GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Al ligt de Conferentie in i^/wca//reeds achter ons, toch blijft de daar aanhangig gestelde vraag voor heel het land aan de orde.

Lees daarom wat de Boodschapper er zoo waar als schoon over schreef:

Eigenlijk moest het geen vraagstuk meer zijn, want door niemand is de waarheid weerlegd van hetgeen Prof. Van Velzen een achttal maanden geleden met zooveel nadruk schreef: »De Chr. Geref. en de Doleerenden zijn vereeuigd in alles, waarin de oprecht Gereformeerden in ons land vereenigd moeten zijn. Zij~ zijn vereenigd door den band des geloofs ; een band, waardoor de Heere zelf zijn volk vereenigt. Hij HEEFT hen vereenigd. En als de Heere dit gedaan heeft en doet, is de vraag : «Zullen wij ons vereenigen? " om niets meer te zeggen, voor een Christen geheel onbetamelijk.

Toch, men weet het, er waren vele schijnverschillen en verschillen over ondergeschikte zaken; de beschouwingen liepen hier en daar uiteen ; men gebruikte vaak verschillende termen voor dezelfde grondgedachten ; en vooral wat de verzekering der kerkelijke goederen betreft, opperde menigeen bedenkingen.

Van het wegnemen, oplossen en verevenen van dit alles is natuurlijk ernstige voorbertiiding en formuleering noodig. Aanvankelijk en met het meest gewenschte gevolg werkten daartoe de Docenten der Theol. school met de Deputaten der Doleerenden samen. Tot drie malen coe kwamen deze heeren broederlijk bijeen en waren, zooals de secretarissen ons meldden, zeer eendrachtig.

Maar nu wordt het dan ook tijd, dat er gedachten wisseling plaats hebbe in breeder kring, en dat althans alle ambtsdragers, die eenig bezwaar koesteren, dit vrijelijk kunnen uitspreken en onder de aandacht der broederen brengen. En indien men hierbij slechts biddend, ernstig en bezadigd te werk gaat, twijlelenwij niet, of onze leeraars en ouderlingen zijn of worden het ten slotte in bijna alles met de heeren Deputaten eens.

Ook de Boodschapper oordeelt, dat de voorteekenen allengs gunstiger gingen staan:

Enkele maanden geleden hadden v> 'ij veel minder hoop op een goeden uitslag van de conferenties dan thans. Immers, naar de uiting van gevoelens in de bladen te oordeelen, schijnt er veel meer onderlingewaardeering, vertrouwen en toenadering te komen. Zelfs De Roeper en Gideon begonnen allengs een milder toon aan te h slaan en aan te dringen oj> hei geted voor deze zaak.

Dit verblijdt ons. Tot den Troon der genade hebben we ons in zoo gewichtige aangelegenheid het allereerst te wenden. Want of wij al met Ds. Gispen en andere broederen de vereeniging »in Gods Woord gegrond, door • de natuur der zaak geëischt en met het oog op den nood der tijden alleszins gewenscht" vinden, God alleen kan de harten vereenigen en gewillig maken om in deze zaak naar Gods Woord te handelen.

Vele broederen, over en weer, zijn altijd nog van meening, dat de Doleantie en de Separatie tegenover elkaar staan en elkaar min of meer veroordeelen. Gaïirne nemen wij ook aan, dat zij die dit beweren, k geheel ter goeder trouw zijn. In theorie, in het afgerokkene moge men deze tegenstelling een tijdlang unnen volhouden, de praktijk maakt genoegzaam penbaar, dat de Separaties van 1834 en van 1886 wee golfslagen zijn van dezelfde reformatorische beeging. Beide groepen, zooweide «Doleerenden"als e «Gescheidenen" hebben de geheele «Ned. Herv. erk" als zijnde een valscA insttimlt, prijsgegeven om ot de leer, den dienst en de tucht der gereformeerde erken terug te keeren.

Aan de historische Nederlandsche Hervormde (of ereformeerde) Kerk bleef men beiden verbonden. aar het valsche instituut, dat zich ten onrechte «de ed. Herv. Kerk" noemt, sneed men beiden af.

Moge ook de vergadering van 10 April dit voor alle anwezigen, die er nog niet van overtuigd zijn, helder aken. Dit zou gewis aan veler gezindheid een guntige wending geven of den warmtegraad hunner toeenegenheid merkelijk verhoogen. Over woorden trijde men niet Het komt er slechts op aan, dat men lkaar begrijpt.

In dien geest ga het voort en verder.

Voor twee jaren lagen we nog door een uil, dieper dan de Stille Zuidzee, van elkaner gescheiden Thans zijn we elkander reeds óóver genaderd, dat we elkaar van verre toeoepen en soms verstaan kunnen.

Er is gebeden. Zij er nu ook dank. Dank sor zoo onverwachte uitkomst.

Daar het hoog belang heeft, dat men inusschen ook anderer stem hoore, wijzen we tegelijk op wat Ds. Gispen en Doe. De Cock n de Bazuin schreven.

Ds. Gispen is, gelijk men weet, vóór de Vereniging, maar beschouwt het toch als een ffer van aanbelang, dat men aan de overijde brengen zal, zoo het Statuut van 1869 wegvalt.

Toch, al had hij liever in stand gehouden at stond, Ds. Gispen staat er niet op.

Hoor slechts :

Ik voor mij zou wenschen] dat er vereeniging wame, uit drang des harten geboren. En het zou unnen, dunkt mij, indien wij wederzijds maar verlost aren van de fictie: «kerk der voorvaderen". Zoolang chter die fictie de geesten beheerscht, blijft het mij en raadsel hoe de beide organisatien van dol. en hrist. Geref. één moeten en kunnen worden. Dr. uyper heeft het raadsel opgelost door te stellen: gij hristelijke Gereformeerden helpt eenvoudig uwe erkgenootschappelijke organisatie uit de wereld, en dan zijn we er! Maar het is zeer de vraag of wij dit unnen en mogen. Het is de vraag of eenige kerkeijke vergadering daartoe bevoegd is.

De ondervinding heeft mij geleerd dat het «vrede naken" een zwaar werk is. Al wat in mij is heeft den rede liet en verlangt naar de eenheid der broederen. n 1869 heb ik het mijne ook gedaan om vrede en eenheid onder de broederen te helpen tot stand brengen. Steeds was dit mijn streven, en deswege kreeg ik links en rechts om de ooren, als irenisch en conciliant. En nu, in de latere jaren, de methode om alles uit de «grondbeginselen weder te ontwikkelen en te herstellen ook onder gereformeerden in zwang kwam, is voor mij en enkelen meer de tijd van afwachten aangebroken.

En dan legt hij terecht allen nadruk op het feit, dat de eenheid in onze heerlijke belijdenis hoofdzaak is, en laat doorschemeren dat ook z. i. al het andere, wat scheiden kan, voor die hoofdzaak moet zwichten.

Wij hebben alle reden om God te danken dat wij de heerlijke belijdenis der voorvaderen en de onveranderiijke grondslagen en vaste lijnen van de kerkelijke inrichting ongeschonden mogen bezitten, en die be waarden, tot op dezen dag-Dit is het wezenlijke dat wij van de vaderen erfden. Al het andere is bijkomstig en is vergaan, en vergaat met den tijd en de veranderingen die hij aanbrengt. Waren nu alle Gereformeerden dit maar met mij eens, dan bleven we geen dag langer gescheiden. Zoolang echter de Hervormden beweren: de kerk der vaderen is bij ons, en de Dolee renden: neen, bij ons is die kerk; en de Ledeboeriaansche gemeenten hetzelfde zeggen; en de Christelijke Gereformeerden aantoonen dat ze het allen mis hebben, want dat de kerk der vaderen bij hen is, blijft het mij duister, al denk ik van dat alles het mijne. Het eenvoudige feit is, dat tenminste de Ledeboeriaansche gemeenten en de Doleerenden en de Christeijke Gereformeerden de Hervormde kerk tut zijn, feitelijk van haar zijn gescheiden, en dat zij allen in een toestand verkeeren, dien dé vaderen niet gekend hebben. Dien toestand te aanvaarden zooals hij «J, zou k wenschen dat allen deden. Willen .anderen het feit anders kwalificeeren dan ik, het komt niet in mij op un dat kwalijk te nemen.

Maar zoo wij wijs waren, sloegen we allen de handen ineen, aanvaardden den toestand, gelijk die is geworden, en openbaarden wij ons voor overheid en volk als de conjessioneele voortzetting der Gereformeerde kerk in Nederland; en handhaafden wij ons als kerk met eene belijdenis tegenever het individualisme onzer eeuw.

Voor den Heere is het niet te wonderlijk daartoe de harten te neigen, en wij zijn gebonden aan de middelen die, onder Gods zegen, daartoe kunnen leiden.

Zoo smelt en vloeit het!

Maar dan komt ten derde nog Doe. De Cock, - die onder den titel: Een sfa-in-den-weg zicli aldus uitliet:

In De Heraut van i April zf gt Dr. Kuyper, als hij mijn artikel in De üaziiin van 29 Maart bespreekt:

«Met het Statuut van 1869 meegaan kunnen wij niet. Daartegen bestaat hij ons een volstrekt onoverkomelijk bezwaar der conscientie.

Dat mag men zelfs niet van ons vorderen. Hoe Doe. De Cock er dan ook aan komt, dat schrijver dezes hierover wel heen zou stappen, vatten wij niet."

Tot inlichting van Dr. K. diene, dat ik ertoe gekomen ben door zijn eigen schrijven in Ve Heraut van 4 Maart. Daarin lees ik:

«Naar ons inzien, is elk statuut, waarbij de Gereformeerde kerk zich als nieuw, nu pas optredend kerkgenootschap erkennen laat terwijl een ander genoot schap bij diezelfde Overheid erkend blijft als de historische voortzetting van de kerk der vaderen, een prijsgeven van iets, dat we niet prijsgeven mogen. Wel profijtelijk, maar niet goed. Men zal elkander hierin dus te dragen hebben, en o. i. is juist daarom de voorslag zoo uitnemend: Behotid gij dan plaatselijk 2{w statuut, laat ons het zonder doen, en houden we onze meerdere vergaderingen saam."

Ik meende inderdaad, geheel te goeder trouw en tot mijn blijdschap, dat de door mij onderschrapte oorden mij het recht geven om te zeggen dat Dr. K. de vereeniging zou willen met behoud van het Statuut onzerzijds. Dat er rtatuut stond en niet .Statuut, had ik niet opgemerkt; of liever, ik heb er niet genoeg aan gehecht. Welke beteekenis heeft niet een kapitale letter!

De laatste opmerking is metterdaad een vergissing. Het zit volstrekt niet in de kleine of groote s, waarmee statuut of Statuut geschreven wordt. Dat deed er niets toe. Maar wel school het niet, doch lag duidelijk uitgesproken m het woord plaatselijk dat er voluit bijstond. »Behoud gij dan plaatselijk, uw statuut!"

Dat zei natuurlijk zooveel als: «Plaatselijk, niet Collegiaal voor heel het land!"

Voorts komt Doe. De Cock dan op een vrij krasse bestrijding van Ds. Beuker, die hij/« extenso afdrukt, en dus eigenlijk wel juist vindt.

Maar dan komt toch ook bij hem tjn slotte de minne van het hart weer boven, en bidt ij van God dat Ds. Beuker ongelijk moge rijgen.

Kostelijk zoo !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's