vermoorde bloedgetuigen niet heen gegaan!

Bovenal hoe ontzettend heeft het niet gestormd over het hoofd van dien Worstelaar onder Gethsemané's olijven! Wat storm, wat wervelwind der ziele joeg er niet in dat Za»«»ZiZ Sabachtani, Mijn God, waarom van U verlaten!

Houd u dus niet vreemd, als ook boven uw hoofd de storm opsteekt, en de wervelwind u in het aangezicht snijdt.

Dat hoort, dat moet zoo!

Ruste daarboven, maar hier de strijd, hier de moeite, hier het kruis, dat gedragen moet, hier Job op zijn aschhoop, en nog öm hem halve vrienden dié hem tergen.

Als ge God maar in dien storm en in dien wervelwind ziet, en maar gelooft en erkent en tast, dat niet menschenmoedwil die stofwolk opjaagt, maar dat Hij het is, van wien ook voor uw leven en voor uw zielsstrijd en uw levens worsteling geschreven staat: »De wolken zijii het stof zijner voeten!”

Want al kra, akt en al knakt het dan om u

heen en boven uw hoofd, en al dreunt de bodem waarop ge staat onder uw voeten, dan is er onder het slingeren en geschokt en gedreven worden, toch nog een onzichtbaar klemmen aan een hand die niet loslaat. En als dan de golven over u heen slaan, en ge duikt en voelt dat ge naar de diepte wegzinkt, dan blijft nog in dat zinken die hand u het steunsel der hope.

Ja, al is het dat dan op het laatst alles loswrikt, en het is of uw eigen huis over u instort, en de lucht op u neervalt, en de aarde zelf met u in den storm wordt weggeslingerd dan is het nog, ook in dat uiterste der wanhoop, het rijden van een vader door den storm maar die bij al het loeien en het bulderen der orkanen, met de eene hand den teugel en met de andere zijn kind omklemd houdt.

Slechts één ding vergete uw ziel hierbij niet Stormen moet het wel; uit dien wervelwind moogt ge niet wegvluchten; en ook dan als de stofwolken uit Paran opstijgen, zal nog uw (Jod uw sterkte zijn; — maar in dien storm kunt ge den Heere niet verstaan.

De storm mag dus niet al uw leven zijn. En zondigt de verweeklijkte ziel, die in stil gepeins met haar God in een hoekje gaat zitten en zich de breuke van het huis Jozefs niet aantrekt en haar broeders den strijd alleen laat strijden even beslist zondigt gij, in uw ziele, zoo ge niet anders dan den God van den wervelwind kent en vreemdeling zijt aan het suizen der zachte koelte.

Er is meer dan strijden en worstelen, er is ook een zoeken van de gemeenschap van het Eeuwige Wezen noodig, en daartoe moet het uit het woud naar de stilte van de hut, van het slachtgewoel naar de tente der behoudenis terug Hij, de HEERE, moet u openbaar worden.

Niet een andere God dan die in den storm en in den wervelwind was, maar dezelfde.

Diezelfde heerlijke en ontzaglijke God, die zijn voetstap in het dreunen van den donder zet en zijn bliksemen als vonken uitspat, diezelfde God, die er in is als de aarde heeften het huis van uw geluk over uw hoofd neerstort, diezelfde God moet u bij Horeb in het zachte suizen zijner goddelijke, innerlijke toespraak verschijnen.

In het fluisteren van den Heiligen Geest.

In het bidden in u met onuitsprekelijke verzuchtingen.

In het verschijnen met zijn vertroostend aangezicht.

In de ondoorgrondelijke goddelijk mededoogen. diepte van zijn goddelijk mededoogen.

Tusschen dien heerlijken God, dat Eeuwige Wezen, en u moet het óok zijn — het Abba, lieve Vader! van het kind, dat zijn Majesteit gevonden heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„En wervelwind en in storm”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1887

De Heraut | 4 Pagina's