GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

1 cor. V:9-11

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1 cor. V:9-11

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van een ernstig correspondent, ontvingen we de vraag, of wie geld schiet aan een spoorwegonderneming of stoombootmaatschappij die op Zondag dienst doet, niet reeds daardoor den Sabbat schendt.

Hij schreef ons dit: Herhaaldelijk komt de vraag in mij op: „Is „het een Christen geoorloofd aandeelen, obliga-„tiën, pandbrieven of dergelijke te hebben van „spoorwegen, stoomvaartlijnen en andere onder-„nemingen, waarbij minder noodzakelijke Zon-„dagsarbeid plaats heeft? " Zoudt u zoo goed willen zijn mij daaromtrent uwe meening te zeggen ?

Het volgende diene tot toelichting hoe ik tot die vraag kom.

Wanneer over Zondag 38 wordt gepreekl, dan gaat telkenmale de vermaning uit tot hen die door hun arbeid aan publieke middelen van vervoer als anderszins genoodzaakt zijn 's Zoadags te werken, daarvan af te laten, maar tot hen die door het verstrekken van hun kapitaal spoorwegen enz. steunen, heb ik nooit iets afkeurends daarover hooren zeggen, en dat terwijl het genoegzaam bekend is dat ook Christenen, die zelf den dag des Heeren wenschen te heiligen, spoorweg-obligatiën bezitten. Naar mijne meening zijn zij daardoor eveneens schuldig aan ZondagsontheiHng, ja, schuldiger dan zij, die arbeiden, want de laatsten worden door verschillende omstandigheden genoodzaakt, de eersten doen het daarentegen geheel vrijwillig.

Misschien maakt u de opmerking, dat een spoorweg op zich-zelf goed is of kan zijn, maar dat de fout bij het bestuur schuilt, maar het bestuur verwijst naar commissarissen, en deze op hun beurt naar de aandeelhouders, wie zijn dan de schuldigen?

Nu gaat er eenerzijds dwang tot ons uit om a/s Calvinisten ons op ieder gebied des levens te doen gelden en worden de daden van het voorgeslacht ons daarbij ten voorbeeld gesteld, die dus doende te midden van die wereld het zout voor die wereld konden zijn, en anderzijds zien de geloovigen zich een deel van die wereld afgesloten, omdat bij tal van ondernemingen geen rekening met den dag des Heeren wordt gehouden. Zooals de toestand thans is, wordt de keuze van een beroep voor hen, die meer uitgebreid lager onderwijs hebben genoten, tamelijk beperkt. Post en telegraphie, hoe goed ook op zich zelf, wordt verboden geacht; spoorwegen en stoomvaart, idem; en kantoren en fabrieken. Laat men als correspondent in de moderne talen, boekhouden, machinist enz. enz. eens vragen naar betrekkingen hier te lande of in Indië ! Het is bijna bij alles Zondagsarbeid.

Onder deze omstandigheden en vooral nu meer en meer de kleine ondernemingen door groote worden vervangen en de macht van het kapitaal zich zoo krachtig doet gelden, is het m. i. eisch dat gegoede Christenen, ook door hun kapitaal een zoodanigen invloed op de zaken uitoefenen dat hun mede-Christenen niet genoodzaakt worden 5f des Zondags te arbeiden öf een beroep te laten varen waarvoor zij door hun opleiding en door de praktijk juist geschikt zijn, en waarin zij met lust en opgewektheid werken.

Ons antwoord ligt in den tekst dien we hierboven schreven.

Paulus behandelt daar een nog ernstiger onderwerp. Hij bespreekt den onheiligen invloed die uitgaat van echtbrekers en hoereerders. En stelt nu de vraag, of wij den omgang met zulke menschen geheel hebben te mijden, en zegt dan : „Ik heb u geschreven in den brief, dat gij u niet zoudt vermengen met hoereerders.

Doch niet geheellijk met de hoereerders dezer wereld, of met de geldzuchtigen, of met de roevers, of met de afgodendienaars ; watit anders zoudt gij' moeten uit de wereld gaan.

Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een geldzuchtige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een roover, dat gij met zoodanig eenen ook niet zult eten."

Anders zoudt gij uit de wereld moeten uitgaan.

Dit nu dunkt ons, ook hier toepasselijk.

Indien het zonde voor God is, aan eene maatschappij, die ook op Zondag dienst doet, geld te leenen, dan zou hieruit ook volgen, dat men geen enkele spoor, boot of vigilante of tram gebruiken mocht.

Immers door een vigilante voor te laten komen, door een plaatsbiljet te nemen enz. steunt ge zulk een maatschappij geldelijk.

Zulke maatschappijen toch bestaan van geleend geld, maar ze kunnen alleen geld te leen krijgen, omdat ef passagiers zijn, die inkomsten bezorgen.

Een biljet dat ge neemt stelt dus de maatschappij in staat, te werken, rente te betalen en geld te leenen.

Wie dit alles geheel zou willen afsnijden, zou er dus volstrekt niet meê van af zijn, dat hij zijn obligatiën van de hand deed, maar zou ook voorgoed moeten afzien van alle gebruik van spoor, boot, tram, vigilante enz., niet alleen op Zondag, dat toch doet elk onzer, maar ook op de werkdagen.

Meer nog, of hij zulk een obligatie al van de hand deed, zoodat een ander ze kocht, zoo zou hij hiermede niets winnen. Hij zou die obligatie dus moeten verbranden.

Doch ook dit zou niet baten, daar hij dan juist de maatschappij bevoordeelen zou, die van de rente af was, en de ƒ 1000 cadeau kreeg.

Wat blijkt hieruit?

Dit, dat het leven der wereld niet door ons kan worden omgezet, en dat wij, in die wereld levende, en moetende leven, niets vorderen met op die wijs de consequentie van onze denkbeelden te willen doorzetten, wijl we dan stuiten op onmogelijkheden.

Wat ons te doen staat, is zelf in eigen kring ons leven heiligen, en daardoor op het publiek werken, gelijk we met de Zondagsrust hierin reeds wonderwel geslaagd zijn.

Veel meer dan we voor een twintigtal jaren dorsten hopen.

En wat de vergiftiging van onzen eigen kring door de wereld betreft, zullen we veel verder komen, zoo we waken tegen het insluipen in onzen eigen kring van wereldzin, hoogmoed, lasterzucht, kwaadsprekendheid, liefdeloosheid, onreinhedcn, en zooveel meer, dan dat we al onze aandacht op een enkel gebod saamtrekkend, daarbij uiterste conscquentiën willen stellen, die toch op niets uitloopen en geen doel treffen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

1 cor. V:9-11

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's