GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een iedw mensch, hoe vast hij sta, enkel ijdelheid. Psalm 39:6

Van onzen kant gemeten, is ons leven zoo geheel anders, dah naar God het meet.

Wat dunkt ons de schepping der wereld niet onbeschrijflijk lang geleden ! En toch, naar de Eeuwige rekent, is de wereld er zoo pas gekomen. Of wat zijn zes duizend jaren gerekend tegen die nooit begonnen eeuwigheid, die achter de schepping ligt, toen het Eeuwige Wezen nog alleen, zonder wereld was, en er geen engelen waren, noch een hemel bestond, en toen er niets was dan het eeuwige Liefdeleven van Vader, Zoon en Heiligen Geest?

Duizend jaren zijn voor U, zingt de psalmist, als één dag. Zoo zouden deze zes duizend jaren nog ternauwernood voor God zijn wat voor u een enkele week is.

Ons schijnt het paradijs en de kribbe van Bethlehem door zoo nameloozen afstand gescheiden, maar voor God liggen ze vlak bijeen, en is het, of zóó ©p de belofte van het Vrouwezaad de komst van Immanuel gevolgd is.

En zoo vlak en dichtbij lag voor Jezus, die in het Eeuwige inleefde, het eind der dingen, als hij zal wederkomen op de wolken, dat het was of er geen tijd tusschen zou liggen, en zijn apostelen ons gedurig van zijn toekomst spreken, als van een zaak die snel en haastiglijk te gebeuren staat.

o. Als er eens geen tijd meer zijn zal, en heel Gods kerke in de eeuwigheid zal zijn opgenomen, hoe zal ook voor onzen terugblik het paradijs dan met Golgotha ineenvloeien, en heel de historie van het Godsrijk ons als doorloopen schijnen in één vluchtige spanne des tijds.

En wat is dan tnu leven hier op aarde? Soms, het is zoo, valt het u lang. Onze zonde vond ook wat wij noemen »de verveling'' uit; als een enkele dag ons zoo nameloos lang duurt. Als men niet weet hoe den langen dag door te komen, of als een doorwaakte nacht bg het ziekbed zoo kruipt insteê van om te loopen.

Maar ge weet ook, zoo is het, als ge midden in den arbeid zijt, midden in de spanning van uw kracht en midden in de vreugde des harten niet.

Als er dapper gearbeid, diep geleefd, volop genoten kan worden, dan vliegen de uren, dan snellen de dagen om en om, en als weer de Sabbat aanbreekt, vraagt men zich verbaosd af, of er weer een week weg is.

Die verveling is dus slechts schijn, gevolg van onze leegheid en ijlheid en botheid. Een kind van God, dat hooger gemeenschap en heiliger bezigheid kent, verveelt zich, zelfs in slapelooze nachten op zijn leger, nooit.

Hoe rijker uw leven wierd, hoc sneller het zelfs omgaat. Een jaar voor een kind van zeven jaar duurt eens zoo lang als voor een man van vijftig.

En als ge er niet voor slaat, maar er van achteren op terug ziet, dan zijn de jaren van uw verleden zoo als stippen ineengevloeid, dat een persoon van vijftig jaren niet dan met de uiterste inspanning nog zou kunnen uitmaken, wat er in zijn vijftiende en wat er in zijn zestiende jaar met hem geschied en door hem is gedaan.

Er zijn enkele vaste punten in onze herinnering, zich hechtend aan een gebeurtenis, die een ommekeer in ons leven bracht; er zijn Beth-Els en Eben-Haëzers in wat achter u ligt; en die maken scheiding, ja; maar al het overige vloeit voor uw eigen heugenis zelfs als het water van eenzelfden stroom ineen.

Zoo maken we ons verleden te kort; korter dan het was; en, wat hiermee saamhangt, onze toekomst te lang; langer dan die zijn zal. En in die beide woelt de zonde.

De zonde, om ons verleden te weinig te tellen, en onze toekomst te groot te nemen.

Te weinig in ons verleden te achten op de goedertierenheden des Heeren en op onze schuld, alsof ze ons niet meer aanging. En te groot onze toekomst te nemen, als strekte ze zich voor ons uit eindeloos, en als leefden we niet juist slechts zooveel leyensuren als God voor ons bepaald had.

Dan beelden we ons in, als hadden we het leven slechts voor het grijpen; als stond het eigenlijk in onze macht; en als ware het wel zeer natuurlijk zoo God anderer levensdraad afsneed, maar als kwam ons eigenlijk een, o, zoo lang leven toe!

En dat breekt dan den ernst; dat schaadt aan de diepe afhankelijkheid waarin we van onzen God moeten leven; en als er dan weer een nieuw jaar aanbreekt, is het alsof het vanzelf spreekt, dat we ook dat jaar door zullen komen, en alsof onze eenige bekommering maar is, of God de Heere ons in dat jaar wel genoeg levensvreugd en niet te veel van 's levens kruis zal geven.

Nu ziet het kind der wereld hier het zondige niet van in; maar Gods kind voelt daar terdege iets van.

Vandaar, dat Gods kind, dat ons in de Psalmen voorzingt, zoo gedurig met dat raadsel van het korte leven bezig is, en uit vreeze, dat hij zich bezondigen zal, uitroept: „Heere, maak mij bekend 7nijn einde en welke de mate mijner dagen zij!" En dat vraagt hij, niet uit nieuwsgierigheid, zooals de heidenen doen, die de toovenaars en waarzeggers ondervragen, maar gelijk er opzettelijk bijstaat: „ Opdat ik wet e, hoe vergankelijk ik zijn!”

Het is hem een zielsbehoefte, om ook met zijn eigen tijdelijk aanzijn op te klimmen in het eeuwige. Uit den tijd, gelijk wij meten en rekenen in het eeuwige^ waarnaar het meten en rekenen met God gaat.

En nu zich daarin opheffende, is het hem, als zag hij God den Heere bezig, om in zijn eeuwigen raad ook het perk van zijn aanzijn te bepalen, en zijn heilige hand uitstrekkend, om aan te duiden: »Zulk een handbreed zal Davids leven zijn!”

Va; ndaar zijn diepe betuiging : „Zie, Gij hebt tnijn leven een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een iegelijk mensch, hoe vast hij sta, enkel ijdelheid!”

En nu eerst vindt hij ruste voor zijn blik op de toekomst, en roept hij jubelend uit: »Sela.”

Wat dunkt u, ligt niet in deze teedere stem­ t ming van David een veroordeeling van de t stemming, waarmee onder ons meestal een e nieuw jaar wordt tegengegaan ?

d o. Als ook wij eens begonnen met er 7iiet op te rekenen, dat wc dit jaar voleinden zul­ t len ! Zoo we eens op niets rekenden, en stil zagen op die hand van onzen God, waaruit s ons eiken dag en eiken nacht het leven toevloeii! A Z.eg zelf, zou er niet meer een bereiden van onze ziel zijn ! Minder een bouwen van lucht-S kasteelen, en meer een denken aan de vraag, k of er ook voor ons een plaatse zal zijn in het o Vaderhuis daarboven. Zou er niet minder naar j bergen van allerlei verwachting worden opgezien, en juist daardoor meer uit worden gezien naar de bergen van Gods heiligheid ?

Zeker ook het leven heeft zijn eischen, en h wee hem, die den blik in het eeuwige misbrui­ b ken wilde, om zich te ontslaan van de harde, a strenge, onverbiddelijke levenstaak, die hem e eiken morgen èn eiken middag wacht; en' die ; b zijn tijd ferspeelde; en toegaf aan de neiging ! h om slordig m zyn dageUjksch beroep en m dat ! „ a beroep nooit op tijd te wijzen.

Als het daarop aankomt, moet met dagen niet alleen, maar met uren en minuten gerekend, en zal Cod ons eens. rekenschap v s afvergen van eiken dag en elk uur, dat Hij ons schonk.

Dan is stipte orde en regelmaat veeleer een eisch, die ons juist van Godswege gesteld wordt.

Zijn er, vraagt Jezus, dan niet twaalf uren in den dag?

Maar als ge bij de wisseling van den tijdkring in de toekomst gluurt, met duizend bange vragen in het hart, wat u en den uwen die omsluierde toekomst brengen zal, neen, dan baat geen gissen en geen raden en geen er u over heen zetten. Dan is er maar één ding, dat ruste aan uw ziel kan bieden, en dat ééne is, dat ge uit den tijd in de eeuwigheid opklimt en u stelt voor het aangezicht van uw God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1888

De Heraut | 4 Pagina's