GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOSTERSCH BROOD.

III. (Slot.)

Zoodra het brood klaar is, legt de bakker het in een groote, platte mand, waarin een helder wit laken is gespreid. Van zulk een mand of korf lezen we in Gen. 40:16. Op een bepaald uur van den dag gaat even als bij ons de jongen van den bakker rond. Hij klopt aan de deuren — want schellen zijn er niet — en op 't geroep: Wie is daar? " antwoordt hij kortaf: de bakker." Dan wordt om den hoek van de deur hem een mand toegereikt, waarin het deeg ligt dat de huisvrouw heeft gekneed. Die neemt hij mee, en kort daarop brengt hij den korf, gevuld mét brood, terug. Een hand wordt uitgestoken, het geld betaald, en de korf gaat naar binnen. Maar de jongen krijgt van de vrouw die het brood aanneemt, nooit meer te zien dan een hand. Gelukkig gaat het bij ons gezelliger!

Wordt in vele huizen 't brood door de bewoners zelf gebakken, ook het maleH van het koren tot meel geschiedt nog veelal in huis. De melen die daarreor werdt gebruikt iinegr»!]

hetzelfde maaksel als oudtijds. Hij wordt altijd in beweging gebracht door twee vrouwen (zie Matth. 24 : 14), die zitten op een mat of op een tapijt.

De molen bestaat uit twee steenen elk zoowat een paar voet in middellijn en een half voet dik. De bovenste steen die draaien moet heeft in 't midden een gat, waardoor men 't koren stort, wat terecht komt in een ruimte tusschen die twee steenen. Meer op zij heeft de bovenste steen nog een opening, waarin men een stok steekt om daaraan den steen rond te draaien. Het gaat natuurlijk niet zoo gauw als in onze wind-of wel in stoommolens. Maar er wordt ook nooit meer gemalen dan voor één dag noodig is.

Het fijne brood wordt van tarwesoorten gemaakt. Arme lieden eten gerstebrood of koeken, die bestaan uit gerst, rogge, gemalen boonen, linzen enz. Dat zijn de gerstekoeken waarvan we lezen in de Schrift. Waaruit ze bereid werden leest gij in 2 Sam. 17 : 28.

De Oosterlingen schatten het brood op hooge waarde. Het wordt vaak het »brood des levens" genoemd. Toen de Heere Jezus Zich zelf dien naam gaf, begrepen dus de hoorders volkomen wat Hij bedoelde, namelijk dat zij Hem evenzeer noodig hadden voor hun zielen als het dagelijksch brood tot voeding des lichaams. Water en brood zijn de dingen, die de Oosterlingen als het kostelijkste roemen. We lezen dan ook evengoed van »water des levens" als van »brood des levens". En als de Schrift zegt: sWater en brood zal gewis zijn", dan wordt daarmee bedoeld, dat de Heere in allen nood des lichaams zal voorzien.

»Ik ben het brood, dat uit den hemel nederdaalt", zegt de Heere Jezus en zijn woord getuigt: »die wil die kome en neme het water des levens om niet." Laten we daarop acht geven en zijn stem hooren, dan zullen we niet meer hongeren of dorsten in eeuwigheid.

EEN GBOOTE SCHAT.

III.

We zeiden een vorige maal, hoe we inonze taal zoo vrij en gemakkelijk ons kunnen bewegen ; zulk een rijken voorraad van woorden hebben even als van uitdrukkingen, en eindelijk dat we voor verschillende gelegenheden ook zeer verschillende wijzen hebben om ons uit te drukken.

Neem b. v. maar een eenvoudig zinnetje als: »Gisteren liep ik al vroeg op straat, toen ik bij de kerk mijn oom tegenkwam." Beproef nu eens, hoe dikwijls men die woorden kan verschikken en toch krijgt men altijd dezelfde beteekenis; ja soms kan men door een enkele verplaatsing de beteekenis van dit of dat nog beter doen uilkomen. Zet ik b. v. »mijn oom" voorop, dan wil dit zeggen: -^hem, niet een ander, kwam ik tegen." Al even los en vrij gaat het met de verschillende vormen der woorden, en de verbindingen: Wij spreken van «kinderen Abrahams", maar kunnen evengoed zeggen «Abrahams kinderen" en ook wel »kinderen van Abraham". Ik vertel iets dat ik »gelezen heb" of wel »heb gelezen". Ik »denk er dikwijls aan", of wel «dikwijls er aan." Ik kan ergens op mijn tijd »wezen", maar ook »zijn." En zoo meer.

Over den grooten voorraad van woorden, uit welken we maar te nemen hebben, spraken we al meer. Eigenlijk is 't er zoo mee gelegen, dat niemand precies kan zeggen, hoe rijk we in dat opzicht zijn, wijl onze taal meebrengt, dat men telkens nieuwe woorden kan vormen als het noodig is. (Dat sommige menschen voor nieuwe dingen vreemde namen gebruiken is heel leelijk). Het mooist is echter, dat we voor dezelfde zaak veelal verschillende woorden hebben.

Maar is dat niet lastig ? zult gij zeggen. Denk eens dat mijn hond Azor, Fik en Bello tegelijk heette. Hoe moet ik hem dan roepen ? Ja, als 't zóó was, vrienden, hadt gij gelijk. Er is b.v. een soort van pop of larve, die hier kwatworm, daar hemelt en weer ergens anders engerling heet. Toch bedoelen die drie namen volkomen 'tzelfde en dat geeft zeker last en verwarring.

Maar wat we nu bedoelen is gansch iets anders.

Als ik zeg: »De krijgslieden weerden zich p dapper, " dan kan ik voor „krijgslieden" even goed lezen „strijders." Men zou dus denken, dat we hier twee woorden hebben die 'tzelfde beteekenen en dat is in zoover waar, dat ze denzelfden persoon aanduiden. Maar toch is er verschil. Als de stad wordt aangevallen en de burgers helpen den vijand verdrijven, dan zijn zij »strijders" maar nog geen »krijgslieden." Soldaten die nog nooit in den oorlog zijn geweest, kan men wel «krijgslieden, " maar kwalijk «strijders" noemen. Ook. duidt krijgsman een beroep aan en strijder niet.

Ge ziet dus dat, al beteekenen de twee woorden in hoofdzaak 't zelfde, er toch een fijn onderscheid is en dat we dit kunnen uitdrukken is juist zoo schoon. Een roos is een roos, maar wie nu zes, zeven soorten heeft is toch rijker dan wie 'l alleen met roode moet stellen.

Evenzoo als met «krijgsman" en «strijden" is het met een menigte andere woorden. Bij den maaltijd zitten we aan «tafel" of aan den »disch." Maar de kastenmaker maakt altijd «tafels", geen «disschen"; wijl dat laatste beduidt de tafel met het maal er op. Wie kreupel is kan niet «gaan" of niet »loopen". Maar als ik per spoor naar een stad «ga" kan ik niet zeggen dat ik 't loop".

En nu wordt die verscheidenheid van woorden om allerlei redenen, die we nu maar over­ n slaan, nog veel grooter als we komen tot de s onzienlijke dingen, die wel bestaan maar niet v zicht-of tastbaar.

Hoeveel woorden bv. heeft men niet om uit te drukken, dat men zich in een aangenamen toestand bevindt b.

Vreugd, blijdschap, genot, .genoegen, vermaak, lust, vroolijkheid, verheuging.

Evenzoo om uit te drukken het tegenovergestelde:

leed, smart, droefheid, verdriet, droefenis, pijn, kommer, treurigheid.

We spreken hierover later meer. Maar nu wil ik den lezers die lust hebben tot hooren, in hun eigen belang eens een goeden raad geven :

Zoek eens zulke woorden die bijna 't zelfde Z beduiden, zulke synoniemen op b v.: «vermetel, stout, onversaagd, " plaats ze dan zoo dat m het sterkere woord steeds na het zwakkere komt, en beproef dan het onderscheid tusschen pelk nauwkeurig uit te drukken.

Dat is moeilijk, maar wie niet tegen de moeite opziet, zal ondervinden dat het loont.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's