GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ons klein getal.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ons klein getal.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gedenk ons dé vorige misdaden niet; haast U, laat uwe barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer dun geworden. Psalm 79 : 8.

De raadselen blijven.

Op het Waarom ? dat ons telkens naar de lippen dringt, ^ou«? geen antwoord; en er i5(7« geen antwoord op komen, omdat ons 'begrip er te eng, onze horizont er te beperkt voor is. En ook, wie zegt of zich inbeeldt, dat die eerst onbegrepen raadselen hem later door zijn geloof zxysx opgelost, heeft noch ooit van die raadselen den ontzettenden ernst gepeild, noch van het echt geloof de ware natuur bekend.

Het geloof doet ten opzichte van die raadselen heel iets anders. Het lost ze niet op, maar stompt er de prilckels van af. Den weg des verstands tot het Waarom der dingen in God, die voor uw beperkt begrip versperd is, komt uw geloof u niet door een hoogere verstandelijkheid ontsluiten; maar het vervangt dien door een geheel anderen weg, die u niet leidt tot het Waarom in God, maar tot dien God, in wien het antwoord op het Waarom? is, en aan het einde van dien geloofsweg hebt ge vrede, en rust uw ziel in stilheid, hoe ook die raadselen voortgaan u te tergen in het aangezicht.

Zooals ge in een hof van wilde dieren gerust en veilig voor kooi of park van leeuw of tijger staat, omdat hun moordzucht u wel aangrijnzen kan, maar niet meer ssiigrijpen., zoo ook komt ge dan ten slotte tegenover die levensraadselen te staan. Vreeselijke wezens ook die raadselen. Een siddering glijdt over u als ge ze in het aangezicht staart. En toch ze ontzetten en ze verschrikken u niet meer, want uw geloof heeft ze achter bout en tralies opgesloten. Ze kunnen niet meer bij u. Ze raken u niet meer. Ze kunnen uw ziel niet meer deren.

Daarom verschrikt nog wel soms, wie pasop den weg des _ geloofs kwam; niet omdat het traliehek inbuigt of onder den sprong van den leeuw dreigt te bezwijken; maar uit ongewoonheid, uit gebrek aan wezenlijke kennis van den ernst dier raadselen.

Men heeft er dan wel van vernomen, er wel van gelezen, en ze wel hooren oplossen in allerlei vluchtige predikatiën, maar men heeft er zelf nooit voorgestaan.

De - werkelijkheid dier raadselen heeft dan de ziel nog nooit beklemd.

Het is dezelfde oorzaak, waarom een jongere van jaren, die buiten geloof wandelt, of ook nooit anders dan een nagepraat geloof gekend had, plotseling voor die ontzettende raadselen geplaatst, zoo vaak in zielsangst het eindeloos Waarom? tegen die raadselen uitgilt, tot de ziel vragensmoede, ten slotte in volle vertwijfeling overslaat.

Maar is er geloof in de ziel, waar^ echt geloof, d. w. z. is voor uw ziel de weg naar uw God weer ontsloten, dan moge de eerste huivering voor die levensraadselen u Set bloed naar de keel drijven, maar dan houdt die verschrikking niet aan.

Dan laat ze vanzelf af. En niet in een hoog verstandelijk antwoord op het Waarom ? — maar in Hem, in Wien aller dingen reden en oorzaak verborgen ligt, rust dan uw hart, niet geveinsdelijk, noch zich zelf misleidend, maar in heldere bewustheid, en voor God en u zelven oprecht.

Zoo is het persoonlijk, en zoo is het voor Gods volk op aarde in 't gemeen.

Nog eer Job het in'zijn zangen uitzong, heeft alle eeuwen door Gods volk voor het bange raadsel gestaan, dat de goddelooze het zoo telkens won op aarde, en dat het volk dat God naUep, het verloor.

Reeds uit het bloed van Abel roept die stemme naar boven. Waarom niet Kaïn in die worsteling onder Abels zelfverweer bezweken en Abel door God gered?

En toch dat stuitend opkomen en triomfeeren van wat tegen God ingaat, tegenover dat telkens bezwijken en onderliggen van wie God diende, is niet uitzondering, maar blijft regel, niet alleen in de heilige_ historie, maar in heel de historie der menschheid op aarde.

Zelfs een Azaf verstomt er ten slotte voor, tot God in zijn genade zich zijner ontfermt, en olie over de fel bewogen wateren zijner ziel uitgiet, door hem met denJHeiUgen Geest innerlijk aan te raken.

Vooral waar het op het bezit van mannen aankomt, die Gods volk sterken kunnen, dringt het raadsel des levens zoo telkens zielsbenauwend op het volk des Heeren aan. Wat talenten niet in Jabal en Jubal en Tubal Kaïns geslacht, en..., de kinderen van Seth staan zoo hulpeloos.

Straks is al het volk van Egypte hoog in macht en rijk in wijsheid, en.... al Jakobs kinderen zijn een hoop onnoozele veehoeders in Gosen.

In Kanaan overgebracht staat 's Heeren volk beschaamd voor de Philistijnen. In Gaza en in Askalon de wapensmidse vonkend, en bij hen.... niet één smid in Israël.

Het is zoo, Salomo stond hoog boven de wijzen der volken, maar hoe ging na hem niet al Israels luister onder.

Tot hij verscheen, die ons van God tot Wijsheid gegeven was, en in wien 's Heeren volk over alle wederpartij triomfeeren zou.

Maar zie, ook hij wordt met de misdadigers gerekend. Een Cajaphas, en Herodes, en Pilatus overweldigen hem.

En op Golgotha gaat ook de Zoon des menschen onder.

Man van smarten" ook hij. Hij meer dan e mand.

Dat bleef niet, het is zoo. Hij stond op. Maar toch ook na die opstanding, schier alle eeuwen door, voor Gods volk dezelfde ervaring. »Ik dank U, Vader, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard", was het gebed reeds vóór Golgotha vanjezus' lippen beluisterd, en ook .na zijn opstanding roept de apostel het uit: ïNiet vele wijzen, niet vele edelen, niet vele rijken, maar hetgeen niets is, " om ons het beeld van Jezus' gemeente te toonen.

Zoo was het voor straks twintig eeuwen, en ook nu nog als ge om u heen ziet, trett, grieft, bedroeft u hetzelfde schouwspel.

Gij zoudt met al den hartstocht uwer ziel begeeren kunnen, dat de personen van talent, de geniale geesten, de door hun wil en woord en invloed machtige heroën van uw geslacht, tot den laatsten man toe voor Jezus riepen, en met u tegen Satan streden. Maar de uitkomst blijkt, dat schier al het persoonlijk overwicht juist in de schaal, die tegen u staat, wordt geworpen, en dat de schaal van 's Heeren volk niet geheel, neen, maar toch bijna ledig blijft.

Komt er dan nog eens een opflikkering, dan ziet ge die aan Gods volk geschonken krachten nog zoo dikwijls elkaar afmatten en vernietigen, in stee dat ze arm in arm tegen den vijand stonden.

Of ook, als er hope ontlook, en verwachting opbloeide, komt de dood tusschen beide, en maait die stille hope weg. Altoos weer het slinken van de Gideonsbende.

bende. En dan in het eind de droeve klacht, die van 's Heeren volk opgaat: ÏO God, laat uw barmhartigheden ons overkomen, ^oant we zijn zeer dun geworden." Of zooals onze berijming het nazong: JWU tóch van verder lijden, ons klein getal^ door uwe macht bevrijden''.

Juist dit raadsel kan daarom zooveel te enger aan het volk des Heeren het hart beklemmen, omdat het hier een zaak geldt, die ganschelijk en eeniglijk van God zelven afhangt.

In veel anders werkt de mensch nog mede, komt zijn schuld in, en is in die schuld nog afleiding door zelfaanklacht.

Maar dat gaat hier - niet door. Alle geboorte is uit God. Hij, de Vader der geesten, aUeen bedeelt talent en gave toe. En öok al moge de samenhang der geslachten hier meespreken, ook die samenhang der geslachten is toch uit Hem.

Bovendien, was niet David een herderskind, en nochtans Davids zoon de wijste man uit heel zijn eeuw.

Als God het wilde, dan kon Hij immers alle genie en alle talent aan wie Hem tegenstaan onthouden, en er zijn volk overrijk en machtig meê maken ? Betuigt niet de profeet, dat Hij des geestes overig had ? En zou du dan niet tot Gods eigen eer, en tot prijs van zijn Naam, en tot openbaring en vertroosting van zijn volk zijn? '

En staat het met liet wegnemen door den dóod^ niet evenzoo als met het geven door de geboorte r Is ook het afsnijden van een dierbaar leven niet Zijn bestel? Het zijne alleen? En kent dan ^ de Htóre de droefenis niet, die Hij in de ziel opwekt ? De weëe aandoening niet die Hij over zijn volk brengt?

En toch, Hij gaat door. Hij verrijkt wie tegen Hem staan. Hij verarmt wie Hem aanroepen. Wat hun nog gelaten was, neemt Hij weg.

En wat nog het bangste is, als het geschied is, dan volgt geen uitlegging, maar niets dan de taal der Goddelijke hoogheid: »Wie zijt ge, o mensch, dat ge tegen God antwoorden zoudt: Zé, de Heere^ doe al deze dingen."

En nu het geloofsmysterie! Geeft nu 's Heeren volk het daarom op ? Laat het den moed zinken ? En spreekt het in arren moede: Als de Heere ons dan machteloos laat en machteloos slaat, dan laten wij ook af om voor zijn Naam te strijden.

Maar immers zoo is het nooit gegaan, en zoo gaat het ook nu niet.

Een oogenblik moge de. ziel beven, maar bijna terstond schiet de lichtstraal weer door de wolken. Het geloof richt zich op. En al worstelt 's Heeren volk van de dagen van Abel af, steeds met dezelfde bange ervaring, toch worstelt het rusteloos door. Soms als de ziel even bezwijkt, bestraft Gods volk zich zelf, en roept: o, Mijn ziel, wat buigt ge u neder. En na het gebed in zijn 2ang knielt dat volk neder, en het dankt en het looft en het aanbidt, onderwijl het de tranen afwischt.

Heeft het dan een openbaring gehad ? Heeft God geantwoord van zijn daden? Is het diepe raadsel opgelost ?

Ge weet beter. Niets er van. Dat bange raadsel staat daar, en blijft daar staan in al zijn verschrikking, in al zijn verarmende benauwdheid.

Neen, wat geschied is, is alleen maar dat de Heilige Geest inwendig de stemming der ziel heeit omgezet. De ziel op God zelven doet rusten. En in God weer rijk heeit gemaakt, wat onder menschen verarmd was.

Het vaderland hier en het vaderland aan de overzij is voor den blik des geloofs in elkaar overgevloeid.

Hier een korte wijle, hier de voorpostendienst, en daar, vlak voor u, diep in de eeuwigheid, de eigenlijke wereld der geesten, de vergadering der volmaakt rechtvaardigen, het eigenlijke vaderland van Gods volk, hun toeverzameling tot Gods lieven Zoon en hun Heiland.

En daar de geesten verzameld. Daar de verkorenen zijner eeuwige liefde blinkende als starren in het uitspansel. Geen armoede des geestes meer gekend, maar in rijkdom des geestes alles overvloeiende*

Van ons afgerekend, en binnen onze gezichtseinder, alles donkerheid, raadselen die zich niet laten oplossen. Maar in God overgezet, van uit Hem als het middenpunt bezien, dan liggen wij met onze nooden in den buitensten omtrek, en komt de ziel in een geloofsligging, waarin geen vraag meer opkomt, en geen raadsel meer bestaat.

Gij zelf het middenpunt, en God van verre, dan worden die raadselen des levens u tot een doodelijken strik, waaraan geen ontkomen is. Maar juist dat keert het geloof om.

Uw God en God alleen het middenpunt, en gij een stofke in den buitensten omtrek dwarrelend.

En niet één raadsel is voor u opgelost, maar alle raadselen vallen voor u weg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Ons klein getal.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's