GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

INKLIMMERS.

Op zekeren zomerschen dag wandelde een heer voorbij een buitenplaats, die er zeer schoon uitzag, en waarop fraaie grasperken en heerlijke bloembedden zijn oog trokken. Toen hij voorbij het hek kwam, las hij tot zijn blijdschap op een bord: »Vrije wandeling." Hij trad dus binnen, wandelde door de fraaie, lommerijke lanen en zag al de heerlijkheid, die de Heere God ook in de Schepping, het werk Zijner handen, toont.

Ten laat.ste ging de heer wat op een bank zitten rusten. Toen bespeurde hij, dat achter hem in het kreupelhout een man aan 't werk was. Het was de tuinbaas.

Nu begon tusschen die beiden een gesprek over wind en weer en ook over de buitenplaats. De baas vroeg den heer, of hij dit en dat op de plaats al had gezien, bv. de vogelvlucht en de trekkassen, en toen de heer zei: »neen", sprak de tuinbaas: »Dan zal ik u zoo meteen even rondleiden; want anders zoudt gij 't misschien niet vinden.”

Zoo gezegd, zoo gedaan. In 't gesprek op weg naar al het mooie op. de plaats, bemerkte de heer dat de tuinbaas een man was die, evenals hijzelf. God vreesde en de waarheid liefhad.

Opeens terwijl zij den hoek van een laan omsloegen, bespeurde de heer twee jongens. Zoodra deze echter den tuinman en zijn metgezel in 't oog kregen, zett'en zij het op een loopen. En de baas haastte zich, schoon hij druk in 't esprek was, hen achterna. Doch de jongens arden hcina te vlug en verdwenen spoedig uit et gezicht.

»Past op dat ik u hier niet weer zie!" oorde de heer den baas roepen, die nu erugkeerde.

»Neem mij niet kwalijk, " sprak nu de beoeker, »dat ik u even vraag, waarom gij die ongens wegjoegt. Zij deden toch niet anders an ik ook doe en het is hier toch vrije waneling."

»Dat zal ik u zeggen, mijnheer, die jongens omen hier niet zooals gij, enkel om te wanelen en te zien, maar zij vernielen balddadig e planten, trekken bloemen uit en stelen ruchten. Ik ken hen en weet wat ze uitvoeren."

»Maar vergist ge u ook ? ”

»Neen mijnheer, " was 't antv^oord. »Wie hier et goede 'bedoelingen komt, die ga, a.t door de oort binnen, waar de ingang is. Nu weet ik eker, dat die jongens hier langs een anderen eg zijn gekomen, anders had ik hen eer oeten zien. Zij zijn ingeklommen, over een ek of door een haag, en dat ze hard wegiepen, bewijst wel, dat ze weinig goeds beoelden."

De heer zei niets daarop, maar toen hij, na en tuinman vriendelijk bedankt te hebben, eenging, sprak hij :

»Vriend, gij hebt mij een groot genoegen edaan en bovendien een nuttige les gegeven."

De tuinbaas begreep dat laatste niet.

„Toen gij daar zoo over de jongens spraakt", ei de heer, »dacht ik aan de woorden des eeren Jezus: »Die„niet ingaat door de deur n den stal der schapen maar van elders inlimt, die is een dief en moordenaar", en erder dat de Heere zegt: i> Ik ben de deur; ndien iemand door mij ingaat die zal behouen worden". Gelijk het hier is, dat wie niet erjaagd worden wil, door de deur moet inaan, zoo is het ook in 't Koninkrijk der heelen.

„Gij hebt gelijk, mijnheer, " sprak ^de tuinaas. »Gelukkig dat ik weet wie de deur is n dat ik door die deur ook toegang gekreen heb."

»Ik weet ook bij ervaring welk een voorecht dat is, '' sprak de ander. »God zegene u." Zoo scheidden zij, wel wetend, dat-al zagen e elkaar hier nooit weer, het toch niet was oor goed.

KIND ZIJN.

(Bij dit vers, dat lang geleden werd gemaakt, ogen de vrienden wei bedenken, dat het iet gemaakt is door een kind, en dat het ind zijn »hier niet zit in de jaren, maar in het art.)

Het is een kostbre zaak een kind te zijn. Mocht ik het zijn nog in mijn oude dagen! at oog en hart steeds zonder valschen schijn De menschen en al wat rondom is zagen. ie, vaak misleid, nog steeds vertrouwen kan. Hij is een kind, ook als een stokoud man.

Het is een kostbre zaak een kind te zijn, Mocht ik het zijn bij al des levens lasten! an deed mij ook het kwade niet meer pijn, Deed ik geen dattn, die aan het kind niet pasten. Wie waarlijk kind wierd in des Heeren oog. Dien steunt Hij met zijn liefde van omhoog.

Het is een kostbre zaak een kind te zijn. Mocht ik het zijn in de ure van mijn sterven! an was Gods Woord mijn ziel tot medicijn, Om Jezus' wil zou ik gena verwerven. ersla, o Heer, met Uw almachte hand, Wat in mij woelt, het eigenwijs verstand.

Het is een kostbre zaak een kind te zijn. Ik was het eens; mocht ik het altijd blijven! k haat de wereld met haar zoet venijn. Laat zij haar waan en trots ten toppunt drijven: ie niets bezit dan in den Heer, is wijs En altijd kind, al wierd zijn haar ook grijs.

AAN VRAGERS.

Onze lezer V. vraagt een en ander betreffende de uitdrukking: »het bloed kruipt waar het niet kan gaan.”

Tot antwoord dient, dat het woord «bloed" hier gebruikt wordt voor »afkomst'', »verwantschap", even als in de uitdrukkingen: »uit éénen bloede", »uit hetzelfde Zi& i? ^/gesproten, "-•DbloedveTVfs.nV^ enz.

Verder valt hier de nadruk op twee woorden »kruipt" en »gaat." Als het bloed niet kan gaan, d. i. loopen, vlieten, dan staat her daarom niet stil, maar het wil toch voort, toch toonen dat het er is, dat het leeft, al kruipt het dan ook maar.

De uitdrukking wil dus allereerst zeggen: de verwantschap, de familiebetrekking toont zich onwillekeurig, omdat zij in de natuur van den mensch ligt, ook dan als er alles toe strekt om haar te beletten zich te uiten. Hoe veel jaren er ook verloopen dat zij elkaar niet zien, ouders en kinderen, broers en zusters, zullen toch niet zoo vervreemden of ten slotte nemen zij het, tegenover vreemden, voor elkaar op. pf als iemand ontdekt dat deze of gene tot zijn familie behoort, zoo gevoelt hij dadelijk dat zulk een hem nader staat dan een »wild vreemde."

Dit nu wordt ook wel figuurlijk toegepast op hen, die al zijn ze niet van 't zelfde bloed, toch één van geest en bedoeling zijn. Verricht of wil de een iets dan komt de ander, die 't met hem eens is, zoo noodig, en zelfs ongeroepen hem helpen, evenals hij 't zijn broer, zuster of neef zou doen.

Nu zal onze vriend wel zeggen, dat men 't onder broers en zusters, neven en nichten lang niet altijd zoo vindt, maar dat komt dan door andere oorzaken, die de ^/oe^verwantschap doen vergeten. Zoo kan b.v. tusschen broers en zusters haat en nijd heerschen over allerlei; of ook groote verwijdering als de een God vreest, de ander niet. Er blijft echter altijd een gevoel over, dat men elkaar nader is, dan menschen van verschillenden bloede. Het bloed blijft kruipen, al kan het ook niet gaan.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's