GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zalig zijn ze die niet zullen gezien en nochtans geloofd hebben.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zalig zijn ze die niet zullen gezien en nochtans geloofd hebben.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus zeide tot hem: mdat gij mij gezien hebt, Thomas! zoo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. Joh. 20 : 29.

Op den tongeloovigen Thomas" is eeuw aan eeuw laatdunkend neêrgezien door menig oppervlakkig Paschavierder die zelf veeleer reden had om te klagen over het ongeloof van sijn eigen hart,

Thomas was volstrekt geen verharde van hart, wien het aan geloof faalde. Zie maar, hoe hij tai leste in heilige verrukking op de knieën neervalt, en zijn Heiland aanbidt als zijn Heere en zijn God.

Indien ook Thomas straks niet als een man vol des geloofs en des Heiligen Geestes ware opgetreden, hoe zou Jezus hem een plaats onder het twaalftal van zijn heilig apostolaat hebben gegund ?

Ook is het niet waar, dat de andere apostelen niet op de teekenen van nagelen en speer gezien hebben, en Thomas alleen wel.

Dijidelijk toch.staat het er in vs. zo bij, dat óók w'el terdege de overige apostelen juist döbr het zien van de litteekenen tot hooge vre^ugde gestemd werden.

Aldus toch lezen we daar letterlijk: »En Jezus zeide tot hen: Vrede zij ulieden, en dit zeggende, toonde hij hun zijn handen en zijn zijde., en zijne discipelen verblijdden zich, den Heere ziende."

Daar lag dus het verschil niet in. Ja, zoo weinig kwaad stak er in, om op speer-en spijkerwonden te letten, dat Jezus zelf, zooals ge ziet, er zijn discipelen in de eerste samenkomst eigener beweging op wees.

Wel was het zien voor Thomas niet genoeg; hij wilde ook tasten. »Indien ik, zoo sprak hij, mijn vinger niet steek in de spijkerholte, en mijn hand in de speerwonde, ik zal geenszins gelooven".

Ook in dien drang, om niet alleen te zien., maar ook te tasten., lag intusschen op zichzelf niets zondigs. Ook Johannes riep in geestdrift uit: sWat wij gezien hebben met onze oogen, en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wij u."

Ook heeft Jezus op dat tasten geen aanmerking gemaakt. Jezus heeft er zelfs niet van gerept. Hij zei niet tot Thomas: s Omdat ge ^^tast hebt, hebt ge geloofd'^; maar: »Omdat gij gezien hebt, hebt gij geloofd."

Veeleer is Jezus Thomas zeil in dat tasten tegemoet gekomen, en toen hij ten tweeden male onder zijn jongeren verscheen, noodigde hij eigener beweging Thomas uit, om vinger en hand den blik van het oog te laten versterken.

Neen, al Jezus' bestraffing ligt slechts in één punt saamgetrokken.

Thomas had moeten gelooven, dat Jezus opgestaan was, op het zeggen zijner mede-apostele en dat hij dit weigerde, en eerst zichzelf door eigen waarneming overtuigen wil-Ie, daarin en daarin alleen school zijn zwakheid.

Wat voor kwaad hier dan in stak?

Maar gelooft ge dan, dat uw Heiland ooit zijn kerk, die komen zou, de kerk der toekomst, zijn verlosten, die hem straks belijden zouden, vergat ?

En springt het dan niet in het oog, hoe Thomas' weigering, om op hooren zeggen te ge looven, een steen des aanstoots voor die later komende belijders stond te worden?

Immers, straks zou Jezus^opvaren ten hemel. Dan zou hij niet meer op aarde zijn. Dan zou op aarde nietjéénlzijner^verloster^hem meer naar het vleesch, kunnen kennen.

En indien nu die latere belijders zich door Thomas' weigering verleiden^en.verlokken lieten, om ook niet te gelooven, eer ze gezien en'getast hadden, dan zou immers het geloof aan Jezus' opstanding teloor gaan?

En daarom niet ter wille van Thomas, die nu wel waarlijk in zijn verrijzenis geloofde, en hem als zijn Heere en.'zijn'jjGodlaanbad, maar met het oog op de kerk der toekomst, met het oog op de latere belijders, die niet anders dan op hooren zeggen, en niet anders dan op het getuigenis der apostelen, in zijn opstanding zouden kunnen gelooven, moest aan het gevaar, dat in Thomas' weigering stak, terstond de kop ingenepen.

Er moest tegen gewaakt, dat het voorbeeld van Thomas niet aanstekelijk werd.

En daarom, en daarom alleen voegt Jezus hem zoo scherp toe: -iGij hebt nu m mijn opstanding geloofd, omdat gij de teekenen in mijn vleesch hebt gezien; maar laat straks heel mijn kerk het weten, dat het zien van die teekenen niet onmisbaar is; dat mijn verlosten straks in mijn verrijzenis zullen gelooven, zonder die teekenen gezien en betast te hebben; en ga mijn woord uit, heel de wereld door, dat in dat gelooven zonder zien, in dat gelooven op der apostelen; ^ getuigenis, geen minder, maar eer nog hoogere zaligheid ligt."

Zalig zijnjze., diéjniet'jïullen^gezien., eti noc tans zullen geloofd hebben."

Het verwijt tot Thomas gericht, worde derhalve binnen zijn juiste perken teruggebracht. Uit zijn aard en krachtens zijn ambt, was hij, als apostel£niet geroepen, om te gelooven^zonder te zien.

DatJ^hebben ook de overige apostelen niet gedaan.

Integendeel, de eigenaardigejpositie van een apostel bracht juist metTzich, dat|hij] zelf zien moest, om tot anderen liet getuigenis van wat hij gezien had, te kunnen overbrengen. Indien de apostelen op vermoedens, of op hooren zeggen waren afgegaan, zouden wij hun apostolische getuigenis omtrent Jezus'^j^opstanding gemist hebben.

Daarom heeft Jezus er dan ook voor gewaakt, dat dit niet alzoo geschiedde, en heeft hij hun zelf de tastbare bewijzen van zijn eenzelvigheid met den op Golgotha gekruiste gegeven, door hun^jde[litteekens^ van zijn wonden injhand en zijde te toonen.

Van dien kant de. zaak bezien, is Thomas' twijfel voor de kerk zelfs profijtelijkjgeworden, in zooverre de te groote gereedheid van de apostelen om op den eersten aanblik te gelooven, licht twijfel aan de juistheid van hun waarneming had kunnen doenjrijzen.

Nu Thomas, in stee van //ir/ii/geloovig eer zwaargdoovig was, en zelfs niet rustte eer hij de litteekenen betast had, wordt alzoo juist hierdoor de volkomen vertrouwbaarheid der apostolische waarneming nog versterkt.

Slechts deze schaduwzijde was aan zijn houding, dat hij, door toevallig de eerste maal afwezig te zijn, het getuigenis van tien apostelen hoorde, en dat getuigenis als onvoldoende verwierp.

Zelf zou hij straks de wereld ingaan, om te vergen dat de verlosten op zijn apostolisch getuigenis in Jezus' opstanding geloofden; en hos nu : kon het hiermee] ^nu bestaan, dat hij zelf weigerde voor het getuigenis van tien apostelen te zwichten?

Dit moest dad, rom zachtelijk in hem gegispt, opdat de heerlijke waarheid, s dat het geloof uit het gehoor en het gehoor uit de prediking is, " geen schade zou lijden.

En daarom spak Jezus het zoo stellig en zoo veelbeteekenend ui; : »Het geloof aan mijn Verrijzenis zal voortaan niet aan het zien, maar aan het aanvaarden van het apostolisch getuigenis hangen.

Zalig zijn ze, die niet zullen gezien., en noch tans zullen geloofd hebben, "

Hierom nu zult ge, met onverstoorbare zekerheid, aan de Heilige Schrift vasthouden.

Immers Jezus' eisch, dat gij, nu hij ten hemel voer, zonder hem naar het vleesch te zien, op het getuigenis der apostelen in zijn verrijzenis gelooven zult, sluit vanzelf in, dat ge dit getuigenis voor u hebben, dat ge het bezitten moet, om er aan te kunnen gelooven. En waar nu vindt ge dit getuigenis anders dan in de Heilige Schriftuur?

Tegenwoordig leert men dit wel anders, maar op die andere leer volgt dan öok onherroepelijk de straf, dat het geloof aan Jezus' verrijzenis verzwakt wordt, en straks verdwijnt.

Het was de Geest die getuigde, het was in de verborgenheid des gemoeds, dat men reet den verrezen Heiland gemeenschap oefende. Dat hij moest opstaan, sprak immers vanzelf. Hij kon van den dood niet gehouden worden. En zoo wist men dat, Jezus verrezen moest zijn, ook buiten het apostolisch getuigenis en buiten de Schrift om. Ja, ze ontbraken niet, die juist in zulk gelooven de zaligheid roemden van het niet zien., en enkel drijven op Geestes-inspraak.

En nu, hierin was zeker dit ware, dat het echte geloof niet bij het feit van het geopende graf staan blijft, maar met Paulus in de rijke volle beteekenis der Verrijzenis poogt in te dringen, en alle ding schade, ja drek, acht, om te komen tot de geestelijke kennis van Jezus en van de kracht zijner opstanding.

Maar het feit zelf van Jezus' verijzenis moest dan toch eerst hebben plaats gegrepen, gezien zijn, en op het getuigenis van wie haar zagen., vaststaan.

Zie maar, hoe diezelfde Paulus, die de geestelijke beteekenis van Jezus' opstanding zoo hooglijk verheft, niettemin in i Cor. 15, eerst de feiten op den voorgrond stelt, en van Ó\Rfeiten uitgaat: sDat hij is van Cephas gezien; daarna van de twaalven; vervolgens van vijfhonderd broederen op eenmaal; toen van Jacobus; daarna van al de apostelen; en eindelijk van hemzelven."

Zoo spreekt en schrijft de geestelijke Paulus en veroordeelt daarmee alle overgeestelijkheid, die de verschijningen verwaarloost en de leiten niet telt.

De droeve uitkomst toont dan ook, dat waar het zoo overgeestelijk begon, het veelszins in volslagen ongeloof eindigde.

De Geest kan u niet zaligen, tenzij uw uitgangspunt vastligge in het Woord,

Strijd dan toch tegen uw eigen hart, onder uw eigen huisgenooten, en in uw eigen kring, om het geloof aan de Schrift vast te leggen.

Wie aan de Schrift tornt, wrikt de fondamenten des hoogeren levens los. En zij, die, onder het hoog opgeven van hun waarheidszin, ­het ééne stuk na het andere uit het Woord losscheuren, zullen voor God het oordeel dragen, dat zij den grondslag des geloofs en des zedelijken levens bij millioenen en millioenen hebben ondermijnd.

Op getuigenis moet nu eenmaal geloofd worden. Dat is menschelijk. Zoo gaat het bij den rechter, zoo gaat het voor de rechtbank der geschiedenis, zoo gaat het bij de opvoeding, zoo gaat het in alle zaken van vertrouwen toe. En zoo nu ook moet het toegaan in de zake des geloofs.

Niet ieder kan, hoofd voor hoofd, op eigen grond en voor zich zelven de feiten onderzoeken.

Ware dit zoo, dan zou Jezus aan een iegelijk, hoofd voor hoofd, in het vleesch moeten verschijnen, en aan een iegelijk, hoofd voor hioofd, het Evangelie moeten aanzeggen.

Maar aldus is zijii heilig bestel niet.

Hij verscheen éénmaal., niet alleen voor wi hem toen zagen, maar voor allen, en zijn wil, zijn bestel, zijn heilige ordinantie is het, dat wat éénmaal geschied is, ons zou worden overgeleverd., ons zou worden aangezegd, en da wij, niet ziende., maar hoerende dat getuigen op dat getuigenis gelooven zouden.

Blijf daarom bij uw Paasch-evangelie.

Hecht waardij en beteekenis aan elk van Jezus' verschijningen.

En dan, wees niet ongeloovig, maar geloovende, omdat de heilige apostelen het u hebben aangezegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Zalig zijn ze die niet zullen gezien en nochtans geloofd hebben.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's