GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Universiteitsdag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Universiteitsdag.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 16 Juni 1893.

Het Jaarverslag van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag is verschenen, en viraarschijnlijk bij het verschijnen van ons blad reeds in aller handen.

Ook daarin vindt men het Program voor ons Jaarfeest, waardoor geheel bevestigd wordt, wat we reeds een vorig maai desaangaande mededeelden.

Slechts zij opgemerkt, dat de receptie niet zal plaats hebben op Donderdag, maar op Woensdagavond, gelijk dit steeds placht te geschieden.

Iets waarop we wijzen, omdat we een vorig maal deze receptie, op grond van een schriftelijk bericht, op Donderdagavond hadden gesteld.

Deze receptie wordt ditmaal aangeboden door den heer en mevrouw Van der Hoop te hunnen huize, een vriendelijkheid, waar^; voor hun nu reeds onze dank zij geboden. Blijft het weder zoo schoon, dan kan de Jaarvergadering een dag van hooge genieting worden.

Bovendien het is 'm Arnhem, en Arnhem trok steeds aan door zijn prachtige omgeving.

ISaweeën

Terecht merkS de Amsterdamsche Kerkbode op, dat het gebeurde te Schiedam ons voor een ziellïundig raadsel plaatst, en alle begrip van eerlijkheid schijnt te verwarren.

Wat ons nog nader ter oore komt aangaande Ds. Boonstra, doet ons almeer verbaasd staan over het zielkundig raadsel, dat zulk een broeder u biedt.

In de dagen vlak voorafgaande aan de mededeeling van zijn besluit aan den kerkeraad van Schiedam heeft hij nog gepraesideerd de vergadering der classe Rotterdam en heeft zich aldaar nog laten benoemen als afgevaardigde naar de aanstaande provinciale synode.

En dan komt hij eenige dagen later vertellen, dat hij reeds een vol jaar ongeveer met zgn jtoornemen rondloopt; en dat geheele jaar spreekt hij er met niemand over, maar leeft meê als wa^«r géén wollij e aan de lucht.

En nu hij weggaat, doet hij dat, als ware' dat de meest gewone zaak ter wereld; men verneemt niet, dat hij zijn kerkeraad heeft aangetoond, waarin de dwaling der reformatie bestaat.

Naar zijn rneening moeten zij en wij allen dolen: maar er is geen geestelijk besef om ook zelfs maar eene poging te wagen, omzijn daad te rechtvaardigen. In een vol jaar was er wel tijd om dan eene brochure klaar te maken, die aanstonds bij de geslagen breuke in het licht kon gezonden om dien stap te rechtvaardigen en de brochure te overtuigen.

Doch van dat alles geen spoor!

Dit laatste meenen we te mogen tegenspreken.

Ds. Boonstra heeft in de kerkeraadsvergadering, waarin hij zijn ontslag versocht, in den breede de voortreffelijkheid der Synodale kerk uitgemeten, en aangeboden dit Zondag ook voor de gemeente te doen. Iets wat zijn kerkeraad natuurlijk heeft afgesneden.

Maar juist deze finale maakt de quaestie van kerkelijke eerlijkheid hier nog zooveel te pijnlijker.

Er blijkt toch uit, dat Ds. Boonstra allengs zich had verstrikt in een geiisele redeneeriag, die de Synodale kerk goed moest prater!. Die redeneering js natuurlijk niet op den laatsten dag geboren, maar woelde reeds maanden lang in hem, en was reeds tot genoegzirns klaarheid gekomen, toen voor maanden de eejste gedachtenwisseling met den Synodale kerkeraad van Woubrugge op touw werd gezet.

Met Woubrugge nog a!, waar Alexander Conirie eens 's .Heeren volk stichtte, en dat in het jaar, waarin Dr. Honig de nagedaditenis %f'% C3mrie op zoo schitterende wijze 'in ee/e herstelde.

Kn wat i'erneemt men nu van achteren? Dat Ds. Bootï-ïtra niet-alleen alle deze maanden tot op den laatsten dag niets aan zijn kerkerajïd gezegd heelt, maar kerkelijk met de broederen 'in kerkeraad en classis geleefd heeft, als ware er geen wolkje aan de lucht.

Hij bleef niet weg. Hij zweeg niet.

Ja, zelfs visl hij ïn dien tusschentijd de Synodale kerk nog openlijk aan.

Dit blijkt uit wat twee leden van Schiedams kerk in de Zuidholl. Kerkbode mededeelen.

Ze schrijven toch:

Ds. Boonstra toch was een man, die van den eersten tot den laatsten. dag, dat hij de gemeente van Schiedam diende, niet ophield, met rusteloos de Synodale hiërarchie te bestrijden, zoowel op den kansel als in het zoogenaamde »kerkebriefje."

8 Jan. 1.1. heette het daar nog:

»De reglementen der Synodale kerk vernie-»tigen der ouderlingen recht van toezicht op de iibelijdenis geheel, op den wandel der gemeente-'5> leden zoo goed als geheel"

9 Oct. IL schreef hij nog over het ambt van dienaar des Woords in de Synodale kerk:

Met den naam en de verplichting., die de »predikant aanvaardt, is onderworpenheid aan »de Synodale besturen onvereenigbaar. Zij is «verzaking van beide. Van den naam »Dienaar »des Woords" omdat de Synodale Besturen »zich, ook tegenover hem, boven het AVoord »stellen, wanti".

is reeds hun bestaan in strijd met het 'Woord.

'Woord. 7? '. wordt' in hunrie verordeningen met het Woord niet gerekend. 3". dringen de Reglementen zich op de plaats, die alleen aan het Woord toekomt.schromen zij niet, wetten uit te vaardigen, die lijnrecht tegen het Woord ingaan." En verder:

De predikant behoeft geen dienaar des sWoords te zijn en mag het niet zijn, dan voor «zoover de Reglementen het gedoogen, «Een predikant, die zich dit alles laat welsgevallen, werpt zijnen naam van Dienaar des «Woords, bij zijne bevestiging aan-\^ard, tj-ou-•DWeloos weg."

Reeds geruimen tijd moet Ds. Boonstra met een afkeerig en vijandig hart de kerken der Reformat!'; gediend hebben. Maar wie walgt dan niet van het schaamteloos cynisme, waarmee hij op 22 April 1.1. schreef:

«Het ergste is het natuurlijk, wanneer er onder y> de leeraars huichelaars zijn, die wel de uit «wendige gedaante van herders vertoonen, maar «in hun binnenste gelijk zijn aan huurlingen, «die zich zelven weiden in plaats van de kudde, «die het weggedrevene niet zoeken, het kranke «niet heelen en het verlorene niet zoeken."

«Het spreekt van zelf, dat huichelaars, die yiopenbaar worden, niet langer als voorgangers «mogen geduld worden. Voor dat dit geschiedt, «kunnen zij echter reeds veel kwaad gesticht «hebben."

En op 16 April 1.1.:

«De Satan gaat om, als een brieschende «leeuw, zoekende, het beginsel der Reformatie •»der kerkvrs^ex te vernktigen!' Nu zal men toestemmen, dit gaat alle begrip te buiten.

In uw hart reeds zoogoed als tot den afval besloten te zijn; ja, zelfs reeds verwikkeld te zijn in besprekingen metSynodalenj en dan inmiddels zoo te schrijven; daar staat ge eenvoudig voor stil.

Toch schijnt dit niet op rekening van Ds. Vethake geschoven te mogen worden. Die ons dit mededeelde, blijkt niet goed ingelicht te zijn geweest. En we moeten eerlijkweg bekennen: Ook Ds. Vethake liep weg... maar toch niet zoo.

Nu zeggen weer anderen, dat ge aan het Cherches la femme hebt te denken.

En we antwoorden: Wel mogelijk, maar zóó doet toch niet, zelfs niet onder verklaarbare invloeden, de man uit één stuk.

Voor ons ligt de verklaring van dit raadsel dan ook alleen in het droeve feit, dat Ds. Boonstra aan de Rijksuniversiteit opgeleid en onder de Synodale hiërarchie predikant is geworden.

Beide toch demoraliseeren zoo licht den jongen man, die van nature tot slingeren ook maar eenigszins geneigd is.

Steeds wezen we er op, hoe de zin voor waarheid, en daarmee het staal uit het karakter wei teloor moet gaan, " waar de olficieele machten op zoo roekelooze wijze met de waarheid den spot drijven.

Dit geldt van de Modernen natuurlijk evenzoo als van de Orthodoxen, die beiden in deze kringen een Ï'Ö: ^.? ^^^ positie innemen. En eigenlijk kan men alleen van de Groningers zeggen, dat zij, als de mannen van het ^uste milieu, op dit terrein min of meer op hun plaats zijn.

De Synodale toestanden leerea veinzen, leeren u plooien en schikken in onware verhoudingen, en daarom drijven ze tot kerkelijke utiliteitspolitiek, tot verkrachting der conscientie, en alzoo noodzakelijk tot karakterbederf.

Hiervan nu schijnt ook Ds. Boonstra het slachtoffer geworden te zijn.

Deae psychische tering schijnt ook hem te hebben aangegrepen.

Onderwerpelijk willen we dan ook wel geiooven, dat hij voor zichzelf meende oprecht en te goeder trouw te zijn, wijl hij het zintuig miste om da voorwerpelijke breuke vaa trouw en eerlijkheid, die door hem zelven plaats greep, in te zien.

Dat hij eerst brak met de Synodale kerk was daa minder uit beginsel, maar omdat hij door de Synodale toestanden persoonlijk niet bevredigd werd.

Nu breekt hij weer met de Gereformeerde kerken, omdat hij persoonlijk door onze kerkelijke toestanden niet bevredigd werd. Wel eerst, maar niet na de vereeniging.

En zoo buiten officie gekomen, en toch begeerende v/eer ia oificie te zijn, keert hij terug naar de Synodale kerk, ook weer niet uit beginsel, maar wijl hij het elders ook niet vond, gelijk hij persoonlijk wenschte, en nu in de Synodale kerk nog - meer dan bij óns, subjectief te werk kan gaan, en minder kèrkeiijlc gebonden is.

Hierop meenen'' we te moeten v/ijzen, om te doen gevoelen, hoe zeer zeker Ds.' Boonstra grobtelijks in «chuld staat, maar boe toch ook een aaimierkelijk deel van zija schuld voor rekening komt van zijn hoogst gebrekVnge opleiding en van de nawerking van het demoralisserend Synodalisme.

Bij Dienaren, die van meet af een Gereformeerde opleiding ontvingen, en nooit anders dan Gereformeerde kerken gediend hebben, acht men zulk een handelwijs ondenkbaar.

Onze meê overgekomen predikanten hadden zooveel af te leeren, eer ze beginnen konden met het aanleeren.

Dat toch zoo velen kloek staan en manlijk trouw handelden, lag aan het heroïeke van hun inborst en aan de genade Gods.

Zettens Gymnasium.

Het Jaarverslag van Zettens Gymnasium heeft dit jaar bijzondere beteekenis.

Niet zonder weemoed toch ziet ons Christelijk publiek den Director Van Lingen van deze stichting schelden.

Hij was van deze stichting de vader, en al deze jaren de aiel.

Of er ook aan Zetten niet wel een steekje los was, komt bij de waardeering van dit feit niet in aanmerking^

Ds. Van Lingen heefc moeten oproeien tegen den stroom, hij heeft moeten werken met bijna geen krachten, hij heeft wat eerst onmogelijk, scheen mogelijk gemaakt.

Toen niemand nog aan zulk een gymnasium geloofde, heeft hij er aan geloofd, en uit dat geloof heeft hij gewerkt.

Hoe schoon zou het dan niet geweest zijn, indien hij ook de laatste jaren zijns levens aan deze stichting zijner liefde had kunnen v/erken!

Heldring bij zijn leven van Asyl Steenbeek, Van 't Lindenhout bij zijn leven van Neerbosch weg, ge kunt het u haast niet denken. En toch Van Lingen bij zijn leven uit Zetten verhuizend, doet even weemoedig aan.

Edoch, de teerling is geworpen.

Kerkelijke sympathieën hebben zich als woekerplant om dezen stam geslingerd, en het einde was dat Ds. Van Lingen zijn ontslag vroeg.

- Het is hem gegeven. En zoo ga hij dan uit Zetten weg, maar niet zonder dat hem ook onzerzijds de tol van dank en waardeering betaald zij voor wat hij in en door zijn gymnasium voor de opwaking van den Christelijken volksgeest onder de hoogere standen heeft gedaan.

Financieel staat het Gymnasium bij zija vertrek niet slecht.

Het ontving / 3409 meer dan men dit jaar noodig had. De schuld nam met bijna f $000 af, en bedraagt nog slechts/41, 000; terwijl de waarde biervoor in de boerderij en in de gebouwen ruimschoots aanwezig is.

Ook het getal leerlingen is nog zeer voldoende, en bedraagt nog altoos bijna 60.

Minder daarentegen bloeit de Opleidingsschool, die bij zoo klein getal leerlingen een blok aan het been wordt.

Cumtoren hebben thans besloten, hetgeen in Ds. Van Lingen vereenigd was te splitsen, en het Rectoraat te scheiden van het Directorschap.

Het onderwijs dusver door Ds. Van Lingen gegeven is thans opgedragen aan den heer Doctorandus Kramer, terwijl als Director eerlang, als uitsluitend belast met het intendantschap, een der opgeroepen soHcitanten zal worden benoemd.

Dis splitsing komt ook ons gewenscht voor.

De combinatie sprak vanzelf bij den stichter, maar werd onnatuurlijk nu hij weggaat.

Had men haar in stand gehouden, zoo had men allicht óf het Rectoraat aan het Directorschap, of het Directorschap aan het Rectoraat opgeofferd, en beide malen gehandeld in strijd met het waarlijk gymnasiaal belang.

Gymnasium e'n kostschool üja wel Verbonden, maar toch zijn ze in Jiaar natuur twee,

Koningin der wetenschappen.

Nog altoos vertelt de een den ander na, dat de iheologle dé Koningin is der wetenschappen.

Mogen we hierover eens iets zeggen.'

„Koningin", gebezigd. wordt soms enkel als titel

Zoo noemt men de vrouw van een koning een koningin, en soms zelfs, hoewfel ten onrechte, Hare Majesteit de Koningin. Nu is dit laatste stellig onjuist, want alleen hij of zij is majesteit, die in eigen persoon door God met de majesteit en het gezag bekleed is. De koningin van Engeland is.

„Hare Majesteit", want zij is regeerende koningin, maar de koningin van Portugal is het niet, want zij regeert niet.

Men moet dus tusschen een koningin die zelve regeert, en eèa koningin die alleen de vrouw is van den koning die regeert, scherp onderscheid maken.

Vraagt men nu, hoe dit bedoeld is in „Koningin der wetenschappen", dan lijdt het geen twijfel of hiermee wiide men zeggen, dat de Theologie een koningin is die over de andere wetenschappen als over haar onderdanen heerschappij voert.

Men aarzelde dan ook niet de andere wetenschappen te verlagen tot den rang van ancillae, d. i. van aan de Theologie onderhoorig.

Te lezen wat hierover door Theologen alzoo geschreven en geredekaveld is, is metterdaad vermakelijk.

Al zulk zeggen kwam uit é& n. tijd, toen de overige wetenschappen nog veelsxins sluimerden, en alleen de Theologie het tol zeker begin van bloei had gebracht. Trotsch verhief zij zich op die meerderheid. En doordien in die dagen alle Theologie van de kerk uitging, beduidde dat roepen van Koningin der wetenschap eigenlijk weinig anders, dan dat de kerk zich de suprematie over heel het menschelijk leven aanmatigde. De toestand waartegen de Reformatie juist als reactie optrad.

Intusschen hebben ook de geleerden na de Reformatie deze pretentie nog altoos volgehouden, en steeds gunden de heeren Theologen zich het genot, op de andere wetenschappen als op hun onderhootigen neer te zien.

Nu deze hebben dit de heeren Theologen stil laten zeggen, en bij zichzelve gedacht: We zullen die dusgenaamde koningin wel klein krijgen.

Reeds in de 17e eeuw stoorden de opkomende niet-theologische wetenschappers zich dan ook geen zier aan de besluiten der koningin.

Ze lieten haar praten.

En inmiddels hebben die overige wetenschappen gewerkt. Hard gewerkt. Men heeft ze ingedacht. Men heeft zich rekenschap van zijn-doen en laten gegeven. En met name door de Philosophie en de Natuurkunde heeft men van lieverlee een mijn onder den troon dier koningin gegraven, en in het begin van de tweede helft dezer eeuw deze mijn met zoo goed gevolg laten springen, dat de Theologie de minst geachte bijloopstcr onder de faculteiten werd, en eerst toen weer ging meetellen, toen de Theologen zelven zich opmaakten om den brand in haar eigen paleis te steken.

Wat aan de meeste universiteiten thans nog in de Theologische faculteit gedoceerd wordt, is dan ook geen Theologie meer„ Het is negatief: sloopen van de Theologie, en positief: éen soort godsdienstwetenschap.

Vraagt men dan ook wie thans onder de wetenschappen heerscht, reg'eert, en zich feitelijk als koningin betoont, dan moet geantwoord : niet de Theologie, maar de Philosophie.

En zoolang de Theologie zich niet vermant, niet ook aan het werk tijgt, en doodleuk op haar oud kapitaal blijft teren, is het haar verdiende loon, zoo ze al meer onder de macht der Philosophie gebracht wordt.

Niet alsof wij de kroon weer voor haar opeischen.

Er zijn in de wetenschap geen onderdanen, en er is geen wetenschap die de wet stelt, alsof ze koningin ware.

Die ook in de wetenschap alleen regeeït en de wet stelt, is de God der waarheid, die den mensch ook voor zijn denken, en voor het leven van zijn bewustzijn, zijn ordinantiën gaf.

Maar juist daarom moet er dan ook zoo ten ernstigste tegen geprotesteerd, als men thans

ook onder ons de dwaling van de Roomsche middeleeuwen vernieuwen wil, alsof de Theologie van de kerk moest uitgaan, omdat aan de kerk de woorden Gods •lijn toevertrouwd.

Die dit zeggen, doen dit wel volkomen te goeder trouw, maar zonder ook maar eenigszins op de hoogte van den stand der quaestie te zijn.

Zelfs gevoelen ze niet, wat de consequentiën zijn van hun beweren.

Is het toch waar, dat aan de geïnstitueerde kerk de Theologie is toevertrouwd, dan moet die geïnstitueerde kerk ook in haar wettige organen Theologie gaan beoefenen, en door haar wettige organen de , vruchten der Theologie keuren, om, na keuring, haar resultaat als kerkelijke beslissing vast te stellen.

Het is toch geen beoefening van de Theologie door de kerk, als de kerk voor haar scholen een hoogleeraar of docent aanstelt.

Althans niet gelijk dit nu toegaat.

Komt er een vacature, dan komt er een voordracht van Curatoren, en de Synode benoemt.

Maar op wat grond? Zijn Curatoren zoo feitelijk hoog staande autoriteiten op Theologisch gebied, dat zij ï: i sfcaafc zijn te bcoordeelen, of deze en die metterdaad als organen van de Theologie der kerk kunnen optreden?

Immers neen.

Dat waren Curatoren nooit. Curatoren hebben dan ook nooit geëxamineerd. Dat dit bij onze Theologische School in zwang kvyan!, was een principieele, architectonische fout. Reeds blijkens het feit, dat men Curator kon worden, zonder ooit zelf gestudeerd te hebben.

Hoe dan van kerkswege een Theologischen waarborg te erlangen?

Zullen de Synoden iemand voor zich roepen, en hem examineeren, om te onderzoeken, of hij de rechte wetenschappelijk-Theologische inzichten heeft, en de vermogens en gaven, om die inzichten in den goeden weg uit te werken?

Maar dan zou men in de Synoden enkel wetenschappelijke Theologen moeten laten opkomen, en door deze de eischen der Theologie als wetenschap moeten laten vaststellen.

Doch dan, het spreekt vanzelf, verliest uw kerk haar geestelijk karakter en wordt ze een geleerd lichaam.

Wat aan de kerken toekomt, en waartoe de kerken bekwaam zijn, is dan ook heel ' iets anders. Als geïnstitueerde kerk hebben gij voor de belijdenis te waken, en toe te zien, dat de resultaten der Theologische wetenschap gien afbreuk doen aan haar belijdenis, anders dan op grond van Gods Woord.

Di'it nu kunnen Curatoren beoordeelen, ook al zijn er onder hen, die zalven niet studeerden.

Ddarover kan de Synode zitten, en wetligiijk rechtspreken, maar een wetenschappeWjk college kan noch het Curatorium worden, noch de Synode.

Ten slotte komt dit roepen er dan ook op neer, dat de kerken iemand als docent aanstellen, en het nu aan hem overlaten, hoe hij Theologie v/il drijven. Iets waaruit dan het ongehoorde feit geboren wordt, niet dat zulk een Theoloog vrij studeert, maar dat de kerk aansprakelijk wordt voor zijn studiën.

Immers hei heet, dat, door hem als orgaan, de kerk Theologie beoefent.

Quod absttrdum, gelijk onze vaderen zeiden.

Ja, erger nog.

Beoefent ds kerk, als geïnstitueerde kerk, de Theologie, en leidt zij haar beoefening, Boodat zij aansprakelijk is voor wat haar Theologen drijven, dan staat het aan deze Theologen om te bepalen in welke verhouding alle overige wetenschappen zich te plaatsen hebben, en neemt feitelijk de Synode, en zulks door haar docenten, de beslissing in handen over de uitgangspunten van alle juridische, alle medische, alle philologische en natuurkundige studiën.

Niet de Theologie is dan koninginne der wetenschappen, maar de Synode dient zich dan als zoodanig aan, en de docenten worden de grootvizieren van deze koninginne, om in haar nsam, op heel het veld der wetenschap te heerschen.

Zoo ziet men, tot wat ongerijmdheid een zeggen leidt, dat op den klank af door den eén den ander wordt nagepraat, zonder dat men ook maar even indenkt, wat er uit volgde en wat er in lag.

Daarom zeggen we ook: Zoo ge dat wilt, v/ord dan Roomsch.

Floud dan geen Synode, maar voer dan een hiërarchie in, culmineerend in een onfeilbai-en paus.

Dan krijgt ge ten minste een inrichting, waarbij het u mogelijk is, zekere waarborgen te bieden tegen incompetentie.

Als paus kan men dan een universeel ontwikkeld wetenschappelijk man nemen. De benoeming van hoogleeraren kunt ge dan in handen leggen van een bisschop, en ook daarvoor kunt ge een man nemen, die wetenschappelijk hoog genoeg staat om te keuren.

En ook, [zoo kunt ge voor de'^keuze van wat uitkomt een college formeeren, waarin wetenschappelijke autoriteit zit.

Maar in een Gereformeerde kerk, met haar presbyteriale kerkinrichting, en met haar gelijkheid van gestudeerde en ongestudeerde Dienaren en Ouderlingen, de stelling op te werpen, dat deze aldus geïnstitueerde kerk de Theologie als wetenschap van zich moet laten uitgaan, is derwijs roekeloos en ondoordacht, dat reeds de mogelijkheid, dat zulk een stelling in ernst wordt voorgedragen, op afdoende wijze toont, hoe volmaakt ongeschikt een geïnstitueerde kerk is, om haar zulk een taak op te dragen;

Diaconesse uitgestooten.

Men meldt ons uit Zeist, dat opnieuw een Diaconesse uit haar arbeid is uitgestooten, omdat zij liefdevoorde Gereformeerden koesterde, en bij hen kerkte.

De mededeeling is van dezen inhoud:

In een gezin, behoorende bij de Gereformeerde kerk, had men bij een kranke een ziekenverpleegster, Mej, S. uit Haarlem. Deze ging des Zondags bij de Gereformeerden ter kerk. Door een der Herv. predikanten alhier werd zij daarover ernstig onderhouden, want Mej. Haag, Directrice der Haarlemsche Ziekenverpleging, beviel dit heel niet. Twee dagen later staat plotseling een andere diacones uit Haarlem bij Mej. S., met een briefje van Mej. Haag, 't welk inhield, dat zij nog dienzelfden middag in Haarlem moest verschijnen en de gezondene haar plaats zou innemen. Daar gekomen, werd zij door het Bestuur, bij monde van Bs. Swaan, geïnterpelleerd en haar de keuze gegeven, óf geregeld naar de Herv. kerk gaan en niet meer bij de Gereformeerden, óf de inrichting veriaten. Het was een schande voor de Haarlemsche inrichting, dat op Zeist een diacones liep, die bij de Gereformeerden ter kerk ging. Mej. S. zeide, dat zij zich vereenigd gevoelde met de waarheid, bij de Gereformeerden verkondigd, en zoo haar verboden werd daaf op te gaan en gedwongen om tegen haar zin en overtuiging bij de lierv. gemeente op te gaan, dat.zij dan, nu zij voor de keuze was gesteld om dan de inrichting te moeten verlaten, dit dan doen zou, 't welk tóen ook geschiedde.

Men zou haast vragen of dit mogelijk is in een land, dat door de Gereformeerde waarheid groot en zelfstandig werd, dat men er nu nog steeds om wordt vervolgd door dezulken, die werken der barmhartigheid oefenen. Barmhartig, maar niet tegenover de waarheid Gods.

Die zoo handelen zijn nu o, zoo lieve menschen, met een lach van beminnelijkheid op het gelaat; in merg en been ethisch irenisch.

Doch, wee u, als ze aan u merken, dat er Gereformeerde haren aan u sitten.

Dan komen er uit het lieve fluweelen dons opeens kleine katteklauwtjes te voorschijn.

En opeens wordt de „lieve mensch" o, zoo bitter en zoo scherp.

Toch hebben wij, Gereformeerden, ook dit met blijdschap te dragen.

Zulk een tegenstand toont, dat er een kracht van u uitgaat, die men ducht, en reeds voor de enkele aanraking met die Calvinistische kracht deinst men terug.

Ongetwijfeld zal ook deze zuster een anderen, en eenen haar meer sympathetischen werkkring vinden.

De ziekenverpleging is nu eenmaal aan de orde gesteld, en ook onder ons zal ze een periode van bloei kennen.

En juist daarom is het misschien zoo goed, dat eenïge ervaren zusters tot ons overkomen.

Op deze wijs komen we het snelst vooruit,

Bmiyan.

De Flakkeesche Boekdrukkerij tt Middelharnis bracht een goedkoope uitgave aan de markt vaa Btmyans Komst en Welkomst tot Jesiis Christus,

Ook dit werkje is, evenals alles wat deze drukkerij verlaat, op degelijke wijze uitgevoerd, goed gedrukt, en op zeer lagen prijs gesteld.

De tint van den omslag kon wellicht iets zachter genomen zijn, maar de band i£ stevig en kan lang mee.

En wat alles afdoet, ook dit werkje van Bunyan is zoo keurig van Inhoud: een poging om de zielen tot beslistheid en tot een aannemen van haar Heiland te brengen.

Natuurlijk is het geen werk uit onzen tijd, en dus niet geschreven in dien toon en in dien trant waaraan wij gewend zijn.

Er is nu en dan te veel redeneering in, te veel poging om door sluitredenen te dwingen tot overgaaf. Ook stuit ge nu en dan op iets langdradigs.

Maar al is dit niet weg te cijferen, toch moet erkend, dat Bunyan, zelfs nog beter dan Owen, zich boven zijn tijd wist te verheffen.

Voor zijn tijd was hij stellig niet langdradig, eer bondig. Vergeleken bij de mannen uit zijn dagen, redeneerde hij niet veel, maar weinig. En gezien bij het licht v/aarbij men destijds leefde, schreef hij warm en bezield.

Zij daarom ook dit boekske met warmte aanbevolen.

Het is eenvoudig, klaar en duidelijk.

Het kan menigeen ten zegen strekken, die in banden ligt; en hem uit die banden losmaken.

De Flakkeesche Drukkerij heeft in elk geval door deze populaire, goedkoope uitgave opnieuw ons Christelijk publiek aan

zich verplicht.

Voor EootwijË's §oiioi@n.

• Ingekomen bij Ds. HOUTZAGERS van N. N. te Putten ƒ g.—.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Universiteitsdag.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1893

De Heraut | 4 Pagina's