GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Leef! Ja, Ik Zeide tot u in uwen bloede: Leef!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Leef! Ja, Ik Zeide tot u in uwen bloede: Leef!”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als Ik bij u voorbijging, zoo zag Ik u, vertreden zijnde in uwen bloede, en Ik zeide tot u in uwen bloede: eef, ja Ik zeide tot u in uwen bloede: eef! (Ezech. 16 : 6.)

Van den Doop gaat het naar het Avondmaal.

Als er een kindeke geboren is, maakt men het lauwe water in het bekken gereed, om het te wasschen van zijn onreinheid. Doch als het gewasschen is, dan heeft het voedsel noodig, en draagt dezelfde hand, die het eerst wiesch, het straks naar de moederborst.

Èn dan eerst als het lieve wicht aan zijns moeders borst de warme melk indrinkt, is het eerste rustpunt bereikt, en heerscht er om het kraambed ruste en vrede.

Een vroedvrouw of baker, die het kindeke alleen maar wiesch, en voorts zonder voedsel liggen liet, zou eenvoudig dwaselijk handelen en de zorge voor het hulpeloos wezentje haar te ontnemen zijn.

En dit geldt ook hier.

Wel het Sacrament der tvassching in den Doop te zoeken; maar het voorts hierbij te laten; en niet uit den Doop naar het Sacrament der voeding te gaan, is het wezen van Doop en Avondmaal beide verkrachten.

Ge waart eerst gelijk aan het kindeke, u door den Heiligen Geest in Ezecliiël i(> geteekend, en waarvan het in vers 4 en 5 heet: »En aangaande uwe geboorten, ten dage, als gij geboren waart, werd uw navel niet afgesneden, en gij waart niet met water gewasschen toen ik u aanschouwde. Geen oog had medelijden met u, om zich over u te erbarmen; maar gij zijt geworpen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijkheid van uwe ziele, ten dage toen gij geboren waart. En als Ik bij u voorbijging, zag ik u, vertreden zijnde in uwen bloede, en Ik zeide tot u in uwen bloede: Leef; ja, Ik zeide tot ü in uwen bloede : Leej: ^

Dit teekent ons onze ontvangenis in zonde en ons geboren zijn in ongerechtigheid. Ook gij waart uit een onreine, en daarom zelf onrem. Dus moest ook gij geestelijk door uw God mwendig met het bloed van Christus gewasschen worden, en; als uitwendig symbool van deze afsvassching uwer ziel in het bloed van het heilig Godslam, wierdt ge toen ook afgewasschen met het water des Doops.

Zooals de heilige apostel het zegt: »Onrein waart ge eertijds, maar nu zijt ge geheiligd, nu zijt ge gereinigd, nu zijt ge afgewasschen."

Zoo belijden het dan ook uw kerken.

»Er is, " Keggen ze in art. 35 van haar Belijdenis, »in degenen die wedergeboren zijn, tweeërlei leven: het ééne lichamelijk en tijdelijk, hetwelk zij van hunne eerste geboorte medegebracht hebben, en is allen menschen gemeen; maar het andere is geestelijk en hemelsch, hetwelk hun gegeven wordt in de tweede geboorte, en dit leven is niet gemeen dan alleen den uitverkorenen Gods." En voorts in art. 34: »Zoo heeft hij dan bevolen om te doopen die de zijnen zijn, in den naam .des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, alleen met rein water, ons daarmede te verstaan gevende, dat, gelijk het water de vuiligheid des lichaams afwascht, wanneer wij daarmede begoten worden, alzoo het bloed Christi hetzelve van binnen in de zielen doet, door den Heiligen Geest, ze besprengende en zuiverende van hare zonden, en ons wederbarende uit kinderen des toorns tot kinderen Gods."

Maar hierbij kan het niet blijven.

Afwassching van het geborene kindeke komt wel eerst en gaat voorop; maar de voeding moet volgen.

Hoor slechts wat uw kerk al verder belijdt;

»Wij gelooven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament des heiligen Avondmaals ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen, die hij aireede wedergeboren en in zijn huisgezin, hetwelk is zijn kerk, ingelijfd heeft."'

Immers, »tot onderhouding des licliamelijken en aardschen levens heeft God ons een gemeen aardsch brood veror.dend, hetwelk daartoe dienstig is. Maar om het geestelijk en hemelsch leven te onderhouden, heeft Hij ons gezonden een levendig brood, dat van den hemel is nedergedaald, t. w Jezus Christus", welk brood sacramenteel genoten wordt in het heilig Avondmaal.

Van alle Doop moet dus gedrongen naar het heilig Nachtmaal.

Wie bij den Doop staan blijft en niet tot het heilig Nachtmaal doordringt, miskent niet enkel het Sacrament van het lichaam en bloed des Heeren, maar miskent evenzoo het Sacrament van den Doop.

Op zichzelf toch is de Doop niets dan het openen van de deur, waar ge doorgaat, om naar het heilig Avondmaal uws Heeren, en alzoo tot zijn mystieke gemeenschap te komen.

Wie nog niet gedoopt is, staat buiten; wie om den Doop vraagt, verlangt binnengelaten te worden.

Hij klopt aan de deur, opdat hem opengedaan worde; en zijn Doop is, dat de deur voor hem opengaat, zoodat hij nü binnenkomt, en afgezonderd is van wie buiten zijn, om gemeenschap te oefenen met wie binnen zijn; en die gemeenschap nu wordt eerst ten volle bereikt door zijn toetreding tot het heilig Nachtmaal.

Wie na gedoopt te zijn, niet het heilig Nachtmaal zijns Heeren zoekt, is gelijk aan den vreemdeling, die, na aangeklopt te hebben en in de feestzaal te zijn binnengelaten, vlak bij de deur staan blijft, en zich verre houdt van de aanzittende gasten.

Zeker, de indringer, die zonder bruiloftskleed aan, doordrong en zich onder de geestelijk feesthoudende menigte mengde, moest, omdat hij een indringer was, weer buiten worden geworpen, l^laar wie aanklopte, en binnen wierd gelaten, en zijn bruiloftskleed aannam, doch om nu, in dat fsestkleed getooid, koud en onverschillig van verre te blijven staan, die zondigdj, zij het ook op andere wijze, toch evenzeer.

AVie den heiligen stroom van het Doopwater doorwaadt, dien moet het te doen zijn, om de gemeenschap met den Heere des huizes-te genieten, en die Heere des huizes wacht de zijnen op aan zijn heiligen disch.

Wie wedergeboren is uit water en geest, die ziet nog pas het Koninkrijk van verre.

Maar hierbij mag het niet blijven.

Hij moet voort en verder, en mag niet rusten, eer hij aanzit aan de bruiloft van het I^am, in zijn sacramenteele afbeelding.

Ook nu nog voelt een Jood, die zijn Messias vond, dit onmiddellijk.

Wordt zulk een Jood heden gedoopt, en is er over acht dagen Avondmaal, dan gaat hij er terstond aanzitten. Alles zegt het hem: Doop en Avondmaal hooren bijeen.

En ook bij andere volwassenen, wier Doop in hun kindsche jaren verzuimd wierd, merkt ge dit nog. Zoo zelfs dat ze hun Doop meest e uitstellen tot het Avondmaal weer komende is; en dan vlak voor het Avondmaal laten ze zich doopen, om terstond na den Doop het Avondmaal te zoeken.

En zoo was het in de oudste Christelijke kerk eveneens.

Al wie uit het Jodendom of Heidendom overkwam wierd vandaag gedoopt, om morgen reeds ten Avondmaal te gaan; en het denkbeeld zelfs om zich wel te laten doopen, maar voorts verre van het Avondmaal te blijven, kwam in niemand op,

Zich te laten doopen wilde niets anders zeggen dan: »Laat mij toe tot het heilig Avondmaal."

Het Avondmaal was de heilige disch der gedoopten; waar elk gedoopte hoorde; waar geen enkel gedoopte zich aan kon onttrekken.

Men trekt de Roode zee niet door, om op den anderen oever zich te blijven legeren, maar om aanstonds door de woestijn naar het Heilige land op te trekken.

En eenmaal bij de Jordaan aangekomen, trekt men die Jordaan niet door, om aan den overkant te blijven staan, maar om door te trekken naar Jeruzalem,

En zoo ook doorwaadt men den stroom van de wateren des Doops niet, dan om door en voort en verder te trekken en niet te rusten, eer men zich den wijn gereikt ziet, geperst uit de druiven van Eskol.

Alleen doordien ihzns ' de jonge kinderen gedoopt, worden, is hierin een kleine vertraging gekomen.

Een pasgeboren kindeke is voor het heilig Avondmaal nog onbekwaam. Een jeudig wicht kan ook op een leeftijd va» enkele jaren zich zijn Doop nog niet toeëigenen door zelf te belijden. En zoo schuiven dus, nu de Kinderdoop heerscht, de Doop en het heilig Avondmaal tot op zekeren afstand uiteen.

Omdat de doopeling lijdelijk is, is een jong wicht wel vatbaar om gedoopt te worden; maar evenzoo is het nog (^«vatbaar om het Sacrament der voeding te ontvangen, overmits bij dit tweede Sacrament de Avondmaalganger zelf belijdend en handelend optreedt.

Zoo maal thans eenige j-.ren in te liggen; en dat wel zoovele jaren als noodig zijn, om den doopeling tot eigen daad van belijden en toetreden te bekwamen.

Minder kan die afstand niet zijn; maar ook greater mag hij niet worden. De jaren noodig voor uw opwaken en voor uw bekwaammaking tot een eigen daad zijn van Godswege in uw schepping verordend. Wie zich daar nu aan houdt, die gaat op de wegen des Heeren; maar ook wie deze jaren óf wilkeurig inkrimpt óf wilkeurig uitzet, gaat van 's Heeren wegen af en kiest zelf eigen paden; iets dat altoos zonde is.

Dat kan nu schelen van het x6de tot het 23ste jaar; maar in dat tijdperk van zeven jaren valt bij een iegelijk zijn persoonswording; en die grenzen moeten dus geëerbiedigd.

Maar hetzij dan Doop en Avondmaal tot het i6de jaar of wel 23ste jaar uitéén waren geschoven, aan den band die Doop en Avondmaal verbindt wordt hiermee niets veranderd.

Altoos blijft uw Doop, al die jaren door, voor u een roepstem: Zoek des Heeren heilig Avondmaal!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Leef! Ja, Ik Zeide tot u in uwen bloede: Leef!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's