GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het gaan ten Aoondmaal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gaan ten Aoondmaal.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFOEELING XXX

•" Heëré'! wie zal verkeeren in uwe tent? Wie zal wonen op dïn berg uwer heiligheid? Ps. 15 :

I.

Na de verbastering van het heilig Avondmaal in de Mis te hebben besproken, blijft ons thans nog alleen over de toelichting op de 81ste en 823te Vraag, waarin de Catechismus aanwijst, wie ten Avondmaal gaan moet; en dat, wie niet ten Avondmaal gaan mag, dan ook moet geweerd.

Men versta dit niet verkeerd. Het is niet zoo, dat Vraag 81 aanwijst, wie ten Avondmaal wel mag gaan, en daarna Vraag 82, wie er at moet blijven. Dit toch zou eigen, lijk twee malen hetzelfde omschrijven. Weet ik toch, wie er hooren, dan weet ik tevens, dat alle overigen er niet hoeren; of ook, zegt ge mij, wie er af moeten blijven, dan is daarmee tevens uitgemaakt, wie er gaan kunnen. Had dus de Catechismus eerst een vraag gewijd aan hen die er wel, en daarna een tweede vraag aan hen die er niet hooren, dan had hij hetzelfde tweemaal, eens toestemmenderwijze en daarna ontkennenderwijze, behandeld; en daarvoor was de Catechismus veel te zuinig met zijn beschikbare ruimte.

Dat deed de Catechismus dan ook niet. Hij deed heel iets anders. De vraag wie al dan niet aan het heilig Avondmaal kwam, deed hij opeens af in Vraag 81; maar na nu in Vraag 81 dit eerste punt voor de \ conscientie te hebben afgehandeld, zoodat een iegelijk, met dit antwoord voor zich, zelf kon uitmaken, of hij aan het heilig Avondmaal hoort al dan niet, komt hij daarna in Vraag 82 op een geheel ander punt, op de quaestie namef lijk, of de kerk de al of niet toetreding tot het heilig Avondmaal eenvoudig aan ieders conscientie moet overlaten; of wel dat de kerk verplicht is, zelve hierin handelend op te treden, en desnoods dengene die er niet hoort, van het heilig Avondmaal te weren. Zoo ziet men dus, dat metterdaad in beide vragen twee geheel verschillende onderwerpen ter sprake komen; de ééne geestelijk, de andere kerkelijk, en dat het die kerkelijke vraag is, die uit het heilig Avondmaal overleidt naar de siste Zondagsafdeeling, die handelt van de Sleutelen der hemelrijks of van de kerkelijke discipline.

Aan die juiste onderscheiding ons bindende, bespreken dan ook wij deze beide punten afzonderlijk, en bepalen ons derhalve eerst tot de vraag: Voor wie is het •• heilig Avondmaal in^esteld?

Dit nu is in onze dagen een uiterst moeilijk en netelig punt geworden; en we zullen zeggen waarom.

Voor de Hervorming uitbrak heerschtein heel de kerk van het Westen, dus ook in ons vaderland, dezelfde wijze van kerkhouden, die nu nog in de Roomsche kerken bestendigd wordt. D. w, z. dat de dienst des Woords zeer was ingekrompen, en dat bijna al het kerkelijk leven zich saamtrok in het Sacrament. De dienst des Woords was in de schaduw gesteld, en daarentegen de dienst van hét Sacrament in onevenredig sterk licht geplaatst; en daar nu de heilige Doop aan elk kindeke apart in een doophuis, buiten de vergadering der geloovigen, wierd toegediend, en van de overige echte of schijn-Sacramenten alleen de Communie publiek en gemeenschappelijk wierd bediend, kon het niet anders, of allengs moest zich de g^eheele eeredienst om het Sacrament van het heiig Avondmaal saamtrekken; en ten^slotte, toen uit het heilig Avondmaal de Mis geboren was, al zijn stralen in die Mis als in hun eigen brandpunt doen samenvallen. Niet ter Misse gaan, gold daarom voor gansch goddeloos te zijn, en niet minstens ééns per jaar te communiceeren als teeken van gansch goddelooze verhardheid, In die dagen kwam dus lang niet ieder onder de prediking. Onder de prediking kwamen veeleer de minsten. Maar al wie nog eenigszins prijs stelde op den naam van een godsdienstig mensch, ging af en toe de Mis bijwonen. En wie nog niet aan alle godsvrucht vervreemd was, nam althans eens op het jaar, en dan meest met Paschen, deel aan de Communie of het Avondmaal. Thans is dit in de Protestantsche kerken op het vasteland van Europa niet meer zoo. Thans zult ge in een kerk van 10.000 zielen, zoo alles wel loopt, allicht 6000 personen vinden, die geregeld ter kerk komen, maar het geregeld bezoek van het Avondmaal zal zich in zulk een kerk niet licht boven het cijfer van 600 verhefifen. Wie gansch ongodsdienstig leeft gaat tegenwoordig ganschelijk niet ter kerk, noch onder de prediking, noch bij het Avondmaal, en de laatste band die hem aan de kerk bindt, is gemeenlijk de Doop van zijn kind. En wie daaraan nog wel meedoet, maar zonder diep te leven, gaat wel nu en dan naar de prediking, maar wordt nooit aan het heilig Avondmaal gezien; terwijl de schare van hen die geregeld én de prediking bijwonen, én aan het heilig Avondmaal deelnemen, zeer slonk.

Maar zoo nu was het in de eerste tijden na de Reformatie niet. Het toenmalig geslacht, dat opgegloeid was onder de Roomsche hiërarchie, bracht nogdeusantie mede, om vastelijk minstens eens per jaar ten Avondmaal te gaan, en zelfs was het regel in die dagen, om dit meermalen per jaar te doen. De schuchtere bedenking, om niet aan het Avondmaal te durven gaan, was in die eerste tijden nog zoo goed als niet bekend. Veeleer had men met het tegenovergestelde te worstelen. Men liep er wat al te gemakkelijk overheen, en niet zelden zag men keer op keer aan het heilig Avondmaal mannen en vrouwen verschijnen, die, ja wel met de Reformatie meededen, maar die toch op allerlei wijs toonden, er met hun hart niet bij te zijn. Dit noopte toen onze kerkeraden, en onze toenmalige godgeleerden, om telkens een waarschuwende stem te laten uitgaan, en de zondaars, ook die hun zonde in het verborgen bedreven, af te manen, [dat ze door ontheiliging van 'sHeeren Verbond toch hun zielen niet bezondigen mochten; en voorts hen, wier zonde openbaar was, van het heilig Avondman' te weren.

Vandaar dat dan ook in ons Avondmaalsformulier, datjuistindiedagenis opgesteld, zoo kras op den voorgrond staat, dat wie zich met één van de daar genoemde zonden bevlekt kennen, en zich tot God niet bekeeren, maar in hun zonden voortvaren, zich van het heilig Avondmaal te onthouden hebben. Toch gevoelden ook reeds de opstellers van dit formulier dat deze krasse taal ook weer het gevaar met zich kon brengen, om teeder gestemde zielen van het Avondmaal af te schrikken; reden waarom ze aanstonds op die krasse taal de betuiging lieten volgen, „dat dit niet gezegd wordt om de verslagene harten der geloovigen kleinraoedig te maken, alsof niemand ten Avondmaal gaan mocht, dan die zonder eenige zonde ware." En in de Engelsche kerk ging men zelfs nog voorzichtiger te werk, en maakte twee Avondmaalsformulieren, die de bedienaar van het Avondmaal dan naar gelang van de geestelijke gesteldheid der gemeente gebruiken moest; het ééne bestemd voor een gemeente waarin men te ondoordacht bij het Avondmaal te hoop liep en aftnaning van het Avondmaal dus noodig was; en het andere opgesteld voor gemeenten, waarin men het Avondmaal te weinig zocht, en dus naar het Avondmaal moest gelokt worden. Bij ons daarentegen hadden we slechts één formulier, en in dit formulier bleef tot op den huldigen dag de afmanende toon op den voorgrond staan.

Zoolang nu de kerken hier te lande in de verdrukking bleven, liep dit alles wel. Immers zoolang men tot de „vergadering der geloovigen" niet behooren kon, zonder zich daardoor bloot te stellen aan het verlies van zijn naam en eoed; ja van zijn leven, bleven de schijnbelijders op een eerbiedigen afstand onder de Roomsche organisatie achter, en had men in den regel slechts te doen met mannen en vrouwen, die metterdaad hun ziel voor den Heere Jezus hadden overgegeven. In die kerken nu was het dan ook de vaste regel, dat een iegelijk vier malen per jaar ten Avondmaal ging; dat wie niet opging terstond door de opzieners deswege vermaand werd; en dat daarentegen wie zich misgaan had, en onberouwelijk bleef, vastelijk geweerd werd. Het denkbeeld ook maar van een eenigszins vroom mensch, die nietten Avondmaal zou opgaan, tenzij een bijsondere oorzaak hem tegenhield, kwam toen nog bij niemand op.

Eerst toen de Wederdoopers bij gansche scharen zich weder bij de kerken aansloten, begon men ook met dezer geestelijke bedenkingen te doen te krijgen. Om hun stelsel van den Bejaarden-doop te handhaven, waren de Doopers er wel toe moeten komen, om voor den Doop als eisch te stellen, dat men elkanders staat beoordeelen zou, en alleen diegene, van wien men oordeelde, dat hij in den staat der genade \iss overgezet, mocht ten Doop worden toegelaten. Een standpunt in zoo verre volkomen juist, dat alleen wie in den staat der ge­ nade is, recht op den Doop heeft; maar hierin m'^gasnd? , d? .t. h«t persoonlijk oordeel, of iemand al dan niet in den staat der genade verkeert, ons niet toekomt. Van iemands staat meet men afblijven. Doch nu eenmaal dit persoonlijk oordeelen en keuren onder de Doopers in zwang was gekomen, lag het voor de hand, dat ze, in onze kerken overgaande, dit zelfde stelsel, dat ze bij den Kinderdoop nu lieten varen, overbrachten op het heilig Avondmaal. Bij hun kinderkens lieten ze de zaak dus nu onbeslist, en eindigden daardoor met ja, zich wel aan den Kinderdoop te onderwerpen, maar om dan ook aan dien Doop eigenlijk geen waarde hoegenaamd meer toe te schrijven; edoch bij het heilig Avondmaal kwam heel hun onhoudbaar stelsel dan nu weer op. Althans tot het heilig Avondmaal mocht niemand opgaan, dan van wien het was uitgemaakt^ dat hij in den staat der genade stond. Het heilig Avondmaal had de Heere alleen voor de zijnen ingesteld, zoo zeiden ze terecht, maar hieruit nu trokken ze het onjuiste gevolg, dat dan ook niemand ten Avondmaal gaan mocht, dan van wien het gebleken was, dat hij metterdaad een kind Gods was. En zoo sloop toen ongemerkt, vooral in sommige deelen van ons land, waar de Doopers het sterkst gezeten hadden, de meening in de gemoederen in, dat niet allen die belijdenis hadden gedaan, maar hoogstens een zeer enkele van hen, die nu ook door den Heiligen Geest verzegeld was, tot het heilig Avondmaal mocht toetreden.

Toch sleepte dit verkeerde gevoelen nog niet aanstonds de Calvinisten mede. Die bleven hun oude practijk nog voortzetten, en den regel volgen, dat een iegelijk die zijn Heere beleden had, ook aan des Heeren disch moest aanzitten. En ze konden dien regel destijds blijven volgen, omdat de belijdenis nog zaak des harten was, en de tucht over de kerken waakte. Maar anders werd dit, na den keer die in de zaken onzes lands kwam. Toen toch eenmaal de vervolging van de inquisitie ophield, en de Gereformeerde religie door onze overheid als religie van het land erkend werd, voegden zich op eenmaal honderd duizenden bij de kerk, die thans met de opgaande zon wilden meeloopen en Gereformeerd wierden, om een goede positie te erlangen. Van die ure af is dan ook het bederf op onrustbarende wijze in onze Gereformeerde kerken ingeslopen. Behoorde in de dagen der vervolging slechts één tiende van de bevolking tot de Gereformeerde religie, nu kwamen er plotseling nog vijf andere tienden bij, en die vijf andere tienden hebben onze kerken verdorven. Van dat oogenblik af toch, is het onmogelijk geworden, om de kerkelijke tucht te handhaven, zijn in de kerkeraden allerlei verkeerde elementen ingeslopen, zijn onder de leeraren allerlei dwaalgeesten opgestaan, en dreef de meerderheid van het kerkelijk publiek op een uitwendige belijdenis. En dit nu bracht ook het heilig Avondmaal in gevaar, overmits de meeste dezer naambelijders nu ook zonder de minste bedenking aan het heilig Avondmaal toetraden, en die drukke bedieningen van dertig en meer tafels in het leven riepen, waardoor feitelijk het Avondmaal gemeen wierd gemaakt Iets «at ; .Cg eiger werd, toen na de Remonstrantsche troebelen, ook de meeste Remonstrantsche familiën, teneinde niet buiten staatsinvloed te geraken, zich in schijn en naam bij de Gereformeerde belijdenis aansloten.

Dit stuitte en hinderde toen de oprechte belijders. Er ontstond een reactie tegen de gemeenmaking van het kerkelijk leven, en juist de teederder zielen voelden zich afigestooten door een Avondmaalsviering, die soms meer den indruk van een wereldsche vertooning maakte. Vandaar dat toen reeds in enkele gemeenten het verschijnsel viel waar te nemen, dat aan het Avondmaal te hoop liepen, wie beter hadden gedaan met van verre te blijven staan; en dat daarentegen wegbleven wie er ongetwijfeld hoorden. Toen deze stand van zaken eenmaal geschapen was, breidde zich dat verschijnsel, vooral in sommige deelen van ons land, meer en meer uit. Hoofdzakelijk door de schuld van de kerk, die om maar een groot zielental te hebben, de hand lichtte met Doop en Belijdenis en haar Avondmaalstucht geheel verslappen liet; en deels door de schuld harer geestelijke leiders, die bij het Avondmaal meer zagen op hen die mede aanzaten, dan op den Heere die hen noodde en het zielsgenot dat hij hun bood. En toen nu eenmaal deze theorie om van het Avondmaal uit vroomheid weg te blijven in tal van kringen ingang had gevonden, kon het niet anders, of het toenemend bederf dat allengs over de kerk kwam, de verwildering der zeden, de verbastering van de waarheid, en de verwereldlijking van de leeraars en opzieners, moest deze mannen wel bevestigen in hun opgevatte meening. Ze konden dus niet meer meedoen. En wel waren er toen enkelen, gelijk in de dagen van D; Labadie, die toen eigen kringen vormden, om in die eigene kringen een Avondmaal te zoeken, maar in de meeste streken van ons land waande men toch aan de prediking genoeg te hebben en bleet van het Avondmaal weg. Iets waartoe ook het feit meewerkte, dat bij de uitbreiding van het zielental der kerken, het voorafgaand huisbezoek almeer onmogelijk werd, en alzoo de gelegenheid ontbrak, om aan zijn bezwaren lucht te geven, ten einde beter overtuigd te worden.

En zoo nu is het, dat we in de meeste steden en dorpen van ons land allengs in dien jammerlijken toestand gekomen waren, dat verreweg de meesten het Avondmaal voorbijliepen en verachtten; dat de „kerksche" menschen er bij te hoop liepen; en dat de dieper ingeleiden en die van Gods Woord leefden, er met zekere verschrikking der ziele en met zekere kleinmoedigheid des geloofs, soms tot den dood toe van terugbleven. Dit nu had ten gevolge, dat de „vromen in den lande" schier bijna uitsluitend met de prediking rekenden, en het Avondmaal beschouwden als iets, waar ze eigenlijk geen weg meê wisten; dat hun minder aanging; en dat men zonder schade voor zijn aiel zeer wel kon missen, zoo zelfs dat sommigen zeggen gingen, dat men evengoed thuis Avondmaal kon vieren, zoo

men maar geestelijke gemeenschap met zijn Heiland in de ziel oefende. Eerst door de pogingen tot reformatie die sinds 1834, en later op eenigszins andere wijze in 1886, zijn aangewend, is ook in dezen stand van de Avondmaalsquaestie weer eenige verbetering gekomen. Doordien toch de kerken, die tot reformatie kwamen, alle uiterlijke voordeelen verloren, en wie het met haar hielden, hetzij eerst als „Afgescheidenen", hetzij later als „Doleerenden", gesmaad en veracht, eerst zelfs vervolgd wierden, en bovendien uit eigen beurs boeten en proceskosten hadden te betalen, om voorts hun geheelen eeredienst uit eigen giften in stand te houden, geraakten deze kerken en zijn ze nog onder zekeren dntk en in zeker lijden. Deze druk en dit lijden maakten dat de onverschilligen achterbleven, en de niet overtuigden van verre bleven staan, zoodat in den regel alleen mannen en vrouwen in de vergaderingen van deze kerken verschenen, die althans tot op zekere hoogte den ernstigen wil en toeleg hadden, om den Heere naar zijn Woord te dienen. Dit nu werkte zuiverend; dit maakte dat de kerkeraden beter bezet werden; dat de tucht beter kon gehandhaafd worden; en dat dientengevolge het hinderlijk besef van een gt^rneenmaking va*» ''«'ti he'''; ^cn Disch minder stuitend begon te werken.

Dientengevolge is onder deze reformatie ook de Avondmaalspractijk in de strooming van 1834 reeds veelszins gebeterd, en ook bij de strooming van 1886 op een beteren weg, zonder intusschen nog te zijn, wat ze zijn moet; terwijl omgekeerd in den gemengden hoop die nog onder de Synodale organisatie voortleeft, de oude ellende in elk opzicht bestendigd blijft. Hierbij is het opmerkelijk* dat de stoot tot de tweede reformatie juist van de Avondmaalsquaestie is uitgegaan. De Synodale organisatie toch eischte van den kerkeraad van Amsterdam, dat deze tot het heilig Avondmaal een geheele schare van jongelieden zou toelaten, die van hun openbare verwerping van de mysteriën van het Evangelie, allerminst een geheim maakten. Dit weigerde die kerkeraad, en met die weigering ontstond het Confiict. Iets wat maakte dat de Synodale organisatie in haar nieuwe phase thans bepaaldelijk gegrond is op het beginsel AzX tot het heilig Avondmaal een iegelijk moet toegelaten, onverschillig of hij den Heere belijdt of verloochent, en draagt zij alzoo thans het bepaalde stempel van ontheiliging van het Verbond en gemeenmaking des Sacraments. Iets waaraan feitelijk de practijk dan ook beantwoordt. Immers de practijk is, dat van de 180, 000 zielen, die ze b.v. in Amsterdam onder haar ressort beweert te hebben, hoogstens een 4000 personen geregeld het Avondmaal bezoeken; dat onder deze 4000 de mèesten niets anders zijn dan kerksche lieden; terwijl juist de teederder kinderen Gods, die door dwang onder hen blijven verkeeren, zich van het heilig Avondmaal onthouden. Een verschijnsel dat op de dorpen nóg sterker is, en er vaak toe leidt, dat er óf geen Avondmaal kan gehouden worden, omdat er niemand is, óf dat er soms slechts een zeer enkele gaat aanzitten. Een toestand, dien we in het onderhavig verband natuurlijk niet ter sprake brengen, om polemiek tegen de Synodale organisatie te voeren, maar die in dit historisch overzicht van den loop onzer Avondmaalspractijk niet mocht verzvvegen, omdat, wie den vinger op de wonde zal leggen, eerst helder dient in te zien, hoe die wonde ontstaan is. En dit nu kan tot geen andere conclusie leiden, dan dat de gemeenmaking van het heilig Avondmaal, en alzoo de ontheiliging van het Verbond des Heeren, het rechtstreeksche gevolg is van het optreden der dusgenaamden volkskerk. Beide denkbeelden toch, eenerzijds het heilig Avondmaal en ander* zijds een kerk, die er op aangelegd is, om alle inwoners van een plaats te omvatten, sluiten elkander uit. Het Avondmaal is een disch, waaraan de Heere de zijnen uit het midden der wereld tot zich roept, om hun geloof te sterken, ze zijn gemeenschap te doen smaken, en ze opnieuw in trouw aan hem te verbisden; terwijl een volkskerk omgekeerd strekt, om elke scheiding tusschen de kinderen des Heeren en de wereld tegen te gaan, geloof en ongeloof dooreen te mengen, en de trouw aan onzen Heiland tot iets bijkomstigs te verlagen. Wie den Heere verloochent, is óók welkom, mits hij de Volskerk maar s'teunt.

Op het laatst der vorige eeuw had men uit deze moeilijkheid toen nog een uitweg gezocht, ! door het niet-Ao^rx van belijdenis tot regel te stellen, tenzij men door een krachtdadige bekeering tot die belijdenis gedrongen wierd ; een f; ewoonte die met name in Friesland, bij de dusgenaamde Doopleden nog nawerkt, en op zichzelf heel natuurlijk was. Wil men toch een kerk zonder keur hebben, en toch het Avondmaal zijn heilig karakter laten behouden, dan moet ge er wel toe komen, om den toegang tot het heilig Avondmaal alleen aan hen te geven, die in dien grooten kring het „kleine kuddeke des Heeren" vormen. Doch zoodoende krijgt men dan ook een kerk in een kerk, en de "droeve ervaring heelt genoegzaam geleerd waartoe dit leidt. Hiertoe namelijk, dat deze Doopleden vaak al schuchterder worden om op later leeftijd tot het doen van belijdenis te komen, en dies meestal wegsterven zonder tot de belijdenis van hun Heere gekcrr: en te zijn; terwijl omgekeerd juist de onverschilligen geen oogenblik bezwaar hadden, om alles te belijden wat men hun voorlegde, en dies bij hopen «lidmaat" werden, , en alzoo allen kerkelijken invloed aan zich trokken.

Voor een volkskerk is het Avondmaal niet in stand te houden, dan op de manier zooals Rome dat doet, leerende dat het Avondmaal ex opere operato werkt; een meening, waaraan ook de Puseyisten in de Engelsche staatskerk, en ten deele ook de Lutherschen in Oost-Duitschland, weer in gang verschaffen. Dat is dan ook consequent. Maar wil men het standpunt der Hervorming handhaven, en dus het Avondmaal weer naar de instelling des Heeren nemen, en dus tegelijk heilig houden, dan is de volkskerk hiermee vanzelf geoordeeld, en rest ons niet anders dan om met het heilig Avondmaal tot de beproefde practijk der oude Gereformeerden terug te keeren.

KUYPEB.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Het gaan ten Aoondmaal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's