GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dl OJVVERWACHTE VRIEIVO.

III.

Onze jonkman gevoelde geen lust om daar te blijven. Hij vroeg, hoeveel hij schuldig was.

Dat viel niet mee, want het was bijna tien gulden. Doch wat zou hij doen? Hij betaalde en ging weg, niet wetende dat zijn huiswaard een helper was van de dieven, die 's nachts het paard hadden gestolen, 't Waren de twee mannen, die hij den dag te voren had ontmoet, en welke hem met behulp van den derden zijn rijdier hadden afhandig gemaakt.

Zoo goed en zoo kwaad als 't ging zette de reiziger nu te voet zijn tocht voort. Doch dat kon hij niet lang volhouden. Zijn voorraad was op, en al ontmoette hij hier en daar een hut, dan dorst hij of er niet binnengaan, öf wel er was voor zeer veel geld niet anders te krijgen dan gedroogd vleesch, hard en onsmakelijk.

Daarbij werd het weder guur en dat gevoelde de jonkman te meer, nu hij meer dan één nacht in de open lucht moest doorbrengen.

Want na den nacht, toen zijn paard werd gestolen, vertrouwde hij zich bij de lieden in die streek niet meer. En daar was reden voor.

Evenwel wie zulk een leven niet gewoon is, ondervindt er al spoedig de kwade gevolgen van. Zoo ging 't ook hem. Hij werd ongesteld en gevoelde zich weldra zóo ziek, dat hij zich slechts nog met moeite voortsleepte.

Nu was goede raad duur. Het werd onzen zwerveling benauwd om het hart, en in den nood riep hij tot den Heere, dien hij vroeger vergeten had, om redding en uitkomst uit gevaren, waarin zijn eigen roekeloosheid hem had gebracht. Moedeloos en huiverend trachtte hij nog een poos voorttegaan, doch hij gevoelde hoe het hem haast onmogelijk werd. En hij was op het punt zich neder te leggen, en maar af te wachten wat zijn lot zou zijn, toen een onverwacht geluid hem trof. 't Was als hoorde hij niet ver af het gesnater van ganzen, dieren, die hem wel bekend waren, wijl zijn ouders die ook hielden.

't Zal een troep wilde ganzen zijn, dacht hij, doch ... wie weet. Misschien is hier wel een boerenwoning. In alle geval kan ik beproeven het te ontdekken. Zijn laatste krachten inspannend, sukkelde hij voort op het geluid af.

Dat ging niet makkelijk, want hij moest door een boschje, - 't welk zóo dicht begroeid was, dat men elk oogenblik bij het loopen in de struiken moest verward raken. Doch de hoop om hulp te verkrijgen maakte, dat onze reiziger daar niet op lette. Eindelijk was hij 't boschje door, en met een kreet van blijdschap ontwaarde hij vlak voor zich een net gebouwd houten huisje, door een kleinen tuin omgeven en door eenige boomen beschaduwd. Op het veld buiten den tuin liepen de ganzen rond, die onze vriend had hooren snateren. In de beek er vlak bij zwommen eenden, en aan allerlei pluimgedierte was geen gebrek.

Zoo snel mogelijk trad onze reiziger op het huis toe. De deur stond open; Een oogenblik aarzelde hij; van welk oponthoud de kippen en ganzen gebruik maakten om zich al snaterend en kakelend achter hem te scharen. En toen onze vriend eindelijk maar binnentrad, volgde hem het gevogelte ook diar getrouw.

De jonkman bevond zich nu in een voorvertrek, dat er wel zeer eenvoudig uitzag, maar toch tienmaal reiner en beter dan de krotten, waar hij onderweg in vertoefd of in gekeken had. Er stonden eenige heldere, wit houten bankjes rondom een gladgeschaafde tafel. Aan den muur hingen een paar geweren, verscheiden hengelstokken en allerlei kleedingstukken.

Door twee vensters keek men in den tuin.

Doch al was er geen gebrek aan levende wezens, menschen zocht de jongeling toch te vergeefs. En juist die had hij noodig. Hij keek in het tweede vertrek, dat wat fraaier gemeubeld was en waar zelfs eenige boeken op de tafel lagen en een schilderij aan den wand hing. Doch ook hier was niemand.

»Dat is vreemd", sprak hij bij zichzelf en een diepe zucht ontsnapte hem.

Hij zette zich heer op een bankje om te rusten, terwijl de ganzen en kippen, nu zij toch niets te eten kregen, gelukkig aftrokken.

Terwijl de reiziger daar zoo eenzaam zat, viel zijn oog op iets, dat op tafel lag. 't Was een jachthoorn. Zulk een hoorn vond men toen in elke woning in die streek. Hij diende om de lieden te roepen, als zij in 't veld of ver weg waren.

Dat wist onze Nederlander nu wel niet, maar hij begreep toch, dat die hoorn hem van dienst kon wezen. Hoe moe hij ook zijn mocht, hij ging naar de deur en blies op den hoorn uit alle macht. En... geen tien tellen later, daar kwam uit de verte een antwoord, ook een hoorngeschal. Het hart van den jonkman klopte. Zou hij een vriendelijke ontvangst vinden, die hij vooral nu zoo noodig had?

Spoedig zou hij het weten, want binnen weinige oogenblikken stond de man, dien hij geroepen en die hem geantwoord had, voor hem.

De binnentredende was een man in de kracht zijns levens, met een open, vriendelijken blik. Een breedgerande hoed beschaduwde zijn gebruind gezicht, en hij droeg een hengelroede in de hand.

Vriendelijk groette hij den jongeling, die eenigszins verlegen staan bleef.

»Ga zitten'', zei de huisheer, »wilt ge niet wat drinken? 't Is zoo warm van daag."

»Ik zou liefst allereerst wat rusten", sprak de reiziger; »ik ben niet wel, maar zal wel weer spoedig opknappen."

»Dat geve de Heere!" was 't antwoord.

Verbaasd en verrast zag de jonkman den onbekende aan. Zulke taal had hij in lang niet gehoord. En — wonderlijk niet waar? — die enkele woorden stelden hem al aanstonds omtrent zijn gastheer en de verblijfplaats gerust.

AAN VRAGERS.

Op de vraag of er nog wonderboomen bestaan als ten tijde van Jona, moeten we opmerken, dat de vrager in de war kan geraakt zijn doordat er nog boomen zijn, die wonderboomen heeten. Die van Jona was werkelijk een wonderboom, die in één nacht werd en in één nacht verging. Daaruit volgt, dat men ze thans niet behoeft te zoeken.

Wat men tegenwoordig wonderboomen noemt zijn planten met groote bladeren en die van 3 tot 12 el hoog worden. Ze zijn afkomstig uit Oost-Indië, maar gedijen ongeveer overal. )

Als ik 't wel heb, heeten zij wonderboomen naar den snellen groei, 't Zijn fraaie gewassen.

De eigenlijke naam is Ricinus. Uit de zaden maakt men een olie, die Kicinus-olie heet, of wel wonderolie. Waar die voor dient, kan u, als gij 't niet weet, de dokter wel vertellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 augustus 1889

De Heraut | 2 Pagina's