GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zij gaben zielizelben

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zij gaben zielizelben

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij deden niet alleen gelijk wij gehoopt hadden, maar gaven, zich zelven eerst aan den Heere en daarna aan ons, door den wil van God. 2 Cor. 8 : 5.

Het diepe mysterie der Vleeschwording is en blijft de aanbiddelijke daad, dat de zone Gods zichzelven heeft gegeven; nog dieper opgevat, dat Godin den Zoon zijner liefde Z/V/^z^/w^» aan de wereld gaf.

Onze God is een rijk God, rijk in gaven en rijk in mogendheden. Hij kon deswege ons menschelijk geslacht, en meer bijzonderlijk zijn volk, zegenen met allerlei zegeningen, verrijken met allerlei goed, begiftigen met allerlei gaven. En heel de historie die aan de kribbe van Bethlehem voorafgaat, wat is zij, kort saamgevat, anders, dan de gedenkcedel van Gods goedertierenheid aan ons geslacht?

Ge kant den psalm, waarvan elke regel uitvloeit in het refrein »dat Gods goedertierenheid tot in der eeuuiigheid is'\ en metterdaad geen ander is het refrein dat past onder elke bladzijde uit de historie der menschheid, en onder eiken regel uit uw eigen verleden.

En toch die milde zegeningen, die rijke genade, die overvloedige gaven zijner goedertierenheid zijn op de wereld bijna zonder uitwerking gebleven. Dat alles werd genoten, maar het bracht geen gisting, geen ommekeer teweeg.

En dat bleef zoo, totdat eindelijk de sonuitsprekelijke gave" kwam, en onze God in zijn eeuwige ontfermingen, voor zijn gaven Zichzelven, in de plaats stelde, in den Zoon zijns welbehagens zelf tot ons nederdaalde, en in Christus Zichzelven aan de wereld gaf. •

Zich gaf. Niet maar verscheen, niet enkel zich vertoonde, maar zich zóó in vollen zin zich aan ons gaf dat Hij in ons leven inging, onze natuur aantoog, onder onzen nood en dood met en voor ons wegzonk, en het uit dien nood en dood geredde leven doorleefde alsof 't het onze ware en uit zijn eigen leven in ons leven invloeien liet.

En toen dat geschied was, toen is de gedaante der wereld veranderd. Tegen die hoogste van alle krachten der Liefde kon geen kracht der zonde stand houden. Toen smolt wat dusver nimmer smelten kon. De oude wereld ging onder, en een nieuwe wereld, een wereld onder het teeken van den heiligen Doop, de Christenwereld brak aan.

Die daad van Goddelijk mededoogen en alle bede van ons hart te boven gaande ontferming heeft dan ook voor altoos het stempel op onze Christelijke religie gezet.

Omdat hij, die in de gestaltenisse Gods was, zich zelven heeft overgegeven., kan ook in uw hart, in uw leven, in uw kring de Liefdesbeweging niet tot ruste komen, zoolang het ook in dat hart, in dat leven, in dien kring niet tot een geven van uzelven gekomen is.

Ge kunt daarom met minder wel banden aan uw Heiland hebben. Ge kunt ook zonder dat hooge ideaal te bereiken wel een vrucht van het kruis genieten. Ook op een lager standpunt kan er wel zegen van u uitgaan.

Maar het hoogste punt des Christelijken levens is eerst dan door u bereikt, als het sin de navolging Christi" ook bij u tot dat geven van uzelven gekomen is.

Eerst daardoor en daarmee gaat ge in de ideale wereld der Christelijke religie, in de verborgen tente van uw God, en in het heilige der heiligen van Gods tempel binnen.

Wie nog met minder zich tevreden stelt, zwerft aan den omtrek rond, alleen wie daartoe kwam neemt zijn plaats in het centrum onzer rehgie, in het hart, in het middelpunt zelf van het Koninkrijk der hemelen in.

Alleen die mannen en vrouwen, wier voet dezen top van den berg des Heeren gedrukt heeft, oefenden in den loop der eeuwen dan ook werkelijk beheerschenden invloed uit. Alle machtige bewegingen op Christelijk terrein zijn eeuw in eeuw uit, in enger en in ruimer kring, alleen van zulke mannen en vrouwen uitgegaan.

De anderen komen wel met de breede slagorde achteraan, maar deze zijn de helden en heldinnen der Goddelijke liefde, die vooraan gingen.

Zij alleen zijn het, die, om overdrachtelijk te spreken, tot het aanliggen in den schoot van Jezus gekomen zijn.

IJveren voor de zake Gods, o, het is uitnemend. Ook uw Jezus greep de geeselkoorde, om als een andere Elia de onheilige bent uit 's Heeren tempel uit te drijven. En wee hem, die ooit dien ijver voor de zaak des Heeren in zijn b'roeder miskent, of ook het vuur van dien ijver blusschen wilde.

Ook de martelaarskroon is schoon, en wie hit bestaan kan, om zijn lichaam over te geven, dat het verbrand worde, - -bezielt in wijden kring de slappe zielen en geeft Godes name eere.

Het met ruime milde hand uitgeven en weggeven van uw goed, om de hand van den arme te vullen, is een uitstrooien van rozen op het somber pad des levens, waarvoor dank en lof opklimt naar den Hooge, en uit genade heeft ook die gave loon.

En toch, in een stoute greep, toen het hooge ideaal des Christelijken levens voor het apostolisch oog in zijn zuiveren glans schitterde, noemde een Paulus dit alles nog niets dan het luiden van de schel en het klinken van de cym balen.

VVien de vleugelen des geloofs ontbonden waren, die steeg nog hooger of.

Bij dien ging het van den ijver op de zelfofferande., van de martelaarskroon tot de zelfvernietiging.1 van het • geven van zijn goed in het geven van zichzelven over.

Dat was het wat in Christus God zelf voor onze verloren wereld had gedaan.

En daartoe moest het ook bij de vrijgemaakten des Heeren komen.

Navolgers Gods als geliefde kinderen.

Wil dit nu zeggen, dat ge aan den arme niet alleen uw gave zenden, maar ook hem persoonlijk bezoeken moet?

Beduidt het alleen, dat ge liiet maar voor de zake uwer religie de helpende hand moet uitsteken, maar ook zelf optreden moet?

Is dit hooge ideaal bereikt, zoo ge uit de stilte in de openbaarheid overschrijdt, u zelf in alles mengt, uw woofd, uw liefde, den adem uwer ziele ten beste geeft?

En nvag dan gezegd, dat naar' den top van den Berg des Heeren reeds opklom, wie nder de bidders, en lofzangers, en strijders, en erkers op Christelijk terrein steeds in de voorste ijen werd gezien?

Zoo stelt men het vaak voor, zoo beeldt en het zich niet zelden in, en door menigen v l kring werd in dien zin dat'hoogste en dat heerlijkste, van zichzelven te geven misduid.

En toch, dat alles komt, op zich zelf, nog in niets boven het luiden van de schel, en boven het doen weerklinken van de cimbalen uit.

Zelfs moet de vreeze geuit, dat er aan zulk persoonlijk optreden nog ernstiger gevaar van een «luidende schel" te worden, dan aan het schuchterlijk in de stilheid schuilen verbonden is.

Helaas, meer dan één heeft in dat persoonlijk op den voorgrond treden zijn eigen ik eerst recht lief gekregen, vooj: het eigen ik den walm van den wierook ingedronken, zichzelven door den vromen vorm misleid, en in plaats van zich zelven te geven, zichzelven, zijn eigen ik nog veel vaster dan eertijds omklemd.

Dat merkte de man zelf dan wel niet, maar fijner oog ontdekte het aanstonds aan de klimmende inbeelding des persoons, aan den hoogen dunk, aan de pijnlijke geprikkeldheden, aan heel de positie die men innam.

Neen, zichzelven te geven is heel iets anders, en is steeds daaraan herkenbaar, of men zichzelven eerst den Heere geeft, en daarna den fuenschen-, en ook of men het doet door eigen wil, of, gelijk de apostel betuigt, door den wille Gods.

Als ge een kostbaar kleinood bezit, en ge geeft dat weg, dan heit gij het niet meer, maar ging het over in het bezit van dien ander.

En zoo nu ook is het hier.

Hij alleen heeft zich zelven gegeven, die zich zelven niet me? r - bezit, zijn eigen ik kwgt is, en nu als persoon in het bezit van een ander is overgegaan.

En dit nu kunt ge niet en moogt ge niet voor een mensch doen, ge kunt en ge moogt het alleen doen om uwen God.

Omdat ge van Hem zijt, en u zelven Hem ontstolen hadt, daarom moet ge u zelven Hem teruggeven, en, aldus weer zijns geworden zijnde, geniet dan van u wie Godes is, door de mededeeling van God aan zijn volk.

Dit nu kan niet tot stand komen door uw wil, noch door den wil van eenig mensch. Al uw wil strijdt daartegen, gaat daartegen in, en weerspreekt dit. En eerst als de wille Gods in u doorbrak, u uit uw valschelijk ingenomen positie drong, u verzette van uw plaats, en u van uw voetstuk afwierp, is het door dien wille Gods, dat gij er toe komen kunt, om uzelven eerst den Heere te geven, en door den Heere aan zijn volk.

Maar dan vindt ge ook juist de tegenovergestelde uitwerking en de geheel tegenovergestelde vrucht van straks.

Dan geen inbeelding meer, maar zelfvernietiging. Geen hoogheden, maar behagen in nederigheid. Geen lust aan wierook, maar aan smaad. Walging van den vromen vorm, maar dorst naar het vrome wezen. Niet meer een vasthouden, maar een loslaten van uzelven. Om uw God u bekommerend, maar om uzelven nauwelijks meer.

Geven is niet maar van uzelven afzien.

Alleen hij geeft, die maakt dat degene aan wien hij het geeft, het nu ook bezitte.

En zoo geeft ook hij alleen zich aan zijn God, die niet maar zichzelven loslaat, maar zichzelven op het altaar van zijn God nederlegt, en maakt dat zijn God hem bezitte; hem steeds meer, inniger en voller bezitte; tot er ten leste niets meer in hem zij, dat God niet heeft, en niet door zijn God gebruikt wordt.

Dat geveiK van zichzelven aan den Heere is dus niet maar de daad van één oogenblik, het is de bezigheid der heiligste liefde al uw leven door, eiken dag, elk uur, elk oogenblik.

Want wel is er een begin in deze liefde. Een eerste toenaderen. Een voor het eerst, niet meer willen vasthouden, maar een overgeven van uzelven aan Hem, die alleen uw liefde waardig is.

Maar dat begin is nog nietszeggend. Dan geeft ge nog niets dan een zeer klein stukske van uzelven, en al het overige van uw persoon, van uw wezen, van uw bestaan als mensch blijft nog het uwe, of ligt ongebruikt in uw schatkamer.

En daarom moet dat geven van uzelven aan uw God altoos doorgaan.

Steeds meer van uw persoon, van uw kracht, van uw existentie. ' Al meer van uw hart, van het leven uwer ziel, van uw verstand, van heel uw aanzijn.

Een lust moet er in u komen, om alle kiem die in u sluimert te] ontwikkelen, al wat in u gezaaid is, tot vollen oogst uit te brengen, en als die kiem dan uitbot, en die oogst wit is, moet al uw begeeren zijn, niet om zelf daarin rijk te zijn, maar om dat alles op het altaar van uw God te offeren.

Voor uzelven niets meer, voor Hem alles.

En aldus het eerste en het hoog gebod vervullen, dat er geen rijker weelde voor een menschelijk hart, geen zaliger vreugde voor u als beelddrager van uw God is, dan om Hem, en niet u zelven lief te hebben, lief te hebben met heel uw ziel, met heel uw verstand, metal uw krachten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Zij gaben zielizelben

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's