GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Z0\DAGS.4rDEELia[G XXVIII.

Dit is mijn verbond, dat gij • lieden-houden zult tusschea Mij en tusschen u, en tusschen uw zaad na u: at al wat mannelijk is, u besneden worde. Gen. 17 : 10.

De Kinderdoop.

V.

Ook afgezien van de Sacramenteele overeenkomst die de Besnijdenis met den Doop heeft, brengt reeds de instelling der Besnijdenis als zoodanig ons een stellige en duidelijke openbaring omtrent de verhouding, waarin God de Heere de kleine kinderkens tot het genadewerk plaatst. Er bleek toch uit, dat God de Heere bij het zaligmakend genadewerk ook wel terdege met de jonge kinderkens rekent; dat op zijn uitdrukkelijken last "de Besnijdenis reeds op pasgeboren wichtjens wierd toegepast; en dat deze Besnijdenis der jonggeboren kinderkens dezelfde Besnijdenis was, die Abraham op een ouderdom . van 99 jaar onderging, en alzoo ook bij hem was: een ze^el van de gerechtigheid des geloofs. Hieruit zagen we dus klaarlijk, dat naar luid der Heilige Schrift, Gods wil en bedoelen alzoo ligt, dat reeds deze kleine kinderkens met het groote genadewerk in verband staan. Zij die dusver den kinderdoop tegenstonden, uit overweging dat de Doop slechts volgen mag waar het genadewerk aanwezig is, en dat hiervan bij pasgeboren kinderkens geen sprake zou kunnen zijn, zullen dus zelven moeten toestemmen, dat ze bij dit hun oordeel meer op eigen inzicht afgingen, dan op hetgeen de Heilige Schrift ons omtrent Gods wil openbaart. Niet alsof de Doop niet de aanwezigheid van het genadewerk zou onderstellen. Integendeel, hierin zagen ze volkomen juist. Maar hierin vergisten ze zich, dat ze het genadewetk pas op later leeftijd lieten beginnen. Immers uit de instelling der Besnijdenis blijkt zonneklaar, dat God het teeken van het genadewerk reeds vlak na de geboorte plaatst; en het spreekt toch vanzelf, dat deze instelling van het teeken bij den pasgeborene, althans de mogelijkheid van het genadewerk reeds bij een klein kindeke onderstelt.

Toch ligt er in de Besnijdenis nog meer.

Vele jonge kinderkens moesten besneden worden, maar niet alle jonge wichtjens. Niet de kinderkens der heidenen, maar wel de jonggeborenen van Israël en van wie met Israël tot één volk saamgroeiden. Men gaat dus geheel mis, zoo men stelt, dat jonge kinderkens zulk een genadeteeken enkel daarom ontvangen mogen, omdat ze nog zoo jong en daarom zoo onnoozel zijn. Dit leert men thans wel in Amerika, en komt daardoor tot gansch verkeerde Doopspractijk; maar nooit heeft eenige Gereformeerde Belijdenis zich op dit valsche standpunt geplaatst. Steeds en onveranderlijk heeft de Gereformeerde Belijdenis zich op het standpunt van het Verbond geplaatst, en even stellig den Doop geweerd van hen, die, buiten het Verbond stonden, als toegediend aan hen die in het Verbond waren opgenomen. Wel heeft de Gereformeerde Belijdenis zich nooit een oordeel aangematigd over de kinderkens der heidenen, die, vóór ze tot onderscheid des verstands komen, sterven. Eer neigde men steeds om Gods barmhartigheden zóó ver en breed mogelijk uit te breiden. Maar waar de Heilige Schrift zweeg, achtte ook de Belijdenis te moeten zwijgen. Men wist er eenvoudig niets, van en kon er dus ook niet van spreken. Bloote gissing of vermoeden toch heeft in zoo teedere ernstige zaak geen de minste waarde. Het lot dezer duizenden wichtjens behoort tot de verborgene dingen, die voor den Heere onzen God zijn, en is niet opgenomen onder de stukken, die Hij zijn menschenkinderen heeft geopenbaard. Geopenbaard daarentegen is ons wél de zake des Verbonds, en dit Verbond openbaart ons den opmerkelijken regel, dat het Gode beliefd heeft zijn heilige uitverkiezins; in verband te zetten met den samenhang der geslachten.

Op zich zelf, dit geven we grif toe, kon het ook anders zijn. De uitverkiezing is een daad van vrijmachtige Souvereiniteit, en zoo ware het denkbaar geweest, dat God de Heere zijn uitverkiezing b. v. in het eerste vierde dezer eeuw onder de negers van Afrika, in het tweede vierde dezer eeuw in China, in het derde vierde dezer eeuw onder de Indianen, en in het laatste vierde dezer eeuw onder de Turken had gesteld. Ware dit zoo geweest, dan zou men eerst plotseling een heilige, bloeiende kerk onder de negers hebben zien opkomen en weer wegsterven; daarna zou de kerk onverwachts schitterend in China hebben geblonken, en ook daar weer zijn ondergegaan; voorts zou onder de Indianen, buiten alle berekening om, de kerk van Christus met macht zijn uitgebroken, om straks weer in te zinken; en thans zou de kerk van Christus in Turkije en Arabië bloeien; en noch in Amerika noch in Europa zou iets van de ware kerke Chrisli ^te onderscheiden zijn.

Intusschen leert ons de historie der kerk, dat zóó 's Heeren doen niet is. We zien gansche streken in deze wereld, waar de kerk alle deze achttien eeuwen nog nimmer vasten voet kon krijgen. We zien andere deelen van de wereld, waar de kerk van Christus nu achttien eeuwen lang aldoor heeft voortbestaan. En eindelijk zien we landen en streken, óf waar de kerk vroeger bloeide en later weer onderging, óf wel eertijds niet kon doorbreken en nu schittert. In Azië en Afrika zijn geheele streken, waar eens bloeiende kerken bestonden, doch sinds door de Halve Maan vertreden zijn; en in Amerika vindt ge geheele gewesten waar nog voor vijftig jaar slechts enkele Indianen omzwierven met hun afgodendienst, en waar nu een geheele Christelijke maatschappij ontloken is. Staat het nu vast, dat niet de uitverkiezing de kerk, maar de kerk de uitverkiezing volgt, dan blijkt hieruit, dat de uitverkiezing Gods zich niet losweg over alle de inwoners der wereld verdeelt, maar een vasten regel volgt; en wel dezen regel, dat ze, eenmaal onder een volk of in een geslacht neergekoaieii, e.-^-^reksren tijdlang onder dit zelfde volk of in dit zelfde geslacht blijft. Een enkele maal moge ook onder volken, die dusver buiten het genadewerk lagen, een enkele uitverkorene worden toegebracht; maar dit blijft altoos een uitzondering., die den regel slechtsbevestigt. De regel is en blijft, dat de uitverkiezende genade haar voorwerpen achtereenvolgens, een zekeren tijd lang, uit het ééne volk niet en uit het andere volk wel neemt, en met voorbijgang van het ééne geslacht zich tot het andere geslacht wendt. En zonder nu in bijzonderheden af te dalen, mag, zoo men de volken indeelt naar Noachs zonen, toch gezegd, dat de uitverkiezing in de laatste achttien eeuwen bijna uitsluitend onder de nakomelingen van Japhet viel, terwijl de zonen van Sem en Cham bijna geheel buiten deze heilige werking bleven.

Dit feit der historie nu wordt ons geheel door wat de Heilige Schrift omtrent het Verbond openbaart, verklaard. Desaangaande onderwijst ons de Heilige Schrift namelijk, dat God met zijn genadewerk tot een man komend, zich niet slechts naar hem uitstrekt, maar ook tot zijn zaad. , , Ik zal mijn Verbond oprichten met u en met uvoen sade na n'\ is zelfs de vaste formule, waarmee deze grondtrek van het Verbond wordt aangegeven. Immers de bedoeling van deze uitdrukking is niet, dat Gods genadewerk zich uitstrekt tot al iemands zaad. Dat blijkt al aanstonds uit de tegenstelling van Ismaël en Isaak, en van Ezau met Jacob. Ook als we van een boom spreken, bedoelen we met zijn zaad volstrekt niet al zijn vrucht. Van een korenveld zal misschien slechts een enkel mud als zaadkoren dienst dut..), en ai de overige vrucht naar den molen gaan, maar toch is het door dit enkele mud zaadkoren dat zulk graan zich voortplant van geslacht op geslacht. En zoo nu ook beteekent de uitdrukking: „Abraham ^; ? zijn zaad" in het minst niet alle personen, hoofd voor hoofd, die uit Abrahams lenden zijn voortgekomen; maar wel dit, dat er, eeuw : n eeuw uit, een voortzetting van zijn geslacht zal zijn; en dat het genadewerk Gods deze voortzetting van Abrahams geslacht verzeilen zal. Er zullen er onder Abrahams geslacht altoos zijn, in wie de Heere zijn genadewerk tot stand brengt, en omgekeerd, tot aan de komst van den Christus, zal de uitverkiezinge Gods in hoofdzaak aan deze voortzetting van Abrahams geslacht. gebonden zijn. Voor de eeuwen, die van Abraham tot Christus verliepen, belieft het den Heere derhalve, tusschen zijn uitverkiezende genade en het geslacht van Abraham zeker verband te leggen. In Abrahams geslacht zal nimmer de werking der uitverkiezing ontbreken; en omgekeerd de uitverkiezing zal in hoofdzaak door de bedding van Abrahams geslacht gaan. Niet om allen te behouden. Misschien zal het heilige zaad slechts één tiende, of minder nog zijn. Maar dit neemt het feit niet weg, dat Abrahams geslacht door de uitverkiezing be­ enadigd \s, en dat, omgekeerd, het zaad der itverkiezing voortdurend, tot op Christus' omst, i'n het zaad van Abraham schuilt. En et is hierom, en uit hoofde van dezen door od vrïjmachtig gestelden regel, dat Hij alsnu ast geeft, om geheel dit zaad van Abraam, waaraan het Hem beliefd heeft, zijne itverkiezing te verbinden, met het teeken '• er Besnijdenis te teekenen. Een teeken, aarin volstrekt geen waarborg ligt, dat lk', persoon uit Abrahams zaad deswege u ook zalig zal worden; maar een teeken, at de kerk des Ouden Verbonds aldus p Abrahams geheele nakomelingschap moet drukken, om ze af te zonderen van de overige geslachten, in wier zaad het zaad der uitverkiezing niet school. Wie wel en wie niet uitverkoren was, wist God, maar niet de oude kerk. Daarnaar kon en mocht zij dus niet rekenen. Deswege had zij heel het zaad Israels voor een koninklijk zaad aan te zien en als een koninklijk, verkoren zaad te.merken en te bejegenen. En wel ontstond hieruit de teleurstelling, dat ze menig persoon als uitverkorene beegende, die later erger bleek dan een onbesneden Filistijn; maar ze ontging hierdoor het gevaar van een wezenlijk uitverkorene beneden zijn waardigheid te behandelen. Alle uitverkorenen in Israël hebben, dank zij deze goddelijke instelling, het koninklijk teeken der Besnijdenis ontvangen; en daarom was het te doen.

Kort saamgevat kwam onder de oude kerk de zaak dus hierop neer. God de Heere openbaart aan zijn kerk, dat Hij voor eeuwen lang zijn uitverkiezing gebonden heeft aan het geslacht van Abraham. In het zaad Abrahams zal het zaad der uitverkiezing blijken in te zijn. Om deze hooge eere staat heel Abrahams nakomelingschap met God in een Verbond. En deswege moet nu elke zoon Abrahams worden bejegend, ais ware ook hij een uitverkorene; en was de kerk gehouden aan allen, die uit het zaad Abrahams geboren wierden, het teeken der Besnijdenis te doen toedienen; ook a\ wist ze dat slechts een deel behouden wierd. En ze diende dat teeken der Besnijdenis toe, niet om de mogelijkheid dat er eens een genadewerk in kon komen, maar op grond dat de uitverkïeïing Gods reeds als genadewerk in het zaad Abrahams feitelijk aanwezig was.

Deze stand van zaken nu heeft aldus voortgeduurd tot op den Pinksterdag., maar daarna trad er een gewichtige verandering in. De bedeeling der schaduwen, die aan een bepaald volk gebonden was geweest, nam nu een einde, en de wereldkerk, die reeds in het Paradijs en in de Arke bestaan had, maar bij Abraham in Israël was ondergegaan, trad nogmaals te voorschijn. Van dit oogenblik af mocht de kerk dus niet meer voortleven in den 'waan, alsof de uitverkiezinge Gods in hoofdzaak aan het vleeschelijk zaad van Abraham gebonden was. Ze wist integendeel, dat van deze ure af de uitverkiezinge Gods blijken zou onder, allerlei natiën en volken te zijn uitgebreid. Tweeërlei verviel dus hiermee. Ze mocht nu niet meer elk eborene uit het zaad Abrahams aanzien als are ook hij een uitverkorene; en ze mocht iet meer de geboorte uit Abraham stelen als conditie voor het verkrijgen van et Verbondsteeken. Vandaar dat het erbondsteeken dan nu ook wisselt. De esnijdenis valt weg en de heilige Doop komt er voor in plaats. De Besnijdenis, die, naar den aard van het schaduwachtig Verbond, nog slechts de wegsnijding van het booze kon afbeelden, maakte plaats voor den heiligen Doop, die naar den aard van het Verbond der vervulling, in het onderdompelen onder en het weder opkomen uit het water, een volledig zinbeeld van algeheele wedergeboorte was.

Nu echter deed zich een zeer gewichtige vraag voor: Aan wie moet nu dit nieuwe Verbondsteeken worden toegediend ? Aan alle kinderen der menschen ? Aan alle kind uit een vrouw geboren.' Dit kan niet, want de heilige Doop, evenals de Besnijdenis eertijds, was teeken van een voorafgaand en aanwezig genadewerk. Aan de zonen Israels alleen ? Ook dit niet, want de oude volkskerk was wereld^itxV geworden. Dan alleen aan hen, die zich als belijders van den Christus aanmelden .' Dit nog minder, want de Doop is geen teeken, dat iemand belijdt, maar een teeken van een voorafgaand genadewerk Gods. Iemands belijdenis komt uit doordien hij belijdt. Dat is zijn daad. Maar de Doop is een daad Gods, niet om de belijdenis van den belijder, maar om het Verbond Gods en zijn genadewerk te bezegelen.

De vraag was dus maar: Is met de bedeeling van Israël ook het Verbond Gods te niet gedaan? Of wel staat het oud-Verbond, dat met Israël onderging, in de wereldkerk als een nieuw-Ntx\> QVi.6. weer op? Deze vraag nu heeft de Christus zoo stellig mogelijk voor ons uitgemaakt. Hij heeft, eer hij .'ïterven ging, met den beker der dankzegging het nieuw Verbond in zijn bloed ingesteld. Hierin lag dus de uitspraak, dat de aloude profetie: „In die dagen zal ik een nieuw Verbond oprichten", in vervulling was gegaan. En de heilige apostelen hebben dan ook niet nagelaten gedurig op de inwerkingtreding van dit Nieuio Verbond te wijzen.

Er kan dus, voor wie aan de Heilige Schrift gelooft, geen zweem van twijfel overblijven, of, al ging de oude vorm van het Verbond met het scheuren van het voorhangsel des Tempels onder, in nieuwen vorm bestaat ditzelfde Verbond Gods aldoor.

Maar welke is nu de regel van dit nieuwe Verbond.' Is het nieuw Verbond uitsluitend een persoonlijk verbond tusschen God Drieëenig en den enkelen uitverkorene, of wel is ook hier het Verbond Gods een verbond aangegaan met den persoon en zijn zaad? Reeds zonder nadere openbaring der Heilige Schrift zouden we verplicht zijn hierop in laatst gemelden zin te antwoorden. Want wel is ook een strikt persoonlijk verbond denkbaar, gelijk tusschen David en Jonathan, maar zelfs bij Jonathan en David sluit toch dit verbond in, dat David ook voor Jonathans geslacht zorgen blijft. Een verbond, dat niet voor een bepaald aantal jaren of

voor eea bepaalde zaak, maar met eeuwigen duur en heel uw aanzijn omvattend met u gesloten wordt, sluit «i.Vöi? i ook het geslacht in, tenzij het tegendeel zij uitgedrukt. Het verbond van den keizer van Oostenrijk met den keizer van Duitschland, ging zonder nadere bepaling vanzelf van keizer Wilhelm I op keizer Frederik, en van keizer Frederik op keizer Wilhelm II over.

Doch bij deze gissing behoeven wij ons niet op te houden. Het veiligst gaat in geloofszaken wie zich houdt aan de duidelijke uitspraken der Heilige Schrift. En wat openbaart ons nu die Heilige Schrift over den aard en den regel van het Verbond Gods in zijn iVi^^^ze'-ïestamentischen vorm ? Hoor het uit wat Petrus op den Pinksterdag zelven bij het eerste optreden van de wereldkerk zegt: Want u komt de belofte en uwen kinderen en allen die daar verre zijn, zoo velen de Heere onze God er toe roepen zal." De kinderen uit een Christenvrouw geboren zijn heilig, zelfs al is de vader nog een Heiden. »Anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zijn ze heilig."'De menigte der Christenen is niet maar een vereeniging van individuen, maar een , /priesterlijk w//è", een denkbeeld dat vanzelf de voortzetting in de geslachten In zich sluit. Tot de kinderkens wordt in Efez. 6 : i gezegd: gt; Gij kinderen, zijt uwen ouders gehoorzaam in den Heere'\ waaruit volgt, dat ook zij beschouwd worden als in Christus Jezus inzijnde, en leden des lichaams. En waar in Col. 3 : 20 mannen en vrouwen, ouders en kinderen, heeren en dienstknechten tot de vreeze Gods worden vermaand, worden allen saam, en dus ook de kinderen, vooraf in vs. 12 toegesproken als »uitverkorenen Gods, heiligen en beminden." Ja, waar de heilige apostel aan de kerken schrijft, in wier boezem hij ook de kinderen afzonderlijk toespreekt, daar spreekt hij nochtans heel die kerk steeds aan als „heiligen en uitverkorenen." Wie zijn kennisse niet uit eigen gissing of redeneeiing put, maar alleen aan de stellige openbaring van Gods Woord ontleent, moet dus wel toestemmen: ". dat het Verbond Gods, wel van vorm veranderd is, maar in zijn wezen, ook onder het Nieuwe Testament voortbestaat; 2". dat ook in dit Nieuwe Verbond niet enkel de reeds belijdende personen, maar ook de kinderen mee begrepen zijn; en 3". dat ook voor dit Verbond een teeken is ingesteld door de instelling van den Doop.

Hiermede zijn we er intusschen nog niet.

Zonder meer toch zou deze regel er toe leiden, om elk kind, waarvan kon aangetoond, dat^één zijner voorouders ooit den Heere had beleden, voor een uitverkorene aan te zien en met den Doop te zegelen. Zoo zou dan in het tegenwoordig Europa alle levende ziel moeten gedoopt worden. Straks ook in Amerika. Bij voortgang van het zendingswerk ook in Australië, Azië en Afrika. En het einde zou zijn, dat ten leste elk menschenkind reeds als kind des menschen gedoopt wierd.

En dit nu kan niet, omdat door deze consequentie alle tegenstelling tusschen de kerk en de wereld zou wegvaller; en niet het genadewerk Gods, maar eenvoudig de geboorte uit een vrouw veronderstelling voor den Doop zou worden.

De vraag dient dus gesteld, hoe onder het Nieu^/ Verbond de band der geslachten dient beschouwd; en het is die vraag, die ons volgend artikel gaat beantwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's