GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Mis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Mis.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOXDAGSAFDEELIXG XXX.

In welken wil wij geheiligd zijn, door de offerande_ des lichaa-ns van Jezus Christus, eenmaal geschied. Hebr. lo: lo.

I.

Inhoud van de 30ste Zondagsafdeeling is het gebruik en misbruik van het heilig Sacrament des Avondmaals gemaakt; een onderwerp waarbij onze Catechismus het misbruik der Roomsche kerk vooropzendt, en alzoo begint met de vraag: „Wat onderscheid is er tusschen het Avondmaal des Heeren en de Paapsche Misse f? '

In onze opschriften laten we het woord „Paapsch" vóór „Mis" opzettelijk weg; om de eenvoudigs reden, dat dit woord „Paapsch" op de lippen van Datheen, die het in Antwoord 80 neerschreef, geen scheldwoord was, en het nu wel is geworden. „Paapsch" beteekende in de dagen toen Petrus Datheea onzen Hei delberger in het Nederduitsch vertaalde, niets anders dan wat wij thans „Pauselijk" zouden noemen. Het was de aanduiding van wie nog na de Reformatie aan den Paus vasthield, gelijk men thans „Synodaal" noemt, al wie na de jongste Reformatie nog vasthoudt aan de „Synodale organisatie." Zulke partijnamen ontstonden toen, en ontstaan nog, uit den loop der gebeurtenissen. Overmits toen de strijd der geesten zich samentrok in de puntige vraag: „Erkent ge den Paus van Rome nog als stedehouder van Christus op aarde ? " moest men onzerzijds allen die hierop ja antwoordden wel „de Pauselijken, "„de Papalen" of» de Paapschen" ? J^aioemen; juist evenzoo als men thans, nu de puntige vraag wierd: „Erkent ge nog dat bij de Haagsche Synode de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht berust!", een iegelijk, die hierop mondeling of feitelijk ja zegt, niet anders dan door den naam van Synodaal van zichzelven kan onderscheiden. Dit deed toen destijds bij de Pauselijken, gelijk thans bij de Synodalen, de behoefte opkomen, om ook hun tegenstanders met een korten naam aan te duiden, en vandaar de woorden: Geuzen en Doleer enden; woorden die, hoe uiteenloopend ook in historischen oorsprong, toch beide de bedoeling verraden, om hun tegenstanders te doen voorkomen als een verachtelijken hoop. „Geuzen" beduidde „bedelaars", gelijk „Doleerenden" ongeveer „klagende sukkelaars" op hun lippen beteekent; iets waarin kennelijk de toeleg nu doorstraalt, en toen doorstraalde, om in de benaming van zijn tegenstanders iets verachtelijks en laatdunkends te leggen.

Gaat men derhalve terug in de dagen van Datheen, dan kan kwa'ijk weersproken, dat de naam, waarmee onzerzijds „de Roomschen" wierden aangeduid, niets wis dan de historische naam, die hun standpunt omschreef; een standpunt, dat onzerzijds zeer zeker gewraakt wierd, maar in welks omschrijving voor hun besef nooit iets krenkends kon liggen. Immers ze vereerden metterdaad den Paus van Rome, en stelden hier hun glorie in. Juist op dezelfde wijze als ook wij thans onze wcderpartijders met den historischen naam van »Synodalen" aanduiden, ter kenschetsing van hun standpunt; een standpunt dat zeer zeker onzer­ zijds gewraakt wordt, maar in welks omschrijving voor hun besef nooit iets krenkends kan liggen; overmits ze metterdaad op de Haagsche Synode ai hun hope stellen; en voorzooverre zij dit niet doen, handelen tegen beter weten in. „Geuzen" en »Doleerenden" daarentegen zijn namen, die van meet af iets krenkends inhielden, en opzettelijk in dien krenkenden zin gebruikt wierden; iets wat ook van den naam > Doleerenden" geldt, ook al pasten we dien zelven, evenals onze vaderen uit de 17e eeuw, op onze kerken toe, gelijk voor niemand een geheim is, die naging wat vriendelijke woordspelingen het etymologisch vernuft onzer tegenstanders al van dezen naam gemaakt heeft. Een wetenschappelijk man dorst zelfs in een Engelsch tijdschrift zwart op wit laten drukken, dat deze naam > Doleerenden" afkwam van dolus, een Latijnsch woord, dat „list en bedrog" beteekent.

Hieraan nu was het toe te schrijven, dat de uitdrukking „Paapsch" die in het midden der zestiende eeuw nog de eenvoudige aanduiding van de Hiërarchie was, allengs een scheldwoord is gaan worden; ongeveer in gelijken zin, als waarin Geus als scheldwoord bedoeld en gebezigd wierd. In den feilen partijstrijd vergat men allengs wat »Paapsch" eigenlijk zeggen wilde, en gebruikte het alleen nog als een boos, vinnig woord, om het booze en vinnige woord van Geus te rescontreeren. Die booze, vinnige beteekenis van het woord is daardoor allengs de heerschende geworden. Als men van de pastoors als van „papen" sprak, bedoelde men daarmee deze leidslieden der Roomschen kerk aan minachting en verguizing prijs te geven; ook nadat men den oorsprong van dit woord vergeten was, en voor de geestelijke polemiek teger. de Roomsche Hiërarchie niet het minste meer gevoelde. En zoo klinkt' ons ihans deze term van »Paapsch" uit de historie der i6e en 17e eeuw niet anders in de ooren, dan als de scheldnaam, waarmee men onzerzijds de tegenpartij zocht te brandmerken.

Juist dit echter maakt, dat wij thans dit woord niet meer bezigen mogen. Een Christelijke kerk scheldt niet, en verbiedt alle uitschelden ook van den bittersten vijand. Had »Paapsch" reeds omstreeks 1560 den zin en de beteekenis gehad, die het nu heeft, Datheen zou het bij de vertaling van den Heidelberger nooit gebezigd hebben, maar geschreven hebben: „de Pauselijke Mis." En hieruit nu volgt, dat thans zich zelven als Christen onteert, wie er nog lust aan heeft, om met zeker onheilig genot die bijvoeging van „Paapsche" voor mis te herhalen.

Het is om die reden, dat ook wij ons van deze bijvoeging onthouden zullen, en alzoo eenvoudig spreken van de Mis, Zelfs laten we hierbij den term van Pauselyke Mis achterwege, omdat ook deze bijvoeging een niet geheel juisten indruk maakt. Spreekt men toch van „Pauselijke Mis, " dan ontvangt men licht den indruk, alsof de Mis alleen bestaat bij die Christenen, die den Paus van Rome als Stedehouder van Christus op aarde vereeren; terwijl toch het feit onloochenbaar is, dat er millioenen bij millioenen Christenen, vooral in het Oosten van Europa, zijn, die niets van den Paus van Rome weten willen, en nochtans de Mis in stand houden, bijna op geheel dezelfde wijze, als men dat in de Roomsche kerken doet. Immers de Grieksche, de Armenische, de Koptische en andere kerken in het Oosten, en zoo ook tea onzent de kerken de* oude Clerezy, staan even fel tegei; . het s? Ifljjf v-^a Ronses Paus gekant als wij, maar bedienen niettemin dagelijks de Mis op bijna geheel gelijke wijze als Rome.

Men gaat daarom het veiligst door eenvoudig van de Mis te spreken, terwijl ook zander eenige bijvoeging uitstekend verstaan wordt, wat men met de Mis bedoelt.

Te minder is zulk eene bijvoeging noodig, omdat de strijd voor en tegen de Mis op verre na niet meer de beteekenis heelt van vroeger. Toen was de strijd over de Mis een levensquaestie; thans niet meer. Niet toch dan bij hooge uitzondering wordt thans nog een Lutheraan of Gereformeerde voor de Mis gewonnen; terwijl omgekeerd niet dan zeer zeldzaam, ^, iemand, die eerst ter Misse ging, van de „vervloekte afgoderij" in de Mis overtuigd wordt.

Maar in de dagen toen Datheen schreef, stond dit heel anders.

Men was toen opgegroeid in een kerkelijk leven, waarin het ter Misse gaan als de eigenlijke betooning van godsvrucht gold. Ook zij, die reeds lang aan het Roomsche geloof waren afgestorven, woonden toch nog de Mis bij; juist zooals velen, die thans schier aan alle geloof zijn afgestorven, toch nog hun kind laten doopen of hun huwelijk laten bevestigen. Men zou opzien baren, door aan zulke plechtigheden geen deel te nemen, en daarom schikt men zich ook met een ongeloovig hart nog in de bestaande gewoonte. En wat zoo thans, nog van den Doop en de Huwelijksbevestiging geldt, gold toen in nog veel sterker mate van het bijwonen der Mis. In het ter Misse gaan bestond destijds schier al de „godsdienst". Ter Misse ging een ieder. Wie niet tefTVIissê 'ging, stond Ü^--met een zwarte kool aangeteekend, en liep terstond in het oog als een publiek verachter der religie. In Roomsche landen is dit nog zoo. Men kan in België, Frankrijk en elders nog dagelijks Roomschen ontmoeten, die als men hen onder vier oogen afvraagt, of ze in den Paus en in de dogmata der Roomsche kerk gelooven, u al spoedig blijken, bijna aan alle geloot ontzonken te zijn, en zelfs aan de wonderbare geboorte van den Christus niet meer te gelooven. En als ge hun dan vraagt: »Hoe ter wereld kunt ge dan nog naar de Mis gaan.'" dan ontvangt ge ten antwoord, dat men toch iets voor zijn godsdienst moet doen, en dat het gaan naar de Mis al het minste is waartoe men zich kan leenen. Natuurlijk beweren we niet, dat het zoo bij de meerderheid is. Slechts wijzen we op het feit, dat het „ter Misse gaan" nu nog in Roomsche landen zoo het eerste beding van alle niet breken met de „Christelijke religie" is, dat zelfs zij, die niets hoegenaamd meer verstaan van wat met de Mis bedoeld wordt, er zich toch nog toe leenen.

Dit nu was natuurlijk in de i6e eeuw nog veel sterker het geval. Lange eeuwen was alles Roomsch geweest. Christelijk en Roomsch waren eensluidende termen. Men kon zich niemand denken, die nog eenige godsvrucht in zijn hart behield, en niet de Roomsche ceremoniën eerbiedigde. Wie dus de Mis verzaakte, liep reeds daardoor in het oog, als een goddelooze, en het feit dat de volkswoede in de dagen der brandstapels, en schavotten zich zoo vaak tegen onze Gereformeerde martelaren keerde, kan alleen verklaard uit het onbestemd besef, dat deze mannen door de Mis te verachten zich geopenbaard hadde^n als verachters van God en zijn Woord. Vanuaai' dan' .iok j dat onze martelaren op het schavot telkens weer de betuiging herhaalden: „Wij zijn geen verachters van de Christelijke religie. Integendeel, wij sterven voor de belijdenis van Christus als onzen Heiland en Heere."

Juist daarom echter kostte het in die dagen zoo ontzaglijk veel, eer men iemand bewegen kon, om van de Mis weg te blijven. Aandoenlijk zijn soms de slingeringen van het gemoed bij hen, die het verkeerde van het Roomsche geloof wel inzagen, en toch tot dien stap niet komen konden; en rusteloos hebben onze toenmalige voorgangers zich in brieven en gesprekken tot deze zwakkere broederen moeten wenden, om hen met roerenden ernst te overtuigen, dat ze met de Hiërarchie breken moesten. Iets wat daarom nog te banger inspanning vorderde, omdat wie weg bleef van de Mis gevaar liep van aanstonds bij geestelijke en wereldlijke rechtbanken aangeklaagd te worden, en zich den weg te zien ontsloten naar het schavot.

Dit nu drong de toenmalige Gereformeerden, om rusteloos het onware, het onschriftuurlijke en het afgodische van de Mispraktijk in het licht te stellen; en telkens en telkens weer aan te toonen, dat de Mis, ook al wierd ze anders bedoeld, toch feitelijk op afgoderij uitliep; en dus een iegelijk die haar bijwoonde, schuldig stelde aan zonde tegen het eerste en tweede gebod.

Maar in dien toestand verkeeren we thans niet meer, In ons land althans kan men nog zeer wel als Chiiste.n te goeder faam en naam te boek staan, en zelfs in Roomsche klingen als „geloovig Christen" worden aangeduid, ook al heeft men nimmer een Mis bijgewoond. Er is tusschen de Roomsche kerk en ons, door den strijd onzer vaderen en hun rustelooze polemiek, allengs een zoo diepe klove gegraven, dat alle misverstand over de wederszijdsche positie ondenkbaar is. In de Engelsche en Episcopale kerk moge die positie nog soms twijfelachtig zijn, en ook bij de streng Luthersche kringen moge men over de wederzijdsche verhoudingen nog soms in twijfel verkeeren; maar juist de Calvinist bezit het groote voordeel, dat van meet af de lijnen tusschen Rome en hem zuiver getrokken zijn, en men over en weer precies weet wat men aan elkaar heeft.

Juist dit maakt dat alle anti-papistische felheid den Calvinist vreemd vs. Die antipapistische felheid vindt ge bij de Groninger godgeleerden; vindt ge bij de rechterzij der Modernen; vindt ge bij „de groote Protestantsche partij"; en vindt ge ook bij sommige Ethische godgeleerden; maar niet bij de echte Calvinisten, En dat niet, omdat zij óf zoo veel zachtzinniger van aard zijn, óf meer aan Rome zouden toegeven, maar eenvoudig omdat ze de geestelijke kinderen zijn van een principieel voorgeslacht, dat op geen enkel punt den strijd onbeslist liet, maar over heel de linie den strijd met Rome ten einde toe uitstreed en voor geen enkele consequentie terugdeinsde.

Die juiste afbakening der grenzen geeft hun een ongelooflijk rustig gevoel van kalmte; uit die kalmte wordt rustige kracht geboren; en noch voor zenuwachtige opgewondenheid noch voor krenkenden overmoed is bij ons plaats.

Vandaar dat ook onze polemiek en controvers met Rome zich spenen kan aan al wat krenkt en beleedigt, en juist daarom zoo principieel mogelijk kan zijn,

In dien zin kome hier dan ook de Mis ter spraka> die we eerst in haar theorie en practijk zuilen uiteenzetten, en daarna beoordeelen; niet echter zonder nu reeds een korte waarschuwing voorop te laten gaan, tegen de afkeurenswaardige gewoonte, die vooral in hoogere kringen bestaat, om, hoewel men niet Roomsch is, toch aaneen kerkelijke plechtigheid, waarbij de Mis bediend wordt, deel te nemen.

Het meest komt dit voor aan de hoven.

Er is daar een prins of prinses van koninklijken bloede gestorven, en zoo deze tot de Roomsche religie behoorde, wordt er voor de zielsrust van zulk een doode een lijkdienst gehouden, verzeld van bediening van de Mis, Zijn er nu aan zulk een hof gezanten van Protestantsche mogendheden, die zelven Protestant zijn, verbonden, dan eischt de hofifelijkheid en de beleefdheid, dat ze in persoon bij zulke lijkdiensten verschijnen; of ook ze worden opzettelijk gezonden en gelast, om hun souverein bij zulk een lijkdienst te vertegenwoordigen.

Vroeger nu weigerden onze Gereformeerde diplomaten zich hiertoe te leenen, en omdat men wist, dat hun geloot hen de bijwoning van zulk een Mis verbood, zag niemand hier iets krenkends in. En ook waar ze tegenwoordig waren, wierd het hun vrijgelaten, zulk een plaats te kiezen of zulk een houding aan te nemen, als waaruit duidelijk bleek, dat ze niet met zulk een Misbediening meegingen.

Doch thans is dit helaas anders geworden.

Over en weer komen thans de Roomsche diplomaten in onze Gereformeerde kerkgebouwen, en de Protestantsche diplomaten bij de Roomsche lijkdiensten saam, en dit gebruik is zoo algemeen, dat zelfs de prinsen van den bloede er zich toe leenen; ja, dat vaak geheel de kring eener residentie, die tot den hofstoet behoort, zich ook zonder eenige noodzaak beijvert, om bij zulk een gelegenheid op te gaan naar een kerk, die rechtstreeks loochent, wat hun eigen kerk belijdt.

En hiertegen nu dient, althans waar de bediening van de Mis in het spel komt, ten ernstigste geprotesteerd. Daarbij mag een goed Gereformeerde niet tegenwoordig zijn, en er toch bij te komen, zonder dat uw overtuiging veranderde, is eenvoudig beginselloos. en laf.

Ook bij gemengde familiën mag hierop wel worden toegezien. Nog altoos komen er gemengde huwelijken voor; een soort echtverbintenissen die men niet genoeg ontraden kan. En zijn nu eenmaal door zulk een huwelijk de beide familiën met elkander verwant, en doet zich het geval voor, dat een man of vrouw van aanzien in de Roomsche familie sterft, dan wordt ook de Gereformeerde familie uitgenoodigd, om bij den lijkdienst tegenwoordig te zijn. Ook dit nu wierd eertijds in den regel geweigerd; maar thans is men ook hierover heen. Niet omdat men voor de Mis ook maar eenige sympathie gevoelt, maar eenvoudig wijl men zijne godsdienstige belangen te weinig telt en ze dies ondergeschikt acht aan het veel hooger belang, om met zijn Roomsche mas^schap op goeden voet te blijven.

Zoo zijn er ook velen, die, zelfs zonder zulk een drang, enkel uit nieuwsgierigheid een Roomsche kerk binnenloopen, en .dikwijls zonder te begrijpen wat er gaande is,

de bediening van de Mis bijwonen; en hoewel we toestemmen, dat dit minder intentieus is, en men zich in dit geval niet voordoet als een aanbidder, maar slechts als toeschouwer, zoo moet toch ook dit spelen met het heilige ten sterkste ontraden worden. De Mis bedoelt geenszins een schouwspel der nieuwsgierigheid, maar de hoogste godvruchtige actie.te zijn, die op aarde denkbaar is, en daarom moet ze óf als zoodanig geëerd óf om haar valsche pretentie verworpen; maar nooit moogt ge ze bejegenen met onverschilligheid. Ge moogt in een Roomsche kerk uw hoofd niet gedekt houden, dat ware onbeleefd en onbetamelijk, en toch door uw hoofd te ontblooten als de Mis bediend wordt, geraakt ge in een bedenkelijke positie.

Iets wat ook van de minnaars en minnarressen van schoone kunsten geldt, die om de prachtige muziek en den verrukkelijken zang, die soms de bediening der Mis verzeilen, zich tot een bezoeken van de Mis verleiden laten, en alzoo feitelijk toonen, dat de ernst waarmee ze den Heere hun God dienen een einde neemt, zoodra de liefde voor de kunst hun hart in beweging brengt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Mis.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1891

De Heraut | 4 Pagina's