GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

INGEZONDEN STUKKEN.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten veratitïuoordelijkheid van de Redactie).

Hooggeachte Redacteiir!

Onder de velen, die met het oog op de praktijk in hunne omgeving zeer belangstellend uw artikelen over »Kerk en School" gelezen hebben, behoort ook de schrijver dezer regelen. Maar, dewijl hem het verband van enkele uwer volzinnen niet al te helder is, verzoekt hij u beleefd, er het volgende over te mogen vermelden in de Jlerattt; tevens hopende, dat dit aan u of aan anderen aanleiding geeft om nog iets naders over het onderwerp in het midden te brengen.

Nadat u in een vorig artikel gezegd hebt, dat de kerk, in wier handen de belofte van een - godsdienstige opvoeding door de ouders is afgelegd, recht en plicht heeft om toezicht te houden op het nakomen van die belofte, en nadat u in het derde artikel met grooten nadruk zijt opgekomen voor de paedagogische zelfstandigheid der onderwijzers tegenover vaak min kundige of geheel onkundige besturen, wederstaat gij die zelfstandigheid tegenover de kerkeraden, voor zooveel betreft sde godsdienstige onderwijzing" en dit doet u onder meer in de volgende bewoordingen:

Uit de paedagogische zelfstandigheid des onderwijzers te concludeeren tot gelijke zelfstandigheid in het godsdienstige kan niet, zegt u, sovermits de onderwijzer ook als zoodanig lid der kerk blijft en als zoodanig aan het toezicht van zijn kerkeraad onderworpen is".

!> Maar ook ten tweede niet" — zoo gaat u voort — somdat de kerkeraad niet onverschillig zijn kan of mag omtrent de godsdienstige vorming van het szaad der kerk" en toezicht moet uitoefenen, dat deze vorming niet afleide van het spoor der waarheid.

»0p het punt waar de godsdienstige vorming, zich in het schoolonderwijs mengt, is de grens bereikt, waar het zelfstandige terrein van den onderwijzer ophoudt, en begint het terrein, waarop de kerk van Christus meesteresse is.

Het erf en gebied van den onderwijzer is de opleiding voor de burgerlijke samenleving, en voor wat dat terrein aangaat, is de onderwijzer souverein in eigen kring. Maar even souverein als de onderwijzer in eigen kring, is de kerk dit op haar erf.

»Weet zij derhalve, dat de onderwijzer zich opwerpt voor het onderwijs óok in de Christelijke religie^ dan is het haar recht en plicht om zich te vergewissen, hoe hij als lid der kerk hierbij te werk gaat. Ze kan hem hiervan rekenschap vragen. En zoo hij blijkt hierin tegen de waarheid in te gaan, moet zij hem in het rechte spoor terugleiden."

Nu erken ik dit alles gereedelijk en van harte als in zekeren zin juist. Ja, ik wenschte wel, dat de inhoud dezer woorden in de Gereformeerde kerken meer beleefd werd. En ik twijfel dan ook niet, of u kunt ze zonder moeite blijven verdedigen.

Maar als ik daarnevens nu in uw vierde of slot-artikel lees, dat de kerk Jiiet krachtens eigen recht in den naam van Jezus het onderwijs kan keuren, dat zij om deze reden niet fnoet worden binnengelaten, als zij aan de schooldeur aanklopt, want dat zij niet »op heel het gebied des menschelijken levens tusschen waarheid en leugen, tusschen goed en kwaad oordeelend te beslissen heeft"; ook niet »in vereenigingen of instellingen, die het terrein der godsdienstige en zedelijke waa.rheid betreden of zich inlaten met belangen der kerk; — dan durf ik haast vermoeden, u zelf eensdeels tot bondgenoot te hebben, als ik de vraag waag te doen : kan het ook dienstig wezen, hier een enkel elementje in de batterij bij te schakelen, om de gewenschte volle werking te geven aan den logischen stroom, die, gelijk omtrent allerlei andere quaestiën, zoo ook aangaande de verhouding tusschen kerk en school, dank zij Gods genade in u, steeds zoo heerlijk golft

Was onze Christelijke paedagogiek in het reine; sliep het ambt der geloovigen wat minder; stond aan ieder meelevend kerklid meer helder voor den geest, hoever de vraag-en bemoeiplicht van de speciale ambtsdragers in 's Heeren kerk gaat, en welke plichten onafscheidelijk met dit recht samenhangen, dan zou nadere expKcatie minder noodig zijn. Maar u zult het wel met mij eens zijn, als ik zeg, dat er in deze opzichten nog o zooveel te betreuren en te verbeteren valt. En ook al lossen vele rechtsvragen zich geleidelijk op door de gezegende werking der liefde^ tevens moet die liefde toch ook weer gesteund en geregeld worden door zuivere rechtsbeschouwingen. en kan men het den menschen zoo kwalijk niet nemen, als zij daaromtrent naar klaarheid verlangen.

Op een gestipuleerde, contractueele samenwerking tusschen de Gereformeerde kerk en de Gereformeerde school stel ik hoogen prijs, en in ons schoolbestuur ter plaatse heb ik dit meermalen doen uitkomen. Wie^ die geen tegenk.tx\ wil, kan daar ook onverschillig over denken.

Waar op natuurlijk gebied ieder toestemt, dat eendracht macht formeert, hoe zou men dan niet haken naar de kracht, welke de Geest van Christus verwekt uit het samenschuilen van Zijn belijders voor dezelfde. Christelijke doeleinden ! Hoewenschelijk is ook de voorlichting van kundige gemeenteleden, onder wie in de eerste plaats de ambtsdragers te rekenen zijn.

Maar zonder behoorlijke onderscheiding van bevoegdheden, loopt op schoolgebied de samenwerking toch licht in de war, naar ik vrees.

Met de door u bijgebrachte verwijzing naar een uitgevers-of handelszaak (om duidelijk te maken, dat men in het natuurlijke leven zoo licht shet terrein der godsdienstige en zedelijke waarheid betreedt") of door te zeggen, dat de kerkelijke censuur alleen over het kerklid persoonlijk en niet ote.tz\]rxzaken loopt, komt men er, meen ik, ook niet dadelijk. Want immers, in den persoon tast en treft men zijn zaken aan; deze staan of vallen vaak met den persoon; en zijn dan in zooverre één met hem.

En ook betreedt een Christelijk onderwijzer niet slechts naast den uitgever, den fabrikant of den ambtenaar met zijn werk »het terrein der godsdienstige en zedelijke waarheid", maar hij voedt de kinderen op, die zoowel zaad der kerk, verordineerde burgers van het hemelsch Koninkrijk, als aankomende leden voor de burgerlijke samenleving zijn. Als substituut gedurende eenige daguren, voor de ouders, en in aanmerking genomen, dat deze door den drang van het sociale leven, vooral in den handwerkstand, niet zooveel kennis en gelegenheid hebben om hun kroost alleen zelf godsdienstig op te voeden, is de onderwijzer m.i. volkomen in zijn rol, als hij nevens het maatschappelijk onderwijs, dat van een Christelijken geest doortrokken moet zijn, ook nog dagelijks eenigen tijd besteedt met meer formeel en planmatig onderwijs in den godsdienst aan de kinderen te geven. Ja, ik zou willen vragen, wat moet er van de kerk worden, als hij dat niet doet?

Men kan toch alles niet aan speciale ambtsdragers overlaten?

Laten wij ons eens iemand Z)< 7(7rstellen, die geen ander godsdienstonderwijs genoot, dan van zijn achtste tot zijn achttiende op de catechisatie en van zijn achtste tot ... . zeg zijn vijfigste jaar door het bijwonen van den openaren eeredienst, wat zal hij dan nog van de ereformeerde religie weten ? Als voor dat weelijks ch onderwijs de grond van het kinderlijk enken niet sontgonnen" wordt, als het ware n huis en school, och ja, dan kunnen zij aarom nog wel zalig worden; dat kunnen zij elfs zonder ooit in een kerkgebouw of consis­ orie geweest te zijn; maar mijn bedoeling is u: wat zal men aan hen hebben in de gemeenschap der heiligen en voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk op aarde; wat zullen zij beseffen en toepassen van het verband der Gereformeerde leerstukken ? Op grond van Deuter.

II, Ps. 78, Ef. 6 en vele andere Schriftplaatsen, zijn de ouders dan ook tot het geven van godsdienstonderwijs verplicht, en kunnen ook hun plaatsvervangers {ten deele zijn de onderwijzers dat toch feitelijk) er niet buiten blijven.

sDoor het Bijbelsch onderwijs" - zoo schreven de heeren Emous en Kloppers in hun «Beknopte Paedagogiek" (blz. 64) - wil de opvoeder het kind zijnen Schepper, zichzelven, den wil Gods in Zijne genade in Jezus Christus, voorts Zijne wegen, Zijne leidingen. Zijne vermaningen. Zijne vertroostingen. Zijne beloften, bedreigingen en straffen doen kennen." Dit is in hoofdzaak niets anders, geloof ik, dan hetgeen onze Gereformeerde vaderen in art. XX van de Dordtsche Kerkenorde hebben aangeduid, als zij eischten van de schoolmeesters: »onderwijs in de Godzaligheid en in den Catechismus". Ook die vaderen wilden sdrieërlei wijze van catechiseeren waargenomen zien: " in de huizen van de ouders; in de scholen van de schoolmeesters en in de kerken van de predikanten, ouderlingen en lezers of ziekenbezoekers."

Dat niet alle onderwijzers in Christelijke scholen tot dit werk bekwaam zijn, kan de algemeene roeping of de wettelijke verhouding niet breken. Trouwens, onbekwame of weinig bekwame lieden zijn er wellicht ook onder de kerkelijke titularissen in menigte.

Maar nu komt bij de godsdienstige vorming in de school de kerkelijke gezags-guaestie ter sprake.

In de keuze voor de methoden om den kinderen te leeren lezen, schrijven en rekenen, zal geen Gereformeerde kerk zich mengen. Ook hoorde ik nog nooit van een kerkeraad, die eens wilde nagaan of b. v. het Briggiaansche logarithmen-stelsel en de trigonometrische formules snaar waarheid'' in elkaar zitten; of het »waar" is, dat een menschelijk lichaam voor pi. m. drie vierden uit waterdeelen bestaat; of het swaar" is, dat vele sterren honderd-duizenden zonafstanden van onze aarde afstaan, of iets van dien aard.

Zoomin in de school als daarbuiten, in politieke of oeconomische zaken, vraagt de kerk zeggenschap.

Maar de vraag rijst, hoe deze drie te vereenigen zijn:1° dat er onderwijs in den godsdienst aan de kinderen op de school moet gegeven worden; 2" dat daarmede »het kerkelijk terrein" wordt betreden; en 3» dat de speciale kerkelijke ambtsdragers niet met hun ambtelijk gezag, ongenoodigd en zonder conveniëntie, in de school kunnen optreden, om er praeventief en voortdurend te keuren.

Hiervoor zie ik voorshands maar één uitweg, nl. dat men de Christelijke opvoeding beschouwt als te worden volbracht door de ouders en onderwijzers in minstens twet qualiteiten, t. w.

I. krachtens rechtstreeksche gemeenschap met Christus, hun Hoofd in den Hemel, en 2. krachtens hun lidmaatschap van het kerkelijk instituut.

Op deze wijze komt oolc, naar het mij toeschijnt, het ambt der geloovigen, de zelfstandigheid van het persoonlijk Christelijk leven (kennelijk verondersteld in de artt. VII, XXVII, XXVIII en XXIX der Geref. Belijdenis) beter aan het licht, en wordt het mogelijk, ja plichtmatig, om op schoolgebied samen te werken met dezulken, die, ofschoon zij naar onze overtuiging in zake de regeering der kerk op een dwaalspoor zijn en het kwaad helpen bestendigen, nochtans, in zake de opvoeding der kinderen, zich mede willen scharen onder de banier van Christus.

Ook in burgerlijke ambten komt het wel voor, dat het eene deel van den dienst met grooten ijver wordt' verricht, niettegenstaande een ander deel van den opgelegden arbeid wordt verzuimd, en niet altijd kan men zeggen, dat dit uit dadelijken moedwil voortkomt. Alzoo nu ook onder de geloovigen en in deze eeuw is, meen ik, in ons Vaderland overvloedig gebleken, dat er zeer veel Christelijke arbeid uit den wortel van het vrij-organisch kerkelijk leven kan tot stand _ komen, ook al toeft nog de pHchtsbetrachting, die noodigjis voor de reformatie van het kerkelijk instituut.

Dit laatste is dan wel nooit te verdedigen, maar al het andere behoeft er nog niet om verworpen te worden.

Zelfstandigheid toekennen aan het leven der kerkleden persoonlijk^ het is immers ook echt protestantsch ? Het berust immers ook op het afleggen van belijdenis ? En bij de onderwijzers kan het bovendien berusten op na-examens, waarvoor de Schoolraad in art. lo van zijn statuten den weg wijst. Het eischt vertrouwen van de zijde der speciale ambtsdragers, maar in het werkelijke leven is dit vertrouwen toch van oogenblik tot oogenblik noodig, en het is immers ook in overeenstemming met de leer der Apostelen ? Welk een vertrouwen had Paulus op de geroepene heiligen te Rome, als hij hun schreef: Mijne broeders, ook ik zelf ben verzekerd van u, dat gij ook zelven vol zijt van goedheid, vervuld met alle kennis, machtig om ook elkander te vermanen." (Rom. 15 : 14).

Nu weet ik wel, dat velen geneigd zijn, hiertegen in te werpen: »ja maar, zoo zijn in onze dagen de kerkleden met." Doch dit verwijt — ik ontken niet, dat er aanleiding voor is — kan gemakkelijk op de speciale ambtsdragers teruggesHngerd worden. Het is maar de vraag, wat naar goddelijke ordinantie aan de belijders des Heeren mag en moet worden overgelaten^ zoolang het vertrouwen niet is verbeurd.

Zeer zeker is het ook de plicht der kerkeraden, om door samenspreking met de overige leden der kerk den weistand en den bloei der Christelijke school te bevorderen; maar als in die school het godsdienstonderwijs wordt gerekend mede een vrucht te zijn van het niet geïnstitueerd kerkelijk leven, dan treden de leeraren en ouderHngen onder andere auspiciën op; dan staan_ ook zij in twee qualiteiten er bij en kunnen in ééne van die twee voor den bouw van Christelijke scholen broederlijk de hand reiken aan allen, die hun kinderen bij het licht van Gods Woord, en uit dat Woord en de Belijdenisschriften willen onderwezen zien. Tevens kunnen zij dan die leden hunner kerkgemeenschap, welke zich, zooals hier en daar voorkomt, om kerkelijke redenen (b. v. doordat do onderwijzers niet allen tot de vrije kerk toetraden of»met de reformatie medegingen") stilzwijgend of kil theoretisch aan de Christelijke school onttrekken, en er hun kinderen niet heen zenden, — vermanen., om toch eenkerkijver met verstand X^iy^^wbaren, en niet het leven hunner kinderen op te offeren of in gevaar te stellen ter oorzake van het gebrek en de halfslachtigheid in het kerkelijk leven van anderen.

Deze houding kunnen de raadsleden der Gereformeerde kerken dan tenminste aannemen, tot tijd en wijle hun blijken mocht, dat er in de Christelijke school wordt afgeweken van de zuivere leer. En om dit op te merken, hebben zij te meer gelegenheid, als naar uw, en ook naar mijn wensrh, samenwerking door contract vfoxóx gezocht en ingewilligd.

Zulk een niet direct of niet uitsluitend speciaal ambtelijke bemoeiing van leeraren en ouderlingen der Gereformeerde kerken is ook nog het minst stootend voor de meewerkende leden der Plerv. kerk, omdat htm kerkeraad op den grondslag der Formulieren van Eenigheid natuurlijk niet kan worden erkend. Niet dat men uit berekening goede beginselen op zijde zou moeten dringen. Aan de zuiverheid'va.n het Christelijk en kerkelijk leven moet men desnoods eene school willen opofferen, als zij zonder steun van de leden van twee kerkelijke kringen niet bestaan kan. Doch als de eigen kerkelijke plichtsbetrachting er ongeschonden om door kan gaan, dan acht ik het zoowel in schoolzaken als bij de vorming der antirevolutionaire staatspartij noodig, om den vang zoo wijd mogelijk te nemen, en schouder aan schouder te staan met allen, die in het burgerlijk leven Gods Woord willen bekennen en de Calvinistische leer in praktijk brengen.

Met beleefden dank voor de plaatsing dezer regelen, blijf ik gaarne Uw Dw. Dr.

Monster., 25 Maart 1895. G. G. GIJBEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's