GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE STALJONGEN.

IV.

WAT ER VOLODE.

De vraag was: Wat nu te doen ? Er was een gasthuis in de stad en daar kon Kees om niet verzorgd worden. Doch de vader van den jongen wilde, toen hij thuis kwam en vernam wat er gebeurd was, van 't gasthuis niet weten. »Dat sel nooit gebeure, " sprak de man, schoon hij anders nooit om zijn kind iets gaf, en misschien zelf niet wist wat hij zeï. Maar in elk geval moest Kees nu blijven waar hij was.

't Bleek nu echter, dat het makkelijker was te zeggen wat er niet moest gebeuren, dan wat dan tveL De vader kon niet thuis blijven om op Kees te passen. Er moest een dokter zijn en zoo meer. De dokter was wel voor niemendal te krijgen, maar den buren schikte 't minder om Kees geheel te onderhouden. »Nou, '' zei de vader eindelijk; »ik geef vier schellinkies, as jelui 'em oppast. Maor dan bin ik der ook af."

En zoo was dan Kees tijdelijk eenoogige kostganger en inwoner bij de buren geworden; kostganger was hij er eigenlijk reeds lang. Niet ver van Kees woonde een oud man met zijn dochter in een klein net huisje. Die man was bode of liever opziener over verscheiden boden, wier rekeningen en ontvangen g? ld hij nazag voor een vereeniging die zij bedienden.

Die man, welke altijd zeer eenvoudig gekleed ging, had niet veel reden om de jongens liefte hebben. Want zij scholden hem dikwijls uit voor: »den haan op één poot", omdat de oude man maar één been had. Nu is uitschelden altijd leelijk, maar vooral wanneer men iemand veracht of bespot om een gebrek. Eigenlijk was dat gebrek een eer voor de oude man die Jorisse heette. Want hij had zijn eene been verloren in een strijd tegen de zeeroovers in de Oost, heel lang geleden. Toen hij pas met een houten been terugkwam in het vaderland hadden eenige medelijdende mensch'en hem een postje bezorgd als bode, Langzamerhand was hij opgeklommen en kon er zijn rust wat van nemen. Nu dat was ook goed, want op een houten been loopt men niet zoo makkelijk en daarbij leed onze vriend soms geduchte pijn aan het been dat afgezet was. Dat vinden de lezers misschien onbegrijpelijk, maar toch was het zoo, ten minste voor zijn gevoel, en de dokter verstond hem dan ook zeer goed als hij er over sprak. Het verlies van zijn been was dus voor Jorisse in menig opzicht een groote ramp, doch de Heere had er voor hem ook een groote zegen uit doen geboren worden. Voor hij naar Indië ging en ook daar had Jorisse in den krijgsdienst buiten God geleefd, en hoe vaak hij ook in doodsgevaar was, zich nooit om dood en eeuwigheid bekommerd. Doch dit zou anders t t T S M K r g M Z m t B G B A T E s worden Toen hij na het gevecht, waarin zijn been zoo werd gewond, dat 't moest worden afgezet, in het hospitaal kwam en veel pijn leed begon hij na te denken en kwam de vraag op: Wat zou er met mij zijn gebeurd, als ik eens M het leven verloren had in den strijd? Hij wist daar volstrekt geen antwoord op, en had toch k geen rust eer hij het vond.

Wat nu geschiedde is wat lang om hier te v vertellen. Doch dit is zeker, dat Jorisse Indië W dAKKd verliet als een geheel ander man dan toen hij er kwam, niet alleen naar het uiterlijke maar het inwendige. Zijn lichaam was verzwakt, onbruikbaar voor veel waartoe het vroeger deugde. Maar zijn ziel daarentegen, die vroeger zoo groot gevaar liep van verloren te gaan met het lichaam tevens, was nu behouden, en hij wist nu dat zijn vernederd lichaam eens zou veranderd worden, opdat het gelijkvormig werde aan het heerlijk lichaam van Christus, in de opstanding der dooden. En zoo was hij w dus blijmoedig en schoon hem ook zeer veel leeds trof, hij > reisde zijn weg met blijdschap." n Zooals ik zei had de oude man weinig reden e om de jongens lief te hebben, die hem zulk een spotnaam gaven. Ook Kees behoorde onder b hen, en misschien denkt gij wel dat de oude o man, toen hij van 't onheil hoorde, recht blij was dat de deugniet zijn verdiende loon had gekregen. Doch dat was zoo niet. Integendeel, toen hij hoorde wat er gebeurd was ging hij, w zoodra zijn werk het toeliet, naar de woning g van de buren om te hooren hoe Kees het maakte.

Nu was Jorisse daar geen vreemdeling en dat kwam doordat, gelijk ge weet, ook bij die buren de Heere werd gediend. Menschen nu die dat doen gevoelen al spoedig, al zijn ze ook elkaar vreemd, dat ze toch bij elkander behooren. Zoo was 't ook hier gegaan. Men had elkaar al spoedig leeren kennen. Want hoe vol 't ook in de buurt was, waar 't grimmelde van menschen en kinderen, vrome, godvreezende lieden kwam men er toch niet veel tegen, want die zijn in den regel dun gezaaid. Breed is de weg die tot het verderf leidt en velen wandelen er op. Maar de weg tot het eeuwig leven is nauw en de wandelaars altijd weinigen bij de andere vergeleken. Daarom echter kennen die weinigen elkaar dan ook spoedig en des te beter.

(Wordt vervolgd.)

AAN VRAGERS.

Op een vraag aangaande het leven van den profeet Ezechiël, moeten we allereerst opmerken dat we van dien profeet, gelijk van meerdere, niet veel weten wat zijn levensgeschiedenis bereft. Uit de Schrift kunnen we echter dit vaststellen:

Ezechiël was de zoon van Buzi den priester, derhalve uit een priesterlijk gesLacht. Hij werd met Jojachim, den koning van Juda, naar Babel gevoerd, en woonde met andere weggevoerden bij den oever der rivier Chebar, een tak van den Eufraat, 300 mijlen noordelijk van Babyion. Daar riep God hem tot zijn profetische bediening, die 22 jaren duurde.

Uit Ezech. 24 : i -18 blijkt dat hij gehuwd was en dat zijn vrouw stierf, toen de koning van Babel zijn laatsten aanval deed op Jeruzalem. Hij was zeer jong toen hij naar Babel gevoerd werd, en begon te profeteeren toen hij dertig jaar oud was. Terwijl hij en Daniël (die in het vierde jaar van Jojachims regeering was wejgevoerd) in Babyion profeteerden, profeteerde Jeremia" terzelfder tijd in Jeruzalem. Hun profetiën hebben veel overeenkomst met elkander Dezelfde ongeloovigheid en onboetvaardigheid, welke bij de Joden in Jeruzalem gevonden werd, heerschte ook onder de Joden in Babyion. Evenmin als Jeremia geloofd werd te Jeruzalem, werd Ezechiël geloofd aan de rivier Chebar. De weggevoerden daar murmula F reerden tegen God, dat hun lot veel zwaarder was dan dat van hun broederen te Jeruzalem.

Beiden kondigden het oordcel Gods aan op onboetvaardigheid, en ook de beloften des Heeren, welke hij om zijns naams wil zou vervullen, door hen weer te brengen in hun land, maar dan van hun ongerechtigheid genezen en met een nieuw hart den Heere, hunnen God, alleen dienende. Beiden kondigden den heidenschen volken aan, die juichten over Juda's ondergang, en zich meesters waanden van het Heilige Land, dat de Joden wel verbannen waren, maar toch de erfgenamen bleven, ei) dat de' tijd zou komen dat zij en niet de heidenen er in zouden wonen. .

HOOGENBTÏIK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1892

De Heraut | 4 Pagina's