GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rapport over Art. VIII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rapport over Art. VIII.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan den Ondergeteekende werd bij besluit van 26 Juni 1888 door Uwe vergadering opgelegd, eene verklaring in schrift te brengen omtrent den zin en de beteekenis van Art. VIII onzer Kerkenordening; eene verklaring, die gewenscht scheen, om, met mijding van het uiteenloopcnd oordeel, dat thans almeer insloop, een handelen op voet van eenparigheid in de onderscheidene Classen te bevorderen.

Zich naar vermogen van dezen last kwijtende, veroorlooft hij zich U de hiervolgende uiteenzetting aan te bieden.

Het tegenwoordig artikel VIII van onze Kerkenordening dankt zijn oorsprong aan een besluit der Provinciale Synode, die in IS74 te Dordrecht gehouden is. Op deze Synode was uit de Classis van Delft of Dordrecht (uit welke is onzeker, daar van deze twee Classen de Instruction teloorgingen) een vraag ter tafel gebracht, die op het proponeeren betrekking had. Blijkens den nauwkeurig overgedrukten tekst namelijk der Acta van deze Synode, die Prof.

Dr. Rutgers voor de Marnix-vereeniging ter perse heeft, en waarvan welwillende inzage gegund wierd, luidt de vraag en het desaangaande genomen besluit (zie p. 140, Ed, Rutgeis) van woorde tot woorde aldus: „Aengaende de Propositie, of men die-„gheene die niet ghestudee^'t en hebben, ende „nochthans goet verstandt hébbende, heghee-„rich s^n, him tot eenighen Kerckendienst „te begheven, toelaten sal te proponeeren, „Is besloten dat men dis alleene toelaten „sal, in de wekken alle deze dinghen [niet] „bevonden [en] worden: Ten eerstei\, godsa-„lichheyt ende ootmoedicheyt; Ten tweeden, „gave van welspreeckenhetjt; Ten derden, „goet' verstandt ende discretie."

In dezen tekst is blijkbaar een fout. Voor „alleeae" moet gelezen worden „gheensins", of wel het volgende „niet" met de hulpnegatie „en" moet uitgelicht. De zin is kennelijk, „dat men slechts dieghene toelaten saï, in de welckc alle deze dinghen bevonden worden, "

Van 1574 tot 1619 heeft dit vraagstuk In engeren zin gerust i), en eerst in de 58e zitting van de Nationale Synode, gehouden te Dordrecht, zijn op i4 Mei 1619 eenige gravamina ter sprake gebracht, waaronder als No, 4 vermeld staat: Gravamina de Idiotarum ad ministcrium verbi promotione ^), Den daaraanvolgenden dag, in de voormiddagzitting van 15 Mei, hebben toen de onderscheidene Deputatiën haar advies over dit vraagstuk uitgebracht, en is met meerderheid van stemmen door de Synode een besluit genomen, waardoor de inhoud geleverd is voor ons thans nog vigeerend Art, VIII.

Men leest toch in de Postacta (Ed, lat, ) het volgende: „Proposita fuerunt gravamina quaedam 4. De Idiotarum ad ministerimn verbi promotione."

En [de Lat, Postacten zijn niet gepagineerd] voorts iets verder : ., ., Singula Collegia sententias suas de „propositis gravaminibus exposuerunt: fuit-„que de iis potioribus suffragiis in Jiunc „modum statutum

„IV. Nulli Ludimagistri, opifices, alii-„que qui Unguis, artibus et Theologiae ope-„ram in Scholis non dederunt, administe-„rium verbi sunt promovendi, nisi de ipso-„rum singularibus donis, pietate, humilitate, r­ „modestia, excellenti ingenio, prudentia, „atque etiam eloquentia certam habeamus „cognitionem. Quandocunque igitur tales „personae promotionem ad ministerium „expetunt priüs d Classe (si Synodoplaceat) „examinabuntur, et si in examine satisfa-„ciant, justum aliquod tempus in formandis „atque habendis sacris concionibus privatim „se exercebunt, ac deinceps cum-illis agetur, „prout aedifkationi maxime conducere vide-„bitur. (Art. 8)." V-

Vanden Latijoschen oorspronkelijken tekst wijkt op meer dan één punt de HoUandsche, niet zeer nauwkeurige, vertaling af. De woorden in Art, VIII, Nederl, : „die niet gestudeerd hebben", luiden letterlijk: „die op de Scholen niet gestudeerd hebben in de talen, de kunsten en de Godgeleerdheid"; wat wij zeggen zouden: „die geen gymnasiaal onderwijs ontvingen, geen propaedeutisch examen deden en geen candidaten zijn in de Theologie."

zijn in de Theologie." Ten tweede staat voor „men verzekerd zij" in het latijn: „totdat w^ zekere kennisse hebben"; waaruit blijkt dat de Synode bedoeld heeft: „de Synode zelve, d. z. de gezamenlijke, aldaar vergaderde Kerken, " Iets, wat tevens den tusschen twee haakjes geplaatsten volzin »(indien het de Synode goedvinden mocht)" toelicht. Nu toch blijkt, dat de zin hiervan is: Het recht om over de toelating van zulke personen te beslissen staat aan de Synode, en slechts voorzoover de Synode oordeelt dit met goed vertrouwen en zonder vreeze voor misbruik aan eenige Classis te kunnen overdragen, zijn de Classen tot toelating van zulke personen bevoegd.

Ten derde is het woordje prius uit het oorspronkelijke weggelaten; is de uitdrukking : //Si in examine satisfaciant" verzwakt in: snaardat zij hem in't examen bevindt"; schreef men „een tijd lang, " voor „justum aliquod tempus"; liet men „het predicatiën opstellen" (in formandis concionibus) weg; en is „aediflcationi maxime conducetur" saamgetrokken in de zwakkere formule: „stichtelijk sal wesen, "

Uit deze korte historische toelichting blijkt, voor wat de oorspronkelijke bedoeling onzer aloude Kerkelijke vergadering betreft, het volgende:

I*, dat er niet gehandeld wordt van personen, die reeds door een Kerk tot Dienaar des Woords beroepen waren, en als zoodanig aan het onderzoek der Classe zouden onderworpen worden ; maar integendeel van persjnen, die zelven, persoonlijk, bij de kerken aanzoek doen om beroepbaar gesteld te worden. Dit volgt uit de woorden : „Aengaende de Propositiën", waarmede het vraagstuk in 1574 is ingeleid *), Evenzoo uit de uitdrukking, „die begheerig syn sich tot de Kerckendienst te begheeven" in 1574, en „qui promotionem ad ministerium expetunt" in 1619. Als eindelijk ook uit den gestelden regel, dat ze, na in het examen voldaan te hebben, toegelaten zullen worden, niet aanstonds tot het am& i, maar nog slechts tot de propositie; iets waaronder men verstond het recht om eenige Kerkedienst als krankbezoeker te doen, of ook voor een Kerk op te treden onder toezicht, opdat die Kerk c. q. hen alsdan eerst zou kunnen roepen.

Hierin sprak voorzichtigheid. Het ging toch niet aan, de Kerken eerst te goeder trouw iemand te laten roepen, op gevaar af, dat hij later bij onderzoek zou blijken, niet eens voor het ambt in aanmerking te kunnen komen. Dit wierp een blaam op zulk een Kerk en zou hard geweest zijn voor den betrokken persoon,

2". blijkt uit deze juistere historische gegevens, dat de gezamenlijke Kerken, en zeer terecht, de bevoegdheid om te beslissen volstrekt niet aan de Classes als zoodanig toekenden, doch dit aan zich hielden, en slechts, voorzoover het onderzoek vertrouv/d' bleek, het aan cene Classis opdroegen.

Ook dit was met beleid geoordeeld. Het liet zich toch denken, dat, om slechts de Generaliteitslanden te noemen, een Classis met zeer weinige Dienaren, en daaronder slechts enkele gestudeerde personen, voorzien was. Kende men nu ookf aan zulk een Classis de bevoegdheid toe, om te dezen te handelen, dan stond het gevaar te duchten, dat vooral in zulk een Classis allerlei ongeschikte personen zouden worden toegelaten, en ten slotte schier, enkel zulke personen in het predikambt zouden staan. Wie toch zelf op zulk een wijs inkwam, is licht geneigd, de deur voor anderen van zijn soort breed open te zetten,

3", blijkt dat de Kerken destijds nimmer duldden, dat zulk een niet gestudeerd persoon met een enkel examen in het ambt schoof.

Men ging voorzichtiger te werk, en stelde drie termijnen voor één. Ten eersfe toch moest zulk een persoon een examen ondergaan. Ten tioeede, moest hij, zoo dit examen gunstig afliep, een behoorlijken tijd predicatiën in schrift brengen en voordragen onder toezicht. En ten derde, zou eerst daarna besloten worden, op welke wijze voor den Dienst der kerken van zijne gaven partij ware te trekken.

4". blijkt dat het examen strekte om te onderzoeken, of er in zulk een persoon waren „singuliere" gaven. Wat vanj Oldenbarneveldt in de notulen der Staten wierd aangeteekend: „in alles singulier" toont genoegzaam, hoe men in 1619 dit woord opvatte. Er is een practische geschiktheid, die de meesten slechts verwerven door harde studie en lange oefening, maar die aan anderen cenigermate instinctief geschonken wordt.

De Heere onze God is vrij in hetverleenen van zijn gaven. Om een vreemde taal te kunnen spreken, blokt de één jaren lang en brengt het dan nog vaak niet verder dan tot radbraken, terwijl een ander zekere gave der talen ontving, en met bijna geen moeite ze vlot spreekt. Zelfs in het spreken van onze moedertaal merkt men dit. Van der Palm miste den moed om een dronk in te stellen, ook al had studie hem tot een onzer welsprekendste redenaars gevormd.

Zoo speelt de één op het orgel, nadat lange studie hem bekwaamde, en de ander, met muzikaal gehoor en gevoel toegerust, speelt dezelfde melodie, minder fijn, het is zoo, maar vaak met nog warmer bezieling, zonder deze voorstudie. Wat bij de dieren gezien wordt, dat de honingbij zonder studie de hoek en lijn van de raat volkomen zuiver trekt, en da spin haar webbe onberispelijk in de stralen en lijnen weeft, zonder dat van aanleeren sprake is, geldt ten deele ook onder menschen. De mensch staat hooger dan het dier, inzcoverre hij het vermogen ontving om kiemen, die in hem gelegd zijn, door oefening en inspanning te ontwikkelen. Maar toch zijn er ook in ieder mensch geschiktheden voor de practijk des levens, die bijna spontaan opkomen; en bij zeer enkelen nu geldt dit ook ten opzichte van hoogere geschiktheden. Dit kan in tweeërlei zin voorkomen. Ten eerste doordien er in den persoon het geniale zij, waardoor zijn ontwikkeling en kracht de gewone maat tebovengaat. Dan is het „singulier" als bij Oldenbarneveldt of Prins Willem of Hugo de Groot. Of wel, er kan, zonder het geniale, in hem een spontane ontwikkeling van bepaalde gaven binnen de gewone maat zijn, en dan heeft men te doen met „singuliere gaven" in den zin van ons artikel.

Nader toegepast: de geschiktheid voor het predikambt wordt in den regel slechts ontwikkeld door de langdurige studie „der talen, der kunsten en der Godgeleerdheid"; en waar ze op die wijs verkregen wordt, is ze juister, fijner en edeler. Maar nu komt het voor, édA. soortgelijke geschiktheid ook spontaan in een mensch uitkomt, zonder deze voorafgaande studie, en al is ze dan ook grover, minder harmonisch en van min gekuischten aard, dan mag ze daarom toch niet geheel verworpen.

Hieruit volgt dat het onderzoek of examen, waarvan hier sprake is, niet strekt om na te gaan, of iemand ook wellicht een halfslachtig-gcleerde vorming bezit, maar om, wetende, dat hij niet gestudeerd heeft, te onderzoeken, of desniettemin een treflijke geschiktheid voor het ambt in hem uitkomt; en dat wel zulk een geschiktheid, die niet naar de onberispelijkheid der lijnen en vormen, maar naar de uitwerking te beoordeelen zij.

Er is dus geen sprake van, om eenige personen half en half op te leiden. Op dat standpunt zou heel het beginsel van ons artikel vervalscht worden. Opleiding komt hier ganschel§k niet in aanmerking; eer integendeel moet juist uit het gemis aan opleiding bij het desniettemin aanwezig 2i]n van geschiktheid, blijken, dat men met een gave Gods, op ongewone, d, i, singuliere wijze verleend, te doen heeft.

Zekere opleiding en oefening wordt wel vermeld, edoch na, niet vöör het examen, S". blijkt, dat het onderzoek loopen moest over drie deelen.

Ten eerste diende onderzocht naar iemands Godzaligheid en ootmoedigheid.

Een onderzoek dat natuurlijk plaatsgreep door het hooren of zoeken van getuigenis.

Godzaligheid Js hoofdvereischte. Men moest voor zich hebben »een man vol dés Heiligen Geestes". Dit nu moest hier voornamelijk uitkomen in de „ootmoedigheid", een vrucht des Heiligen Geestes. die hier op den voorgrond moest treden, overmits „singuliere gaven" zoo licht een satanische verzoeking tot hoogmoed en zelfinbcelding met zich brengen en alsdan in zichzelven verdorven worden.

dorven worden. Ten tweede moest onderzocht, of er in zulk een persoon een spontane gave van „goet verstandt en discretie" was. Wij zouden zeggen : »een gezond vermogen om de diepere dingen in zich op te nemen, en een helder oordeel, om loaar van valsch te onderscheiden." Dit richtte zich in casu op de uitlegging en de toepassitig van het Woord; beide gaven, die voor den Dienst des Woords volstrekt onmisbaar zijn. Bleek nu, dat zulk een persoon, ook zonder talen te kennen of diepere studie te hebben gemaakt, toch gezonden tact en rechtzinnig gevoel bezat, om den zin des Woords te grijpen, en genoegzame menschenkennis en kennis van de gangen der ziel, om het recht gesneden Woord aan de ziel, in haar onderscheiden nooden, toe te dienen, dan mocht geoordeeld, dat hij „goet verstandt" had om het Woord te vatten, en „discretie" om het toe te passen. Dit nu kwam men alleen te w-eten door een examen in engeren zin.

En ten derde moest onderzoek gedaan naar zijn singuliere gave van welsprekendheid; en zulks niet om te onderzoeken, of het een buitengewoon welsprekend man was; dat toch zijn ook lang niet alle gestudeerde personen; maar wel om te onderzoeken, of hij zijn gedachte in goede orde, helder en juist kon uitdrukken, en zonder hinderlijk dialect of onbeholpenheid met ernst en warmte z66 kon voordragen, dat hij boeide,

6". blijkt, dat na gunstigen afloop van dit drievoudig onderzoek, alsnu zekere oefening aanving, die tevens tot nader onderzoek leiden moest.

derzoek leiden moest. Deze oefening bestond hierin, dat zulk een persoon allereerst eenigen tijd lang predicatiën ging opstellen; deze aan desbevoegden voorlegde; ze na goedkeuring onder toezicht voordroeg; en dat dan eerst zou blijken, of hij werkelijk vatbaar was voor ontioikkeling van de in hem onderstelde gave.

gave. De tijd hiervoor te besteden moest iusium zijn, d. w. z. langer bij den één, korter bij den ander; doch bij allen lang genoeg, om tot een rijp oordeel over ieders gaven te bekwamen,

en 7", blijkt, dat eerst daarna een eindoordcel wierd opgemaakt, wat in verband met art. VII in zich sluit, dat met zulk een persoon dan drieërlei kon gebeuren, i", dat hij generaal voor alle Kerken beroepbaar wierd gesteld; 2", dat hij terug wierd gewezen; of 3", dat hij zonder beroepbaar te worden gesteld nochtans door de Classis gebezigd wierd als krankbezoeker; om Kerken te vergaderen; of anderszins.

Het standpunt, hiermee door onze Kerken ingenomen, is ongetwijfeld juist gekozen, Hoe weinig men er in 1619 aan dacht, om met de Bediening des Woords de hand te lichten, blijkt wel het best uit den eisch, dien Voetius, medelid der Synode, voor het proponentsexamen stelde, en die hij in zijn Politica Ecclesiastica. Vol, IV, p. 77. v. ongeveer aldus omschrijft:

Het theologisch examen moet zijn: i". praeparatoir, 2", peremptoir.

I. Aan het praeparatoir examen hebben zich allen te onderwerpen, die naar het

Predikambt staan, eer hun vergund kan worden in den publieken dienst op te treden. Het is een examen, waardoor ze eerst beroepbaar verklaard worden (eligibiles ad alicuius ecclesiae ministerium declarantur).

Dit praeparatoir examen loopt aldus: Eerst leggen ze over getuigschriften van

de Kerken, waar ze woonden of studeerden, en van de theologische faculteiten. Dan wordt hun opgegeven een predicatie op te stellen over een opgegeven tekst, en binnen een bepaalden tijd in enkele dagen. En eerst, nadat ze aan dit stuk voldaan hebben, worden ze toegelaten tot het eigenlijke examen, dat tweeledig is: i". een onderzoek over het Oude en Nieuwe Testament, waarbij ze een hoofdstuk in het Hebreeuwsch en in het Grieksch lezen, vertalen en voor de moeilijke plaatsen uitleggen; en 2". een onderzoek in de Dogmatiek, waarbij ze te leveren hebben, a. een juiste definitie van het gevraagde leerstuk; h. de bewijsplaatsen en de bedenkingen, met haar weerlegging; c. te antwoorden hebben op door de Classis ingebrachte bezwaren; en d. op de tegenwerpingen tegen de aangevoerde Schriltuurplaatsen,

II. Tot het peremptoir examen worden alleeij zij toegelaten, diQiahctpraeparatoir slaagden, en al reeds eenigen tijd bezig zijn geweest in het proponeeren encatechiseeren, en daarna eene roeping naar een particuliere kerk ontvangen hebben.

Dit verloopt aldus:

i'. Houden zij voor de Classis eene predicatie over een vooraf opgegeven tekst, en worden ze door de Classis over deze predicatie nader ondervraagd.

2". "Worden ze onderzocht in eenige vraagstukken betreffende de logica, de metaphysica, de physica (pv& r: den hemel, de aarde en de ziel), en de politiek. De ethiek komt bij het theologisch deel.

3". Worden ze onderzocht in de Dogmatiek, de Ethiek en het Kerkrecht. 4". Wordt de candidaat geëxamineerd in de controvers met de ketterijen.

5". Wordt hij onderzocht in zijn kennis van de .Schrift, a. Wat aangaat bestredene en schijnbaar strijdige Schïiftuurplaatsen; b. wat aangaat de deelen der Schriftuur, waarop de Gereformeerden zich beroepen en die betwist worden; c. wat aangaat den inhoud en den samenhang der Bijbelboeken.

En 6°. wordt onderzocht of ze de voornaamste loei Classici in de oorspronkelijke taal kunnen opzeggen, op den locué waarbij ze hooren toepassen, en verdedigen tegen de bedenkingen der tegenpartij. Tot dusver Voetius.

Bovendien was er destijds geen predikantennood, die tot veel inschikkelijkheid maande. Dit was wel vroeger het geval; toen niet meer. Maar ook al was men voorzien van goede hoogescholen, en ook al waren er genoeg gestudeerde personen beschikbaar, Gods vrymacht mocht niet te na gekomen, en wezenlijk singuliere gaven door Hem aan zijn Kerken geschonken, mochten door die Kerken niet gesmoord, begraven of verwaarloosd worden. Verre was van onze vaderen de gedachte, om tweeërlei soort leeraren in te voeren, heele en kwart geleerden, of personen die goed gestudeerd en anderen die zoo v^aX gebeunhaasd hadden. Hun opvatting was een geestelijke. Zij zagen op het werk Gods. En hoe hoog ze de studie ook stelden, als het God behaagde zonder studie zijn Kerk te verrijken, (ook opdat de mannen der studie niet aan hun studie, instede van aan Hem de eere zouden geven), dan giafen ze hiervoor uit den weg, en namen dankbaar aan wat de Heere schonk.

Mannen die aldus optraden, beschouwden ze dan ook niet als Oefenaars, d. w. z. als leden der gemeente, die een stichtelijk woord voor broederen spreken konden, maar als in het ambt op voet van volkomen gelijkheid staande met de gestudeerden.

Vroeger was wél veel misbruik ingeslopen, en in de eerste decenniën der Reformatie hadden vele Kerken en Classes vaak zonder veel ernst met deze zaak de hand gelicht, en waren zoodoende vele eerzuchtige personen ingedrongen. Dit was misbruik, en in 1574 nam de Prov. Synode van Holland en Zeeland dan ook het besluit, vele van dergelijke personen alsnog te onderzoeken en desnoods te verwij deren. Voor zulk misbruik bestaat altoos gevaar, zoo dikwijls de Kerken tot Reformatie komen. Er is dan aan leeraars gebrek. De Dienst kan niet volledig worden waargenomen. En de kerken, die zelve haar leeraars bezoldigen moeten, neigen tot zuinigheid of zijn vaak geldelijk onmachtig.

Dit brengt dan met zich, dat vooral in zulke tijden art. VIII te hulp wordt geroepen ; en dat terecht. Mits van den anderen kant de Kerken zelfbewustheid genoeg blijven bezitten, om het uit te voeren in den geest, waarin het werd opgesteld, en tegen misbruik waken.

In hoeverre nu ook thans soortgelijk misbruik hier of daar reeds een enkel maal in onze Kerken mocht zijn ingeslopen, valt buiten de grenzen van de taak, aan den ondergeteekende opgelegd, en zoo bepaalt hij er zich toe, aan uwe vergadering voor te stellen, dat teneinde de richtige uitvoering van art. VIII (die op het Synodaal Convent in 1887 binnen Rotterdam gehouden bij de ongeregelde verhoudingen der kerken onderling eenige stoornis moest ondergaan) te verzekeren, door U besloten mocht worden:

1°. dat de Kerken, hoezeer zich in den regel houdende aan den gewonen van God verordenden weg, dat de toegang tot het predikambt alleen opensta na gewone en Godgeleerde studiën, niettemin in bijsondere gevallen, waar God de Heere blijkt, langs anderen weg personen voor het Predikambt bekwaamd te hebben, zijn vrijmacht hierin wenschen te eeren en Hem te danken voor zijn gaven;

2°. dat de beoordeeling, of zulk een gev^ al dan niet aanwezig zij, aan de geza-menlijke Kerken staat, en de particuliere Kerken zulke personen slechts dan kunnen beroepen, zoo ze vooraf door de gezamenlijke Kerken beroepbaar verklaard zijn;

3°. dat hiertoe een praeparatoir onderzoek of examen geëischt wordt, dat in deze eerste tijden, om eenparigheid te bevorderen, aan twee Classen zal worden opgedragen; zij stellen dit in, in tegenwoordigheid van twee Deputati Synodi, die desvereischt het recht hebben de zaak te stuiten en voor de eerstvolgende Synode te brengen;

4°. dat bij dit onderzoek zal moeten blijken, dat een geloovige, die zich hiervoor aandient, bevonden is godzalig van leven en ootmoedig van zin; onder de getuigenissen hiervoor over te leggen, zal in geen geval mogen ontbreken dat van zijn Kerkeraad of van de Classis, waaronder hij mocht hebben gearbeid. Ten tweede, dat hij »goed verstant" bezitte om den rechten zin van Gods Woord grondig te vatten, en „discretie" om het toe te ptassen. En ten derde, dat hij zekere gave van welsprekendheid hebbe, die hem bekwaamt om zijn gedachten ordelijk, helder, in goede taal, en op boeiende wijze voor te dragen;

S°. dat geloovige broederen, die alzoo bevonden worden, aanwijzing zullen ontvangen van een bepaalden tijd, waarin zij eenige predicatiën hebben op te stellen; die door deputaten der Classis te laten beoordeelcn; en nu en dan een dier predicatiën in hun bijzijn voor .te dragen;

6°. dat zoo zij blijken, hierin met vrucht geslaagd te zijn, na afloop van den gestelden termijn, door de Classis zal worden beslist, of zij al dan niet beroepbaar zullen gesteld worden, en zoo niet, of zij dan toch misschien aan de Kerken voor eenigen hulpdienst kunnen worden aanbevolen;

7°. dat bijaldien zulke beroepbaar gestelde broeders daarna de roeping van eenige kerk mochten ontvangen, de Classis, waaronder deze kerk hoort, hsa peremptoir onderzoeken zal omtrent hunne rechtzinnigheid en hun wandel; en dat met name aangaande hunne kennis van :

a. de Heilige Schrift; b. de leerstellige Godgeleerdheid; c. de uitlegging en het gebruik van de Wet des Heeren;

d. de vadeilandsche kerkgeschiedenis; e. het Gereformeerde kerkrecht; terwijl eindelijk eene predicatie over een vooraf opgegeven tekst door hen zal worden gehouden, over welke de Classis hen nader ondervragen zal;

En 8°. dat dit rapport in zijn geheel ten spoedigste zal worden gepubliceerd in het officieel orgaan der kerken; —• dat als de twee Classen bedoeld sub 3°. worden aangewezen de Classen van Amsterdam en van Rotterdam; — en eindelijk dat deze beslissing onmiddellijk in werking zal treden.

Met deze voorstellen meent ondergeteekende geheel binnen de grenzen van Art. VIII te zijn gebleven, en slechts eenige nadere aanwijzing te hebben gedaan van den zin, waarin de woorden „singuliere gaven", „indien het de Synode goedvindt", en „voorts met hem handelen, zooals zij oordeelen zal, stichtelijk te wezen", behooren te worden opgevat.

Hierbij behoeit wel nauwlijks herinnerd, dat bij gestudeerde personen althans geen mindere èischen mogen gesteld worden, en dat godzaligheid, ootmoedigheid, goed verstand, discretie en welsprekendheid ook bij de candidaten der Godgeleerdheid strengelijk moeten geëischt.

Nooit mag de Dienst des Woords een loopbaan worden, om een levenspositie te verkrijgen. Gods eere moet in Christus' Kerken door het ambt gediend worden, en wijl ernstige en langdurige studie hiervoor de geordende weg is (mits die studie ook over eigen leven en welsprekendheid ga) zijn de Kerken slechts dan vrij van dezen gcordenden weg af te wijken, zoo werkelijk blijkt, dat God de Heere op singuliere wijze een singulier man aan zijn Kerken schenkt.

En hiermede dit diepingrijpend onderwerp aan Uwe overweging aanbevelende, zij U daarbij toegebeden de leiding van den Heiligen Geest. KUYPER,

Amsterdam, 14 Januari 1889. Met dit rapport heeft de Synode zich vereenigd en de voorgestelde conclusiën aange­ nomen. J

P. VAN SON, Praeses,

J. C. VAN SCHELVEN, Scriba.

Utrecht, 23 Januari 1889.

i) Zie over wat in dien tusschenlijd verhandeld wierd over de studiën, de studenten en dedusgen.iamdePropositiën, Art. 48 en 49 der Kerkenordening van 157.8. Art. 14 van die van J581, Art. 17 en 18 van die van 1586; alsook Art. 37 van de Synodale ordening van 1571 en Art. 19 en 20 van die van 1619.

2) «Ingezonden vragen over de bevordering van ongeletterde personen tot den Dienst des Woords." Idiotae noemde men destijds : niet gestudeerde personen.

3) «Voorgesteld zijn eenige vragen.... 4. Over de bevordering van ongestudeerde personen tot het Predikambt.

»De afzonderlijke Deputatiën hebben kaar gevoelen over de ingekomen vragen uiteengezet; en is daarna met meerderheid van stemmen besloten als volgt:

»IV. SchoolnieesterSj lieden van ambacht, of anderen, die niet op scholen in de talen, de vrije kunsten en de Godgeleerdheid gestudeerd hebben, zullen niet tot den Dienst des Woords worden bevorderd, tenzij wij zekere kennisse bezitten omtrent hun singuliere gaven : t. w. hun godzaligheid, ootmoedigheid, goed bevattingsvermogen, onderscheidend oordeel en ook omtrent hunne welbespraaktheid. Zoo dikwijls derhalve zulke personen verzoeken mochten, om tot het Predikambt te worden toegelaten, zullen ze vóór alle dingen (indien de Synode dit goedvinde) in eene Classis onderzocht worden; en zoo zij bij dit onderzoek voldaan mochten hebben, zullen zij'zich een aan te wijzen tijd lang in het opstellen van predicatiën en het voordragen daarvan oefenen; en daarna zal over hen besloten worden, naar dit voor de stichtinge (der kerken) het meest bevorderlijk blijkt."

4) Proposiiiën komt van proponeeren, waar later het woord proponent van is afgeleid. Men verstond hieronder het optreden van een niet geordend persoon, onverschillig of hij gestudeerd had of niet, om eene predicatie voor te dragen.

AI naar gelang iemand bij dit „proponeeren", dat in den regel onder toezicht van één of meer geordende Dienaren geschiedde, (hetzij voor de gemeente, hetzij voor de Classis of voor den Kerkeraad) gunstig uitviel, verleende men zoo iemand dan de bevoegdheid, om als krankenbezoeker werkzaam te wezen, hulpdienst in de Classis te doen, of zoo het in alle opzichten gunstig met hem afliep, te staan naar den Dienst des Woords,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1889

De Heraut | 6 Pagina's

Rapport over Art. VIII.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1889

De Heraut | 6 Pagina's