GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doe mij uwe goedertierenheid in den morgenstond hoeren, want ik betrouw op U. Maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijne ziele tot U op. Psahn 143 : 8.

David hield zich schuil te midden der rotsen en bergen van Judea, op de hielen door Sauls gewapende manschap achtervolgd.

Ea hoezeer het voor de hand lag, dat hij zich op eea ontoegankelijken bergtop vastgenesteld had, om dit ongenaakbare punt met goed gevolg tegen de overmacht van zijn vijand te verdedigen, David kon die wijze van doen niet volgen, omdat op zoo naakten bergrug alle voedsel ontbreekt en zulk een rotspunt meest waterloos is.

Voedsel en drank voor een kort aantal da^en meenemen kon hij voor zich en zijn volgelingen nog, maar voor toeken en maanden ging dit niet.

Op die wijs zou Sauls bende hem spoedig hebben uitgehongerd.

En daarom moest hij wel voort en voort, altoos verder, dwars door het gebergte heen, nu eens afdalend om spijs ea drank te vinden, ea dan weer opstijgend naar omhoog om aan Sauls verspieders te ontkomen.

Elken avond dat hij weer veilig achter een hooger bergrug of in een speloi.k kon wegschuilen, was weer een dag leven > gewonnen; maar ook eiken avond bij het inslapen kwelde hem weer de bange vraag: Waar morgen heen: '

Zou hij noordwaarts, zou hij zuidwaarts, zou hij naar het oosten of naar het westen trekken? Wist hij waar de soldaten van Saul aanrukten, natuurlijk, dan was zijn keuze spoedig beslist. Maar juist dat wist hij niet. Hoogstens kon hij het gissen. En met ééa verkeerde keuze kon hij zijn vijand regelrecht als buit in de armen loopen, om afgesneden en opgevangen te worden; wierd hij gevangen, zeker van zijn wissen dood. En dan was hij weg, en de zake van zijn God verloren, en zou de afvallige en verworpen Saul triomfeeren in Israël.

En daarom, als David, eer hij zich neerlegde, ia het gebed voor zijn God nederknielde, dan zag hij beurtelings het pad links, en beurteliags het pad rechts, en daa weer het bergpad zijwaarts af, steeds met de bange vraag ia het hart: Moet ik morgea daarheen of daarheea ? Een keuze waar dood ot levea, waar ondergang of uitredding aan hing.

En ten einde raad, en in zijn bange ziel worstelende, vond hij dan geen ruste dan in het gebed tot zijn God: »o, God, doe mij uwe goedertierenheid in den morgenstond hooren, want ik betrouw op U. Maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijne ziele tot U op."

Die veelzeggende bede: »Maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb", is derhalve zoo nuchter ea werkelijk mogelijk op te vatten.

Niet overdrachtelijk, niet .beeldspreukig, veelmin geestelijk; maar doelende op een wezenlijken weg, een werkelijk pad, op een gaaa naar den éénea of den anderen kant langs berghelling of door rotskloof.

Trekt hij, zeg, in de richtingjvan Hebron, dan is hij gered, daalt hij af naar den kant der Doode Zee, zoo is hij verloren. Maar David weet het niet. God weet het. Ea daarom is er voor David geen ruste te vindea, daa ia het toevlucht nemen tot zijn God. > o. Mijn God, laat mij niet verkeerd kiezen; als de morgenstond daar is, bestier Gij daa mija schreden, en maak Gij, dat ik het pad kieze, dat mij veiligen aftocht biede naar omlaag."

Maar al is hier dus sprake van een pad, van een weg, in den meest eigenlijken, dea meest letterlijken zia vaa het woord, toch is de beteekenis dier bede, zoo vol en rijk, als het zich slechts denken laat, want juist de keuze van pad en weg was voor David eiken morgen een levenskeuze. Hij stond telkens tusschen den troon dien hij beklimmen, of den smadelijken dood, dien hij sterven zou. Ea David wist het, aan de keuze tusschea die twee hing zooveel meer. Niet maar zijn verheffing of ondergang, maar heel de toekomst van het Godsrijk, de zake van Messias.

Hoe is nu die bede te verstaan ? Sloeg ze op het ondervragen Gods door Urim en Thummim ?

Op zichzelf ware dit niet ondenkbaar geweest, want die soort ondervraging bestond destijds, en gaf, waar ze plaats greep, rechtstreeks zekerheid.

Maar blijkbaar is hier thans geen sprake van. De priester met de keursteenen was niet bij David. Dat hoort ge aan zijn bede zelve. Immers wie de Urim ondervroeg, en antwoord ontviag, keade geea zielsbenauwdheid. Het woord van den priester gaf hem aanstonds de besliste zekerheid, die hij zocht.

Hier, waar David in angste des doods, ia benauwdheid der ziele tot zijn God smeekt, om de keuze van het rechte pad, als de morgenstond daar zal zijn, is alzoo van de Urim geen sprake. De Urim is er niet, maar zijn God leeft. Tot zijn God heft hij zijn ziel op. En hoe wonderbaar het dan ook moge toegaan, hij houdt aan, en bidt, dat zijn God hem het pad wijze, dat hij, als de zon weer bovea de kimmen rijst, zal hebbea af te gaan.

Zelfs is niet aan te nemen, dat David een opzettelijke Goddelijke openbaring bedoeld heeft, die hem door toespraak of door inspraak den naam zou noemen van den bergpas, dien hij over moest trekken.

Wel ware ook dit geen onmogelijkheid geweest, en leert de Schrift ons, hoe deze soort openbaring herhaaldelijk voorkwam. Maar dan staat het er bij; dan wordt het zonder ophef, ia plechtigen eenvoud, als feit, als gebeurde daadzaak, ons meegedeeld.

Iets waarvan ia dezea psalm geea spoor is.

Ea als er dan in het volgende vers bij staat: s Uw goede Geest geleide mij in een effen land" d.i. naar eea streek, waar ik geea hiadernis moge ontmoeten, dan staat het veeleer vast, dat Davids bede een »bekend maken van den weg" bedoelt, juist zooals Gods kinderen dit alle eeuwen door van hun God hebben afgebeden ea vaa hua God hebben oatvangen.

Ongemerkt en toch zeker.

Dat er niets buitengewoons voorvalt. Dat alles als vanzelf schijnt te gaan. En dat toch de leiding van déa Heere is.

Ganschelijk mystiek zoo ge wilt, maar zóó dat God voor ons koos; of wilt ge, koos in onze keuze, door de gemeenschap van onzen geest met den Heiligen Geest.

Hoe die wondere mystiek des levens toegaat, is niet in korte woorden te zeggen ; ook verschilt ze in manier en wijs naar ieders geloofsontwikkeling; soms zelfs naar elk bijzonder geval.

Vast staat alleen, dat er vóór de keuze innig gebed is; dat na de keuze innerlijke vrede en zekere gerustheid het hart vervult; en dat die stille vrede dan uitdrijft tot dank aan den Heere die ons leidde. Maar al het overige verschilt.

De ééne maal zal de Heere een plotselingen indruk bij ons teweegbrengen, door wat Hij ons te lezen geeft; door wat Hij ons onverwacht doet ontmoeten; door een herinnering die Hij opwekt; of ook door wat Hij ons doorleven doet in een droom.

Een ander maal daarentegen zal dit alles uitblijven, en zal er niets zijn, dan de worstelende overlegging van het voor en tegen, het geslingerd worden van de ziel tusschen hope en vreeze, een gissen en raden in zielsbenauwdheid, ea eindelijk ten slotte een gaan links of een gaan rechts, we weten zelf niet waarom, en dat het toch van achteren blijkt, hoe in die schijnbaar willekeurige keuze onze God ons gestuurd of geleid heeft.

Of ook komt het voor, dat het God belieft, na ons ootmoedig gebed, door zijnen Heiligen Geest derwijs onzea geest te verhelderea, ons inzicht te verdiepen, ons redebeleid voor de eigen ziel te verscherpen, dat welhaast alle onzekerheid uit het bange hart verdwijnt; dat we zien wat we eerst niet zagen, en we voor geen keuze meer staan, maar klaarlijk zien: Dat is de weg; ja ons zei ven als een raadsel zijn, hoe we eerst nog aarzelen konden.

Dan ziet het oog onzes geestes het, maar het is God, die het door zijüen Geest aan onzen geest heeft ontdekt.

Elk dier drie mystieke werkingen nu keüt wie zijn God kent, althans onder de ouderen van jaren, en onder hen, die sinds lang op den weg der genade wandelen mochten.

Het gaat ook nu nog door teekenen, door zielsbenauzvdheden, of door klare verlichting.

Door teekenen meest bij lagere geloofsontwikkeling ; teekenen die dan voor een derde geen beduidenis hebben, maar voor ons wel, omdat God er ongemerkt voor ons geestesoog zijn Goddelijk zegel op drukt. Wees daarom met die teekenen stil voor uzelven, en maak ze niet te zeer gemeen aan anderen.}Dit zoa ze ontheiligen en ontwijden, £n in u de verkeerde zucht kunnen kweekea, om ze te gaaa zien, ook waar ze het Goddelijk stempel missen, ea u er op te gaan verhoovaardigen, als waart gij een bijzonder kind onder de gewone kinderen Gods.

Zoo ergens dan'^geldt [liet^hier: Heb uw geloof bij uzelven. Laat wat mystiek is, mystiek blijven. Een mysterie tusschen u en uw God.

De bekendmaking door klare verlichting staat het hoogst, omdat ze het krachtigst geloof onderstelt. Een geloof dat zelfs in de bangste omstandigheden niet meer beeft, noch geslingerd wordt, maar ongeschokt en stil in ruste voor God blijft, en daarom de verdonkering van het geloofsoog door de nevelen van den twijfel niet kent, maar vastelijk in heilige geloofsruste, het licht, waarop, de ziel wachtte, te rechter ^tijd ziet opgaan.

Dan weet men: '' »Het besluit is er. Ik ben in Gods hand. En morgen, als het besluit baren moet, ga ik, gelijk God wil dat ik gaan zal, " en ongezien, voelt men de voortstuwende kracht van zijnen Heiligen Geest op heel zijn wezen uitgaan.

Natuurlijk, wie zich daarop verheft, is weg ; maar], wie als een gespeend kind onder dat, - stille dringen|en drijven van zijn God mag verkeeren, voor dien is het de hoogste zekerheid.

Het meest echter leidt God zijn kinderen door de zielsbenauivdkeden in het rechte spoor.

Dan laat God ze in de angste, om hun ziel klein voor Hem te maken. Her-en derwaarts gaan de zich vermenigvuldigende gedachten op en neder. Ge rekent uit, en ge rekent na, en ge wikt en ge weegt, en toch is er geen besliste keuze. Vreeze beklemt u, als ge dit zoudt kiezen, en bangheid overvalt u bij het indeaken der andere keuze.

Als ge maar wist, en maar inzaagt, wat de weg des Heeren is, o, gewisselijk en vastelijk zoudt ge daarheen uw schreden richten;

Maar het blijft aarzelen ea dobberen en tobben tot den einde toe. En als ten slotte het oogenblik van handelen en van beslissen daar is, dan weet ge het nog niet en hangt ge nog in het onzekere.

Tot ge moet. En dan kiest ge. En dan gaat ge links of ge gaat rechts, zonder zelf te weten, waarom aldus, en waarom niet anders.

Dat is^j^hetljbarenjin smarte.

^Een baren in smarte, dat ook de ongeloovige kent, maar bij dien gaat het in wilden overmoed toe. Bij hem is het een wagen op goed'geluk'af.Een toetasten naar blinde willekeur.

Doch zoo is het bij het kind vaa God niet; waat vóór zija worstelen, ca onder zi]a worstelen ligt zijn gebed, en onder het nemen van zija beslissiag was zija zielsoog angstig en ernstig op zijn God gericht, en als de keuzejgedaaajis, ^ daaltIde vrede vaa Bovea hem ia de ziel, en het kind van God dankt, en zegt niet : ; ^Ik heb gekozen, maar: Mijn God koos voor mij.

Want wel kan ook hier zelfbedrog bij in het spel zijn, als het bidden vormelijk en het danken werktuiglijk is; maar de echte worstelaar, die het worstelen voor zijn God verstaat, stoot op die klip nooit.

Immers, wie God kent, voelt wel onder zijn bidden, ]^ of het bij woorden bleef, of dat het|tot geestelijke gemeenschap kwam, en wie die geestelijke gemeenschap met den Eeuwige. zoekt, weet wel dat hij hetonheiligeS uitiJ'zijn hart [heeft'uit te^bannen, om in die bangheid der ziel dicht nabij zijn God te zijn.

En dan gaat het vanzelf door de"verzoening heen, en wordt het een zoeken van zijn God in den Verzoener zijner ziele.

En als zoo ons hart in zijn binnenste middelpunt de zalige alomtegenwoordigheid des Heeren HEEREN mag ervaren, dan zijn we er.

Want dan kan erj geen]^keuze van den weg voor ons buiten onzen God om zijn.

En dan weet onze ziele het, dat het God is die onze keuze bepaalt. God die onzen voet op den weg richt, en diezelfde God die den weg, waarop we gaan zullen, voor ons bereid en geëffend heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's

„Maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's