GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

CVIII.

THOMAS RHEDON.

In het begin der 156 eeuw zoo verhaalt ons Antonius aartsbisschop van Florence, leefde in Frankrijk een Karmeliet, uit Bretagne geboortig en Thomas Rhedon geheeten. Plij was een prediker van naam. Omstreeks 1432 kreeg hij lust Italië te bezoeken. Daar zijnde, gmg hij in het gevolg van de gezanten van Venetië ook naar Rome. Hij had den vurigsten wensch zijns harten verkregen. Hij aanschouwde het heilige Rome en zou in kennis komen met geestelijken, wier verheven onderwijs en heiligen wandel hem eene rijke leering zouden wezen. Hij had het zoo anders in Frankrijk gezien, bij de geestelijken zoowel als bij de monnikenorden, de karmelieten niet uitgezonderd. Dit had hem zeer geërgerd en gehinderd, want hij wist wel, dat dit zoo met mocht. God de Heere had hem eenige kennis der waarheid gegeven.

Hoe geheel ; anders vond Rhedon het in de hoofdstad der christenheid en aan het hof van den Paus dan hij gedacht had. Hij vond het tegendeel van wat hij verwacht had. Hij zag er veinzerij en huichelarij in plaats van heiligheid, ijdelheid en hoogmoed in plaats van hemelsche genade; in plaats van vreeze Gods verfoeieüjke ongebondenheid; in plaats van kennis lediggang en bij­ geloof, in plaats van Apostolischen eenvoud meer dan barbaarsche tyrannic.

Toen kon hij zijn mond niet houden. Hij moest spreken tegen zoo vreeselijke verbastering. Het bloed van Johannes Hus en Hieronymus van Praag sprak nog tegen deze gruwelen. Maar zijne getuigenissen baatten niets. Het werd erger. Toch hield Rhedon vol, bereid om, zoo het noodig was ook zijn leven te geven voor den gehoonden Naam des Heeren.

Zoo werd hij die een leerhng te Rome had willen wezen daar een leeraar. Maar de geestelijkheid kon zulke bestraffingen niet lang dulden. Zij haatten den prediker, die niemand en niets ontzag, zelfs de kardinalen niet, wier wandaden hij open legde.

Ten einde te zekerder den martelaar te kunnen treffen, namen zijne vijanden de toevlucht tot hun gewone middel, zij beschuldigden hem van ketterij.

Dit middel hielp.-Op verzoek van den aartsbisschop van Rouaan, den kardinaal Guillaume d'Estouteville, toen vice-kanselier en op bevel van den prokureur der karmelieten orde Noel van Venetië, werd Rhedon gevangen genomen en in den kerker geworpen. Daar werd hij ontrust met vragen, en beschuldigd van de volgende kettersche leeringen :

1. De kerk heeft behoefte aan reformatie, zij zal zwaar beproefd en gereformeerd worden.

2. In deze laatste tijden zullen de ongeloovigen (Joden, Turken enz ) tot Jezus Christus bekeerd worden.

3. Rome is vol gruwelen.

4. De ban van den paus is, wanneer zij onrechtvaardig is, niet te vreezen.

5. Degenen, die hem niet vreezen doen geen zonde. In dien tijd zat óp den pauselijken stoel Eugenius IV. Deze riep den monnik tot zich en liet hem in den kerker opsluiten. Vele smarten had hij daar te verdragen. Na op de vreeselijkste wijze gepijnigd te zijn werd Rhedon voor de rechters gebracht. Natuurlijk viel het dezen niet raoeielijk des martelaars schuld te bewijzen, waarop hij ten vtuirdood veroordeeld werd. Nadat hij van zijn priesterschap ontzet was, werd hij levend verbrand. Dit geschiedde in het Jaar 1436.

JEIN LE CLERG.

De zetel van den welbekenden redenaar en kampvechter van de Roomsche kerk is in de i6de eeuw de geboorteplaats van menigen belijder voor de Gereformeerde waarheid en van meer dan een martelaar geweest. Onder de laatsten noemen wij fean Ie Clerc, broeder van Pierre Ie Clerc, over wien wij later hopen te spreken.

In het jaar 1523 werd eerstgenoemde in de gevangenis gezet, omdat hij aan de kerk van Meaux een geschrift had gehecht, waarin hij tegen een door den paus verleende aflaat opgekomen was en den paus zelfs een Antichrist genoemd had. Hij werd veroordeeld, om op drie verschillende dagen gegeeseld en daarna gebrandmerkt te worden. Zijne moeder, eene Christin, zooals er in die dagen weinige waren, kwam zelfs bij het schavot staan om haren zoon onder de geeseling moed in te spreken. En toen hij gebrandmerkt werd riep zij: »Leve de Heere Jezus en zijne merktcekenen." Le Clerc trok zich na deze straf naar Rosay in de voormalige Biele terug en van daar naarMetz in Lotharingen. In laatstgenoemde stad verdiende hij zijn brood als kaarder. Tegelijk predikte hij onder zijne medearbeiders het Evangelie der genade, en legde zoodoende den grondslag voor de bloeiende kerk, welke er sinds te Metz gezien is.

Doch hiermee was Le Clerc niet te vreden. Zijn ijver drong hem tot eene sprekende daad voor de geheele bevolking. Zekeren dag zou er op een plaatsje, even buiten Metz eene processie worden gehouden, waarbij eenige beelden zouden worden rondgedragen. Le Clerc, dit vernomen hebbende, toog den avond voor de processie naar bedoeld plaatsje en verbrak er stillekens de beelden. Toen des anderen daags de kanunniken, priesters en monniken de processie zouden houden, zagen zij hunne beelden, in stukken gebroken en verminkt. Wie had die heiligschennis gepleegd? Niet lang behoefde men hiernaar te gissen. De kaarder Le Clerc was bekend als een man, die eene leer predikte, welke met die der Roomsche kerk niet altijd instemde. Bovendien miste men hem uit de stad. Hij moest dus de beelden gebroken hebben. Naar hem werd gezocht en toen hij gevonden en voor den rechter gebracht was, beleed hij niet aheen zijn ijver tegen de afgoden, maar predikte tevens de ware leer. In kort geding werd hij ter dood veroordeeld. Naar de strafplaats geleid werd hem eerst de rechtervuist afgesneden, daarna de neus met een nijptang uitgerukt, vervolgens de beide armen gekneld en eindelijk de beide borsten uitgerukt. Ieder die dit zag werd bewogen, ziende zijn geloof in Jezus Christus en zijne hope op God, die hij onder de martelingen uitsprak in de woorden van Ps. 115: »Hun lleder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des menschen handen" enz. »Maar wij zullen den Heere ioven van nu aan tot in eeuwigheid. Plallelujah." Hierna werd hij naar den brandstapel geleid, waar hij stierf. Dit was in het jaar 1524.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's