GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De heer A. Brummelkamp

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heer A. Brummelkamp

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer A. Brummelkamp Jr. van Groningen — op 6 en 20 Maart de bekende candidaat van ons Christenvolk, boven wien mannen als Wildeboer en Van Dijk, Bahler en Sijpkens, aan den Christusverwerper Veegens voorkeur gaven — schreet in het jongst verschenen nummer van De Vrije Kerk een zoo treflijk opstel over de Vereeniging van de in Separatie en Doleantie levenden, dat we geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding, om er onze lezers van op de hoogte te stellen.

Hij leidt zijn bespreking in met te herinneren aan Beets' gedicht van da twee Lutschmeu, de bekende ber^strooraen, die hun kleuren mengen, en waar Beets van zong:

»De Lutschinen, Witte en Zvrarte, Gaan elk haar eigen pad; Zij maken een vreeselijk leven, En schuimen als 'kweet niet wat.

»Zij schuimen, bruisen, branden Vervaarlijk om stronk en steen; Maar komen elkander steeds nader, En stroomen ten laatsten ineen.

»En als nu vervolgens die beiden Vereend zijn naar lichaam en geest, Dan zet ik het u te onderscheiden, Wie wit en wie zwart is geweest.

»Gansch anders de prachtige Rhdne, Waar hij 't meer van Geneve verlaat, En hij de Arve wel aan-, maar niet opneemt, En niet met, ofschoon nevens haar gaat.

»Mijlen ver gaan ze onwillig tezamen. De eene blauw, de and're grauw, gram te moed'. Tot ze op eenmaal die koelheid zich schamen, Zich omarmen en één zijn voor gied.

»Dwaze trots, ijd'le toorn, die den nooddwang. Die vereeniging eischt, wederstreeft! Waar gij weet dat het eens toe moet komen, Doe dat liever terstond en beleefd!"

En alsnu ter zake komende, heeft hij den moed allereerst klaar en duidelijk uit te spreken, dat hijzelf persoonlijk beslist voorstander van de Vereeniging is.

Hij wil ze: i". omdat God de Heere ze wil, en doet tegen de glorie van dit hoog gebod de nietigheid uitkomen van wat er tegenover is gesteld.

Hier zij het ons vergund op te merken, dat men onzes inziens de zaak tot dusver te dikwerf uit een bekrompen standpunt, te uitsluitend uit een klein-kerkgenootschappelijk oogpunt beschouwd heeft. De vraag is niet en mag niet zijn: is de vereeniging mij persoonlijk aangenaam ? Zijn de personen die handelend optreden mij sympathiek? Begaan zij ook fouten? Is of was hun toon tegenover ons altijd betamelijk? Ook niet, als bij berekening : wat staat onze Kerk te wachten als de Doleerenden zich uitbreiden ? Of, bij mogelijke ineensmelting: welk element zal bovendrijven, en zullen wij misschien 09k iets van onze eigenaardigheid verliezen ? — Het valt gemakkelijk te verstaan dat deze of soortgelijke vragen opkomen of reeds op de lippen zweven, en voorzeker hebben sommige daarvan althans een betrekkelijk recht. Maar wat wij niet toegeven, is, dat zulke vragen in de eerste plaats en uitsluitend over de quaestie der vereeniging moeten beslissen. Neen, dat kan in dezen de juiste gedragslijn niet zijn. De ware politiek ziet hooger op en wil zich laten leiden. Leiden, niet door de personen die middelen en werktuigen zijn, waarvan God zich bedient om zijn oogmerken uit te voeren, maar door Hem die ook die personen besturen moet, en van de geesten eischt dat zij zich zullen laten regeeren door den Heiligen Geest. Is het Gods wil, al of niet? Mogen twee stroomen uit één bron gescheiden blijven ? Kan het tegenhouden der vereeniging ook een tegenhouden zijn van de bedoeling Gods ? In één woord, niet, wat is ons aangenaam of wat is naar der Doleerenden believen, maar wat is naar het Woord Gods, afgezien van wederzijdsche plannen, berekeningen, bedoehngen en drijfveeren, de geopenbaarde wil des Heeren — ziedaar de vraag, die, naar wij vastelijk gelooven, over alles beslissen moet en die in de aangewezen uitspraken der Schrift over de eenheid der geloovigen haar ondubbelzinnige beantwoording vindt.

Hij wil ze, ten 2"., omdat de wereld om ons heen er onder lijdt, zoo het Christendom in haar midden gedeeld, en dies met gebroken kracht optreedt.

En hij wil ze ten 30., cmdat er aan geen weer opbloeien van onze Gereformeerde Theologie te denken valt, zoolang onze krachten te veel versplinterd blijven.

Over dit laatste punt zegt hij schoon en bezielend o. a. dit:

Men zou dan namelijk, als alle krachten en gaven op dit gebied in één kerk waren samengevoegd, en daarom juist aller eenheid in grondbeginsel door niemand zou worden betwijfeld, allengs zien verdwijnen het valsche individualisme, dat op theologisch gebied zulk een heilloozen invloed heeft geoefend; het zich groepeeren van richtingen om één persoon, die van de erkenning van het ware en noodige in die richting een shibboleth maken en zoodoende allerlei kerkjes bouwen binnen de Kerk. En wat men terugkrijgen zou en vroeger dan ook Had, dat zouden zijn krachtige theologische persoonlijkheden, waaraan de Kerk des Heeren, niet het minst de Gereformeerde kerk, te allen tijde rijk is geweest; die zij ook als levende prisma's, waarin het veelkleurig licht der waarheid zijn stralen breekt, niet missen kan ; en die, op den breeden grondslag der belijdenis staande, scholen vormen, wier discipelen ook na hun verscheiden nog hun arbeid aan de Kerk ten goede doen komen. Persoonlijkheden als een Voetius, een Coccejus, een Vitringa en dergelijken, van wie men nooit gehoord heeft dat zij eigenlijk meer aan hun eigen roem gebouwd hebben, dan aan dien der Kerk Gezegende tijd, als dit valsche individualisme eens had plaats gemaakt voor hetgeen waarvan het de caricatuur is : het staan van verschillende persoonlijkheden in den dienst van één gemeenschappelijk doel! Zouden we, om ons vaderland ook van die krankheid te verlossen, niet mogen staan naar vereeniging tusschcn Doleerenden en ons ? Of zou men willen beweren dat wij buiten dit theologisch proces staan en het ons eigenlijk niet behoeven aan te trekken, omdat wij als Christelijke Gereformeerden op ons eigen terrein genoeg gebben aan hetgeen de vaderen ons achterlieten ? Dan zouden wij willen vragen, of dat niet een verzaken van onze roeping zou wezen. Immers is een kerk nooit voor zichzelf alleen in de wereld, maar moet zij, als een stad op een berg, haar licht laten schijnen voor de wereld, opdat ook de wereld verlicht worde.

En is door de ondervinding van zoovele jaren genoegzaam gebleken, dat aan de Lands-academies — trouwens geen kerkelijke instellingen — de theologie allengs haar karakter verliest en rijpt voor ver vloeiing met de wijsbegeerte of de geschiedenis der godsdiensten, zal men dan durven ontkennen dat het op den weg der Gereformeerde Kerk allereerst ligt, haar een nooddak te verschaffen niet enkel, maar een paleis te bouwen waardig haar stand en haar verleden ?

Doc'n hier liet hij het niet bij, hij woog ook de practische bezwaren en schroomde geen oogenblik ze moedig onder de oogen te zien.

Het eerste is het standpunt zelf der Doleantie. Maar, vraagt Ds. Brummelkamp terecht, was dat ook niet het standpunt der actie van 1834? En zoo ja, heelt men dan recht nu de hand af te wijzen, die terugwenkt naar het pad eens door uw eigen vaderen betreden?

Tweede bezwaar is de Kerkelijke Kas. Een punt dat thans geheel uit den weg is geruimd, daar voorgesteld wierd dat de Chr. Gereformeerden plaatselijk onder een statuut zouden blijven. Hiermee verviel voor hen de Kerkelijke Kas, en kan dan ook wat Ds. Brummelkamp hierover schrijft, later ter toetse komen.

Derde struikelblok : Wat naam zult ge voeren? Rieitegea voert Ds. Brummelkamp aan, dat in den jongsten tijd ook buitenaf in Amerika en Schotland allerlei naamwisseling bij de kerken plaatsgreep, en dat ook de kerken van 1834 ten onzent verre van gestadig bij heur eersten doopnaam bleven.

We voegen er bij, dat deze strijd over den naam nooit van eenige beteekenis kan worden. Naar Christus noemen we ons Geschiedkundig constateeren we, dat de kerk van Christus na gedeformeerd te zijn, wéér gere/ormeerd is, en dat wij het met deze Gereformeerde kerk houden. Eindelijk, zoo men wil, dat we onder deze kerken de kerken van Nederduitsche sprake zijn. Eilieve, zoo uw naam uw wezen maar uitdrukt, wat hecht ge dan aan eenigen titel ?

Vierde moeilijkheid schept het statuut van 1869, aldus door Ds. Brummelkamp ingeleid :

De lijst der praktische bezwaren is echter nog niet ten einde. Men wijst ons op... het Reglement, het door de geschiedenis die het nu gekregen heeft fameuze, het voor jaren opgemaakte, het sinds bijna vergetene, het zoo goed als slapende (wie sprak er ooit van? ), het in de Archieven der kerk weggeborgene en verborgene, maar opeens van onder de paperassen tevoorschijn gehaalde, akribisch bekekene, in de presbyteriale weegschaal opgewogen en te licht bevonden Reglement, kortom op het Reglement van onze kerk, waaraan in onze Kerk nog nooit zooveel aandacht en zoovele besprekingen gewijd zijn als in de jongstverloopcn twee jaren, — en men vraagt ons hoofdschuddend: Hoe moet het bij een mogelijke vereeniging met dat Reglement?

Op dit punt nu is Ds. Brummelkamp zoo radicaal mogelijk en staat geheel aan onze zijde.

Hij zegt er van:

Zonder hier in verdere bijzonderheden te treden, gelooven wij derhalve dat het zaak zal zijn voor onze kerk op dit ofïicleele Reglement officieel terug te komen en langs den geordenden weg positie te nemen in den lande, onder haar eigen vaandel, met de voor vriend en vijand herkenbare kleuren, doch altijd zoo dat zij het ongeestelijk beginsel, dat in dit document ligt, vermijde. Al moesten we dan wat men onze vrijheid noemt aan 's lands Regeering teruggeveH; al ware het onzeker, of we die wel weer langs een anderen weg terug zouden krijgen; al ware het denkbaar, , dat zonder zulk een Reglement de plaatselijke gemeenten door een handvol kwaadwilligen hunne goederen konden kwijtraken — toch zouden wij het wenschelijker achten ons standpunt zuiver te houden, dan uit vrees voor stoffelijk verlies een beginsel in onze kerkpolitiek in te halen, dat met het geestelijk karakter der gemeente in strijd schijnt.

Eindelijk, want ook de bespreking van het kritiekste schroomt hij niet, brengt Ds. Brummelkamp ook de Theologische School en de Theologische faculteit der Vrije Universiteit ter sprake.

Zijn raad is: Smelt ze inéén.

Wij zouden van meening zijn dat de middenweg hier de ware is, en dat daarom de oplossing dezer moeilijkheid gemakkelijker vallen zal, dan men bij den eersten oogopslag zou vermoeden. Er bestaat aan beide zijden een opleidingsschool: wat verhindert, , zouden wij willen vragen, dit schijnbaar struikelblok in een hulpmiddel om verder te komen om te scheppen en kloekweg te zeggen: Welnu, vereenigen wij dan de wederzijdsche krachten en concentreeren wij ze op één punt ? Twee kweekscholen te behouden zou óók mogelijk zijn; besloten we daartoe, we zouden ons dan op het illustre voorbeeld der Vrije Schotsche Kerk kunnen beroepen, die bij een landsbevolking van ongeveer vier mlllioen zielen niet minder dan drie Theologische Faculteiten, met volledig bezette leerstoelen heeft. Doch we achten om meer dan één reden die gedragslijn voor ons niet verkieslijk, en blijven liever bij het denkbeeld van ineensmelting van Kampen en Amsterdam. Ineensmelting op denzelfden voet, ais waarop we die bepleit hebben voor d.: : beide Kerken. Vraagt men of we dan geen Q\txcompleet van hoogleeraren krijgen, dan zijn we daarvoor in 'trtiinst niet bevreesd. Verscheidenheid van gaven, ook in dezelfde leerstoelen, is geen schade, maar een voordeel. Maar men behoeft nog aan geen bezetten van één leerstoel door twee of meer hoogleeraren te denken. Immers is het een bekend feit, dat de veelheid der stof die te verwerken valt, te Kampen bijvoorbeeld, voortdurend wel over gebrek aan onderwijzend personeel, maar nog nooit over het tegendeel heeft doen klagen. En mag men hierbij ook niet denken aan de behoefte aan goed gymnasiaal en goed universitair onderwijs voor onze jongelieden? De langzamerhand zich onder ons nestelende gewoonte om de jongelieden zonder bedenken naar de bestaande gymnasia en universiteiten te zenden, komt ons niet weinig bedenkelijk voor. Men kan de consequenties op het gebied van het onderwijs niet ontgaan. Middelbaar en hooger onderwijs, als het ontkerstend is, moeten daarom nog schadelijker werken dan het lagere dat we afkeuren, omdat zij hunne adepten uitnisten voor de midden-en hoogere standen der maatschappij. Zullen dan bijvoorkeur de aanstaande bedienaren des Woords, aleer zij theologie studeeren, met die geestdrift die den jongelingsleeftijd eigen is, tot deze troebele bronnen gaan, om daar \\j^i heel hun volgend leven hun smaak bedorven te zien? Daarom wachten wij ook met het oog op de Vrije Universiteit van de besprokene vereeniging heil; breeder grondslag v«or de classieke studiën onzer theologische studenten; en, kregen we ook langs dezen weg een eigen gymnasium, tevens de mogelijkheid voor onze andere zonen om »te studeeren", zonder het slachtoffer te worden van het Naturalisme, het Staats-Socialisme en het Materialisme onzer tegenwoordige Rijksuniversiteiten. Op den duur kunnen wij moeilijk van het eenigszins geïsoleerde, dat ons als kerk en als burgers dikwerf nog aankleeft, afkomen, zonder een ruimer horizont aan onzen #pvoedkundigen hemel - maar het is lang niet onverschillig waar we dien zullen zoeken!

Wat ons vooral in deze studie aantrok, is het hooge standpunt, de bseede gezichtskring, de diepte van opvatting die er in uitkwam.

Er was geen kleingeestig, geen beknibbelend noch bedillend man in aan het woord.

Die het sprak, sprak uit hooger drang, omdat een edeler aandrift in hem getuigde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De heer A. Brummelkamp

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's