GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het fondament op een steenrots.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het fondament op een steenrots.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij is gelijk een mensch, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en leide het fondament op eene steenrots; als nu de hooge vloed kwam, zoo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen: ant het was op de steenrots gegrond. Lukas 6 : 48.

Jezus spreken was met macht.

Een macht ook hierin zoo sterk uitkomende, dat Jezus de dingen zoo zeggen kon, dat nu, na bijna twee duizend jaren, en dat onder allerlei volk, enkele zijner uitspraken hem nog steeds worden nagesproken, en enkele dingen nog altoos juist zóó worden uitgedrukt, als ze het eerst bij het meer - van Galilea zijn uitgedrukt door hem.

Dit geldt ook van het tweeërlei hqis: het huis op de steenrots en het huis op den zandgrond.

Jammer slechts dat het schoon in deze beeldspraak, vooral in landen waar geen. bergen zijn, door verkeerde uitlegging zoo veelszins teloor ging.

Immers een steenrots hield men dan voor hetzelfde als een hooge rots, en ging zich dat *htiis op de steenrots''^ dan voorstellen, als een eenzame woning, ergens hoog op een rotsaclitigen berg gebouwd. En daartegenover dacht men zich dan het •sihiiis op den zandgrond" als een huis in de gVlakte, in een land waar geen rotsen oi bergen waren, gebouwd op den gewonen grond.

Voor ons, die in de vlakte wonen, een weinig troostrijke uitlegging. Bij ons toch is er nergens een rots te zien, en staat dus niet één enkel huis op een rotstop.

Merkt men er nu intusschen ten onzent niets van, dat als de waterstroomen neerkomen, onze woonhuizen omvergaan, maar dat ze veeleer één voor één, tot zelfs de lichtst getimmerde den zwaarsten stortregen uitnemend verduren, dan natuurlijk is de kracht van uitdrukking, die in Jezus' wonderschoone beeldspraak school, voor ons op ongemeene wijze verzwakt.

Maar kom nu in een land met bergen, en zie, hoe rijk eii veelzeggend op eenmaal het woord van uw Heiland wordt.

In zulk een land namelijk moet ge u tien, twaalf huizen denken, volstrekt niet op een bergtop, maar in de vallei tusschen de bergen in, op kleinen afstand van elkander gebouwd.

Nu is de grond van die vallei, waarop die huizen staan, in de bovenste laag, evenals bij ons, van gewone aarde, en vlak bij en om die huizen staan boomen en struikgewassen, bloeit de roos en wast het tarwegraan.

Maar, en hierin ligt het verschil, de aardlaag in zulk een vallei is zeer dun en zeer ondiep, en meestal kunt ge geen drie, vier voet er in graven, of ge stuit op een steengrond.

Welnu, die steengrond, die steeolaag, onder den beganen grond, dat en dat alleen is de steenrots, waarop Jezus het oog heeft.

Twee zullen er in zulk een vallei bouwen, maar met verschil.

De één zal eerst de aardlaag weggraven, tot hij den steenachtigen ondergrond heeft blootgelegd, en dan op dien dieperen steenbodem het fondament voor zijn huis metselen.

Maar de andere zal die moeite van het weggraven te veel vinden, en zijn huis, zonder meer, op de aardlaag optrekken.

Dan staan die twee huizen elkander. vlaU^aast

Uitwendig ziet ge er niet het minste verschil tusschen.

En toch bestaat er, ongezien en ongemerkt, tusschen die twee schijnbaar eendere huizen, dit groote onderscheid, dat het ééne huis, door de aardlaag heengeboord, vastgemetseld staat op den steengrond, die onder de aarde verborgen ligt; terwijl het andere huis, dat er precies eender uitziet, losweg op de aardlaag met zijn vier muren rust.

Dat het zoo, en niet anders door Jezus bedoeld was, blijkt uit wat we in Lukas (6:48) lezen, waar staat: Hij is gelijk een mensch, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte, en leide het fondament op de steenrots."

Hij groef en verdiepte. D. w. z. hij groef de aardlaag weg, tot hij stuitte op den harden, rotsachtigen ondergrond.

Waarlijk, als men die twee duidelijke woorden: hij groef en verdiepte, met iets meer aandacht gelezen had, men zou ons al die onzinnige voorstellingen van een huis bovenop den top van een rotsberg gespaard hebben.

En zoo nu eerst begrijpt men ook het verdere van Jezus' beeldspraak.

Jezus had die weggeslagen huizen gezien, gelijk men ze in een bergland nog gedurig zien kan.

Dan valt de slagregen bovenop de bergen neer. Die zware regenslag vormt bruisende beken. Die vele neerdruischende beken vormen een waterstroom. Die waterstroom komt met donderend geweld langs de helling der bergen in de vallei neder. En dan spoelt die geweldige stroom weg, en drijft voor zich uit, alle boom die niet vastgeworteld staat, alle rotsblok, dat niet vastzit, en zoo ook alle huis dat, onvergeeflijk onvoorzichtig, los op den grond is gebouwd.

Heel de aardlaag wordt dan losgewoeld, en alle huis dat er op staat, als eèn kaartenhuis, weggeschoven.

En allcün die huizen, die niet op de aardlaag, maar met stevig fondament op den rotsachtigen ondergrond, zijn opgetrokken, verduren den ontzettenden aanval van den wilden bergstroom, en houden stand.

Zoo is in Jezus' woord alles schoon, uit het leven gegrepen, naar het leven geteekend.

Jezus aegt het, zooals het toen in Palestina plaats greep, en zooals men het nóg zien kan in landen, door hun bergnatuur, aan Palestina gelijk.

Niet Vide op de groote heirwegen blijft, maar wie dieper de valleien tusschen de bergen ingaat, kan nog meer dan eens twee zulke huizen zien, waarvan het ééne is weggeslagen, en het andere staan bleef.

Juist zoo als Jezus het heeft gezegd.

En niet alleen dat door deze alleen juiste uitlegging het schoon van Jezus' beeldspraak tot zijn recht komt, maar ook de kracht van zijn woord wordt zoo eerst recht gevoeld.

Twee huizen vlak bij elkaar, die er precies eender uitzien; waar ge uiterlijk geen verschil tusschen merkt; en waarmee het toch zoo geheel verschillend, ja, tegenovergesteld, afloopt.

In dat twee vlak bij elkaar en die er precies eender uitzien, ligt juist het snijdende punt van de gelijkenis, dat anders geheel teloor gaat.

Zooals de huizen in zulk een vallei vlak naast elkaar staan, en een volkomen gelijken indruk maken, zoo ook wonen de belijders van onzen H'eere Jezus Christus in het leven vlak bijéén, dat ge in hunwoord en in hun belijdenis, en in hun uitwendig optreden, bij den eersten oogopslag, geen versohil hoegenaamd merkt, ... en toch loopt het met de ééne en de andere soort van deze. belijders zoo geheel verschillend af.

De ééne soort houdt, als de elementen losbreken, stand, en rbij de andere "soort komt het, als de elementen woeden gaan, tot een val, en hun v^l is groot.

En waaraan ligt dit hemelsbreed verschil nu? i

Waaraan anders dai; aan het binneniyerk; aan hetgeen door geen oog bespied, in de diepte des levens schpilt; aan den ondergrond waarop het gebouw van beider belijdenis steunt.

Bij de ééne soort schijn, uitwendigheid, oppervlakkigheden. Bij de andere het wezen, het verborgen werk. Het ingegraven zijn in de diepten des levens.

Beginselloos de ééne soort van belijders. Beginselloos in hun persoonlijk genadeleven, beginselloos in hun bouwen, beginselloos in het woord dat van hun mond uitgaat.

En daarentegen in beginselen vastgemuurd, in onverwrikbare beginselen gezvorteld en gegrond, uit beginselen levend, handelend, sprekend de andere soort.

De laatste gezvorteld en gegrond, omdat ze, naar het woord van Jezus, gegraven en verdiept hebben.

Los en verschuivend de andere soort, omdat de moeite des gravens hun te veel was, en het werken in de diepte hun te somber en te pijnlijk scheen.

De onervaren kunstenaars, die ons een hooge rots, met op d«.n top van die rots een kolossaal huis hebben afgebeeld, verstonden er dus niets van.

Hun teekening schijnt meer geschikt, om den geestelijken hoogmoed te verzinbeelden, dan de diepte van den ootmoed, waar Jezus u heenroept.

Het komt bij Jezus op inspanning, op rusteloos indringen in het wezen der dingen, op altoos doorgaanden arbeid der ziele aan.

Er moet bestendig gegraven, moet het leven verdiept worden. en aldoor

Niet het hooren van zijn woord is genoeg, dat woord moet ook gedaan wordea. En in die gestadige geestelijke practijk van het woord; in de toepassing van dat woord op eigen hart en zin en leven; in de doorzetting van dat woord bij al uw doen en handelen; in het nooit aflaten van dat woord; en in het wagen van alles op dat woord van uw Heiland, daarin moet die verdieping van uw eigen genadeleven, en dat uitgraven en weggraven van uw eigen inbeeldingen gezocht, die u schijn voor wezen deden aanzien, en u vrede deden nemen met het uitwendige en met de oppervlakkigheid.

Dat dit soms pijnlijk is, en u in donkerheden en duisterheden kan leiden, spreekt vanzelf.

Dat vioet zelfs zoo, en het kan niet anders, want wie in de diepte graaft, verlaat al het schoon dat op de oppervlakte hem tegenblonk, en vindt het grauwe; het kleurlooze; onderaardsche gangen zonder licht.

Zoo is het met uw eigen hart.

Van buiten oppervlakkig genomen, o, zoo lieflijke schijn, maar wie in de diepte van zijn hart durft ingraven, vindt donkere schaduwen van zonden, sombere ongerechtigheden, een vunzige grondlucht die hem tegenademt

En toch, die diepte moet het in, die graflucht van uw hart moet ge aandurven, en wee den schijnbelijder, die zich vergapen blijft aan de bloemkens', die op het graf van zijn hart ontloken.

En niet anders is het met uw levenspractijk.

Ook in het leven om u heen, vindt ge van buiten en oppervlakkig bezien, o, zooveel dat u boeit, u bekoort, u aantrekt, en de verleiding is sterk, om in al dit bekoorlijke te blijven hangen.

Maar het mag niet. Jezus wil het niet. Graven en verdiepen blijft ook hier het woord van uw Fleiland, dat u geen rust guut.

Door den schijn heen, achter die bekoorlijke vertooning om, moet ook hier tot het wezen der dingen doorgedrongen; mag niet gerust eer de rotsgrond der beginselen is blootgelegd; en moet ge het aandurven, om, nadat ge uzelven zijt tegengevallen, ook anderen u te zien tegenvallen, tot ten leste al wat uit menschen is, en alle menschenwerk u begeeft, opdat uw God alleen groot zij.

En zoo zinkt ge dan ten leste, én met uw persoonlijk genadeleven, én met heel uw levenspractijk, op dien diepen rotsgrond, onder de aardlaag door.

Want die rotsgrond dat is uw God.

Én eerst als ge, met en voor alle ding, voelt en nu weet, dat ge tot op uw God zijt doorgezonken, vreest ge de waterstroomen niet die, als de elementen woeden gaan, van de bergen nederkomen.

Dan toch staat in Hem, en op Hem, het huis uwer ziele en het huis van uwen leven sarbeid vast.

Eiï wat dan om u heen ook bezwijke, wat van eigen eer en glans ook onderga, dan zal het blijken, dat het een rotsgrond was, waarop ge het fondament uws levens gegrond hebt. En komt dan eens die laatste, die vreeslijke bergstroom, die in den dag des oordeels van de bergen van Gods heiligheid op alle creatuur zal nederdruischen, dan zal God zich uwer ontfermen, en onverwrikbaar zal uw eeuwig huis vaststaam in Hem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 augustus 1895

De Heraut | 2 Pagina's

„Het fondament op een steenrots.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 augustus 1895

De Heraut | 2 Pagina's