GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXVI.

Het vonnis der vier pastoors.

Toen de zaak der ontwijding van de pastoors geregeld was, gingen de rechters voort met hunne rechtzaak. Den loden Mei 1570 werden de vier gevangenen in de inquisitiekamer gebracht, waar zij de commissarissen van den koning en den bisschop vonden, onder welke des laatsten vicaris met zijn fiscaal, een geestelijk advocaat, zooals zij hem noemden, nog een geloofsrechter (inquisiteur) en een procureur. Deze rechtbank deed, bij monde van den inquisiteur, verschillende vragen omtrent »het verlaten van den priesterstand, het aannemen van eenen anderen godsdienst", den paus, het aantal sacramenten, het huwelijk enz. Ieder der martelaren antwoordde zoo, dat de rechtbank hen voor hardnekkige en onverbeterlijke ketters aanzag, en des doods waardig achtte.

Twee dagen later werden zij wederom bij hunne rechters binnengeroepen en hoorden zij nu hun vonnis, dat hun wel niet verrast zal hebben, »dat zij als verdoemde lieden voor God en strafwaardig voor de menschen waren gevonden." Het woord werd hun niet gegund; van het vonnis konden zij ook geen afschrift krijgen. Onwillekeurig ontglipte Vos onder deze behandeling een zucht van verlichting, een woord van dank aan God. Toen hij en zijne medestrijders weer in den kerker waren, kusten zij elkander hartelijk en met een verheugd gelaat, wenschten elkaar geluk, dankten den Heere op allerlei wijze en zongen psalmen Hem tot eere.

Ondertusschen had de geestelijke rechtbank verklaard deze vier onverbeterlijken aan den aardschen rechter te moeten overgeven, om de straf eens ketters aan hen te voltrekken, want dat kon de kerk niet doen. Eer het echter hiertoe kwam, moesten de gevangenen plechtiglijk ontdaan worden van hunne priesterlijke waardigheid. Den 2 7 sten Mei werden zij in eene kamer gebracht, waar zij moesten toelaten dat hun de geheele miskleeding werd aangetrokken. Niets ontbrak aan kleederen en sierselen. Zoo uitgedoscht begaven zij zich naar een ander vertrek, waar de bisschop van 's Hertogenbosch met de beide abten van Egmond en Marienwaard hen in tegenwoordigheid van den procureur-generaal en de raadsheeren van den hove van Holland opwachtten. De bisschop deed hen tot zich naderen, sneed hun een lok haar af, schrapte met een zilveren mCs de vingertoppen, eens gezalfd met heilige olie, af, en deed hun stuk voor stuk de priesterkleederen af. Terwijl hij dit deed sprak hij de woorden: »Enuo te vestem institiae, quam volens abucisti." (Ik ontneem u het kleed der gerechtigheid, dat gij gewillig hebt afgeworpen). Diep verontwaardigd hierover riep hem de Liersche pastoor toe: »Imo vestem ininstitiae.'' (Juist het kleed der ongerechtigheid.) Hierop vroegen de martelaren of zij spreken mochten, doch dit werd hun niet toegestaan. Toch voelden zij zich gedrongen de mannen te bestraffen, omdat zij wel wisten, dat zij zoo niet mochten handelen. De bisschop legde, bij het hooren dezer woorden, de hand op de borst en zwoer, dat hij vast overtuigd was, hiertoe verplicht te zijn van Godswege. Doch Mr. Vos gaf hem niets toe. Hij herhaalde, dat hij in allen gevalle de waarheid beter gekend had, maar door goddeloosheid laten verloren gaan, wat hij in den dag des oordeels zou moeten belijden. Tengevolge dezer woorden ontstond er eene groote ontroering bij allen, want de bisschop voleindigde bevende zijn werk. Toen wendde hij zich tot den raad, leverde de gevangenen daaraan over, met de bede hen genadig te behandelen. »Hoe Farizeesch", klonk het bij deze woorden uit den mond van den ouden pastoor van Lier, maar niemand hoorde meer hiernaar. De bisschop haastte zich met zijne beide abten tot een »welbereiden, weelderigen en overvloedigen arbeid." Dit laatste trof het volk, zoodat het toen de geestelijken van de tafel kwamen, riep: »Zulke onreine schadelijke lieden blijven de baas, en worden door de menschen geëerd en de godzalige en zedige predikanten wil men om hunne leer en leven dooden." In den kerker teruggekeerd zonderde de pastoor van Lier zich in zijn cel af, om den Heere te danken. Toen zocht hij zijne broeders op en zond met hen een vurig gebed tot den Heere op. Aan eene zuster des geloofs, die hen in die stonde kwam bezoeken en vroeg, hoe het met hen was, antwoordde zij: »De Heere zij geloofd! Wij hebben den goeden strijd gestreden, wij hebben onzen loop vulbracht." Daarna schreef ieder hunner aan zijne naaste familiebetrekkingen, Vos en Sybrand Jansz aan hunne vrouwen. Onder het volk buiten den kerker ging het intusschen woeliger toe dan bij de martelaren. Een oproer vreesden de rechters. Vandaar, dat er door hen besloten werd het vonnis zoo spoedig mogelijk uit te voeren, doch onder de menschen het gerucht te verspreiden, dat er nog wel zes weken zouden voorbijgaan, eer de ontwijden ter dood gebracht zouden worden. Zoo eindigde de week. Den dag daaraan was het Zondag, Wat er toen in den kerker voorgevallen is, weten wij niet, maar kunnen wij wel gissen. Toen zal het daar wel weergalmd hebben van Sion's liederen. Des anderen daags, Maandag den 2 9 sten Mei tegen den avond werd den gevangenen aangezegd, dat zij des anderen daajs sterven zouden. Deze boodschap ontroerde hen niet. 'Integendeel brachten zij van dat oogenblik af zalige uren met elkaar door en van hunne lippen klonk de i6de Psalm:

Bewaert my Heere, weest doch myn toeverlaet, Op U betrouwt vast met herten reyne, Dies spreeckt myn ziel tot U in dezen staet, Ghy hebt, Heer, over my de macht alleyne, Doch en komt uyt myn wercken uytgelesen, Gantsch geen nut tot U Heer, hoogh gepresen.

Hierna gebruikten zij het heilig Avondmaal en tot den Heere om Zijne genade en ontferming. baden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1892

De Heraut | 4 Pagina's