GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Heden met mij in het Paradijs.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Heden met mij in het Paradijs.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Te^us zeide tot hem : Voor-\vajir - -H'-ïg'-rk-tl: t«< loii «uit gïpmet mij in het Paradijs zijn. Luc. 23 : 43.

Vooral wanneer de .dood in de vensteren onzer woning poogt in te klimmen, en de vreeze ontroert, of het met onzen kranke niet op sterven gaat, voelden we soras zoo somberernstig de vraag op onze ziel werpen: Zal hij hehoudev zijn ?

Er zijn er, God zij lof, die we uit onzen kring zien wegsterven, zonder dat die bange vraag ons ook maar een oogenblik verontrust. Broeders en zusters, van wier persoon, uit wier woord en door wier geheele verschijning we zoo machtigen indruk ontvingen van een Abba Vader^ hetwelk hun niet vreemd kon zijn, dat hun uitgang wel een ingang in zaligheid moest wezen.

Want wel is ons menschelijk oordeel altoos feilbaar, en kan ons geestelijk inzicht zich bij den beste bedriegen; maar, mits ons oordeel niet op zwakke indrukken, doch op ernstig onderzoek rust, hebben we ons daarbij niet op te houden. Niet wij zitten in de vierschaar, God is rediter; en voor ons is het reeds heerlijk, zoo we, staande bij de stervenssponde onzer lieve kranken, geen zielsangst voor hun eeuwige behoudenis; zoo we, weenende op hun graf, geen bekommering over hun zielezaligheid door het felbewogen hart voelen vlijmen.

Wees daarom niet angstvaUig noch zwartgallig, en zoo ge uit uw omgang van vroeger en door uw verkeer in gezonder dagen, een blijden indruk ontvingt, dat de trekken van het Kindschap doorschitterden; bezwaar dan uw ziel niet met somberheden, die geen grond hebben, maar dank veeleer uw God, dat Hij uw kranke insloot in het bundelken der levenden.

Niet de geestelijke toestand onder neerdrukkende pijnen beslist; het hangt alleen van den geestelijken staat af.

En al komt er in benauwdheid en doodstrijd dan ook nóg zooveel bestrijding, ja al schijnt alles weg te zijn, nooit mag daarnaar het lot voor eeuwig afgemeten.

Want, zeker, het is iets o, zoo heerlijks, als het een rijk, een getuigend, een jubelend, een bijna profedsch sterfbed zijn mag. i^

Maar ook zulk een triomfantelijk en vertroostend sterfbed is louter genade, en ook in het verkenen van deze genade blijft de God van alle ontferming vrij.

Het inhalen op het sterfbed van w.it in dagen van kracht en welstand zoo roekeloos verzuimd is, gelukt dan ook bijna nooit.

Schijn bedriegt hier.

Want wel zijn er lang niet zoo weinigen, die onder de schaduwen des doods tot doorbreking, tot ruimte, en tot geestelijke versmelting komen; maar bij verreweg de meesten raakte dit alleen de geloofsverzeherdheid.

Ze hadden reeds lang het spel voor ernnt ingeruild. Dorst naar de gerechtigheid brandde hun, o, zoo lang reeds op de lippen. Buiten den Heiland wilden ze niet. Alleen maar, ze bleven over de toeëigening onzeker, en him ontbrak de vreugde des persoonlijken geloofs. Niet het geloof, maar de vreugde er van. Ze zochten de zekerheid langs een weg, die er niet toe leidt, en ze zagen vnnrbij, dat de zekerheid tot de natiuir zelve van liet peloof be

hoort^ en daarom alleen uit het geloof zelf opkiemt in het verbrijzeld hart.

En is men eenmaal in deze stroomen van twijfelingen en bekommernissen meegesleept, en leeft men in een omgeving, die deze slingeringen aanmoedigt, en hoort men een prediking, die er geen bestier voor geeft, ja, dan blijft het bij deze kinderen Gods soms tot in hun laatste dagen een angstig vragen, en breekt lang niet zoo zelden eerst kort voor het sterven het volle licht door in hun ziel.

Niet alsof eerst op dat late oogecblik de eerste genade aan hen besteed werd. Die genade werkte reeds lange jaren.

Maar nu eerst vallen de schellen van de oogen, en rAen zij het licht.

Voor het overige daarentegen heerscht er bij maar al te veel sterfbedden een doffe, geestelooze toon, en staat er op, o, zoo menig graf een zielaangrijpend vraagteeken.

Wat was dit sterven? Een ingang in het eeuwige leven, of een voor eeuwig verzinken in de banden der helle en des doods?

Dit maakt het dan ook zoo verklaarbaar, dat men, vooral als de geneesmeester zegt dat er geen hope meer is, nog zoo vaak een laatste pogmg aanwendt, om den stervende tot zijn Heiland te roepen.

En dit moei ook. En mits het uit drang van heilige liefde en niet uit harde hooghartigheid geschiedt, i& dit altoos prijslijk.

Boms droeg het ook vrucht Alleen maar, zulk vernw.an aan de stervenden, droeg zoo dikwijls het karakter van inhaling van verzuim.

Een moeder, die in gezonde dagen haar man, haar kind geestelijk maar in het wild had laten groeien; die zelfs in de eerste dagen der ziekte, toen er nog geen gevaar was, alleen over koetjens en kalfjens had gesproken; en nu, in het uiterste oogenblik, door den naderenden doodstrijd opgeschrikt, zich plotseling herinnert, dat ook haar man, haar kind een ziel voor eeuwig te verliezenheeft, en nu waant de schade van vroeger door een dringend woord te kunnen inhalen.

En dit nu baat meestal niets.

Omdat ze er de kunst niet van verstaat; omdat de arme lijder reeds te ver weg en te beneveld is; en ook omdat God aan zulk doen geen zegen heeft toegezegd.

JVIaar wel gaaf van zulk pogen der wanhoop een kreet der conscientie aan alle levenden uit: Nu nog, in den welaangenamen tijd, in het heden der genade, bedenk voor u zelven, en bedenk voor uw lievelingen wat tot uwen eeuwigen, vrede dient.

En vraagt ge, of we dan, als een onzer lieven wegstierf, zonder ons vóór zijn sterven een teeken van geestelijk leven te geven, het oordeel hebben te vellen, dat wie heenging verloren is, — dan* luidt het antwoord; Gij hebt niet te oordeelen. Die de levenden en de doodcn oordeelt, is de Hcere.

Ge moogt dus niet zeggen: Hij zal toch wel zalig wezen. Waar geen grond bleek, hebt ge geen grond. En althans in deze heilige zaak van zoo ontzettenden ernst zult ge niet liegen. Is niets van het kindschap in den gestorvene door u ontdekt, dan mist ge ook elk recht, om te zeggen, dat God hem toch wel genadig zal zijn. En ook moogt ge voor den gestorvene niet meer bidden, of God hem alsnog genadig wil zijn; want al heeft het woord van den Prediker szooals de boom valt, blijft hij liggen" een eenigzins anderen zin, toch is de gedachte die het vrome volk hierin uitspreekt, volle waarheid.

Aan deze zijde van het graf moet het leven in de ziel en het licht in het zielsoog er zijn, of het komt er niet.

Aan de overzijde van het graf is er geen plaats meer voor bekeering.

Denk slechts aan den rijken man in de gelijkenis.

»Tusschen u en ons is een diepe klove, zoodat wie over wilde komen, niet zou kunnen."

Maar, en hier dient nadruk op gelegd, ge moogt evenmin zeggen : Hij is verloren; want ook dat weet ge niet.

Toen Calvijn hoorde van den fanatieken moordenaar, die den hertog de Guise had overhoop gestoken, zei hij: »Niemand weet of God nog niet in zijn doodsgil den hertog genadig is geweest."

Gods vrijmacht zult ge niet verkorten. Genade ten leven instorten is een werk van een ondeelbaar oogenbhk, en gij kunt nooit zeggen, wat het God belieft, nog in zulk een laatste oogenblik, nog in den jongsten snik aan den stervende te doen.

Ge moogt niet zeggen, dat het zoo is. Ge mist zelfs allen grond der hope, om er op te rusten. Maar de mogelijkheid blijft, en-dit reeds stuit de wanhoop.

Bij alle kinderen Gods is het sterven een afsterven van de zonde; en wie merkt er iets van, dat God in het sterven dit afsnijden van alle zonde en dit voltooien der heiligmaking tot stand brengt?

Van Gods verborgen werking in de ziele merken we later, als de vrucht er van uitkomt; maar als de Heilige Geest het inwendig verborgen werk volvoert, is het voor ons een geheimenis.

Ge hebt dus geen oordeel te vellen. Niet te roemen in een zaligheid, waar ge niet van weet. U niet te sussen met een algemeen praatje zonder ernst. Noch ook van een hope te gewagen, waar ge geen grond voor hebt.

Ge hebt het aan God over te geven, en dankbaar de mogelijkheid te erkennen, dat er nog genade kan gewekt zijn.

Het »heden zult gij met mij in het paradijs zijn" kwam ook immers onverwacht.

Jezus' discipelen zijn op de vlucht geslagen. w Judas heeft hem verraden. Petrus hem verloochend. Enkel Johannes is bij het kruis i gezien. Alleen een paar vrouwen volhardden b in hun _ liefde. En terwijl alle deze kinderen Gods sidderen en beven en zondigen, is het t die moordenaar aan het kruis, voor wien Jezus de deur van het paradijs ontsluit. d g

Zoo heeft Jezus nog in het sterven op het vloekhout aan onze stervenden gedacht, en door dat aangrijpende woord tot den kruiseling m zijn doodsangsten, aan zoo duizend en nogmaals duizend zielen, die in hun Eterven wanhoopten, nog in dat sterven zelf den moed en de hope der behoudenisse hergeven. v k d h z

o, In het sterven valt zelfs de beste vroomheid weg, en komt onze ziele zoo naakt en in haar schaamte voor haar God te staan. De afstand tusschen den moordenaar en een lief kind Gods als Johannes krimpt in de ure van het Eterven zoo in. v doo P v

Het wordt dan zoo enkel genade. Zoo niets dan een »Heere Jezus, ontvang mijn ziel!" En daarom zie in dagen van zoo somberen ernst niet op uw stervende, zie niet op uw M d J oa doode, blijf niet op zijn grafsteen staren, maar staar eeniglijk op de genade uws Heeren, zoo vrijmachtig, zoo Goddelijk ontfermend en zoo rijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's

„Heden met mij in het Paradijs.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1892

De Heraut | 4 Pagina's