GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Neemt elkanderen aan.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Neemt elkanderen aan.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom neemt malkanderen aan, gelijk ook Christus ons aangenomen heeft tot de heerlijkheid Gods.

Rom. 15 : 7.

Het moet iets warm aantrekkelijks • hebben gehad dat saamleven der eerste Christenen in hun kleine „gemeente"-tjens.

Misschien tien, twaalf gezinnen, alle saam

een half honderd personen, die aan huis bij een der broederen in de grootste kamer van het huis, om een lange tafel kwamen aanzitten; elkander over en weer onder het brengen van den vredegroet een „heiligen" kus op het voorhoofd drukten; en daar samen aten en dronken, om als de gewone maaltijd over was, saam het brood te breken en den wijn te plengen om „den dood van hun Heiland te gedenken", en door dit heilig-mystieke sacrament opnieuw bezield en aangevuurd, saam te zingen, saam te bidden, saam uit de Heilige Schriftuur te lezen, en in die hooge stemming opgewekt te worden tot een geloof dat overwon, een liefde die verwarmde, en een hope die den gezichteinder ontsloot naar den kant der eeuwigheid.

De liefde-electriseering ten eeuwigen leven was in die eerste tijden zoo sterk aandrijvend en doortintelend; veel sterker nog dan in de heldenperiode van onze Calvinistische martelaren.

En dat moest wel ook. Of zoudt ge denken, dat met onze lauwe liefdes-aandrift Christus' kerk bij haar intrede in de wereld ook maar één oogenblik aan den verwoeden weerstand van Joodsche zelfgenoegzaamheid en Heidenschen wereldzin weerstand had kunnen bieden ?

Eén voor één, stuk voor stuk, moet toentertijd elke man, elke vrouw, elke jongedochter, en elke dienstbode, met elk aankomend kind, een bron van heiligen gloed, een kracht ten eeuwigen leven op zichzelf, een assimileerend of een daartoe aantrekkend element zijn geweest.

Destijds u een discipel of discipelin van Jezus te denken, die niet ijverde voor Jezus, en niet warm voor Jezus was, is ondenkbaar.

Hoofd voor hoofd waren ze toen vanzelf, en ongedwongen, propagandisten, elk in hun kring.

Zoo klein in aantal als ze begonnen, zoo hoog en wijd begrip hadden ze van wat het worden moest.

En vooral toen de vervolgingen openlijk uitbraken, en op het geloof in Jezus de dood stond, werd die aanstekelijke geestdrift tot haar toppunt opgevoerd.

Hèt was een vuur, dat al wat het op zijn weg, ontmoette, aanstak.

Maar als dit zoo was, hoe komt het dan, dat de heilige njjosii-l dit kleine groepje te Rome nog opzettelijk VL'imanen moet, dat ze toch „elkander zullen aannemen"'^ Tegenover „aannemen" staat „afstooten", en tusschen beide in ligt „laten loopen".

Uit dit vermanen om „elkander aan te nemen" blijkt alzoo, dat er zelfs in die eerste tijden vol heiligen gloed reeds personen in de kleine gemeenten waren, die iet^ tegen elkander hadden, of althans onverschillig elkander voorbijliepen, en in elk geval niet die vrije liefdesgemeenschap oefenden, die eisch was van hun saam ingelijfd zijn in Christus.

Te verstaan nu is dit wel.

Als geheel vreemde personen zich nieuw aan den kleinen kring aansloten, was alles wel. Die kende men niet, daar had niemand iets tegen, die ontving men als met open armen. Dat was heerlijke winst.

Maar die nieuw aankwamen waren niet altoos wildvreemden. Het gebeurde ook wel, dat er bijkwamen, die men van vroeger kende. En dan kon het voorkomen, dat het iemand was, met wien men vroeger iets gehad had, van wien men te veel wist, dien men niet had kunnen zetten, en die het geprikkelde gevoel met leede oogen zag binnenkomen.

Soms kwam men in hooggestemd geloof daarover heen, verzoende zich op staanden voet, en liet zich in elkander overvloeien onder de hooge pressie van de liefde Christi.

Maar dit gelukte niet altijd, en dan bleef er iets zitten. Dan had men wel gewenscht dat er ballottage was, om zulk een niet aan te nemen.

Immers zijn komst bedierf de zalige eenheid. En dan ging men aan het andere eind van de tafel zitten dan waar hij zat. Zoo ver mogelijk van hem af. En zoo sloop verkoeling in, en verkoeling leidt tot verwijdering.

Dit nu had het apostolisch oog wel doorgluurd.

En daarom waarschuwt de heilige apostel; Broeders, en ook zusters, geeft aan dat gevoel niet toe. Gij hebt hier niet te keuren noch te kiezen. En daarom neemt elkander aan, gelijk de Heere u aangenomen heeft, tot de heerlijkheid Gods.

Zal men nu ontkennen, dat zoo iets nóg wel voorkomt?

Ontkennen, dat er nog wel dorpen en steden zijn, waar discipelen en discipelinnen van Jezus leven, één in belijdenis, en die toch, in plaats van elkander vuriglijk lief te hebben, de een den ander onverschillig voorbij loopen, zoo maar niet liefst op een afstand houden, en schrikken op het denkbeeld, dat men zich onder het schild van Christus' kerk nauwer vereenigen zou?

Maar wat vragen we nog! Of toont niet de droeve historie van ons vaderlandsch kerkelijk leven, hoe wie nog Gereformeerd in de „groote kerk" zijn, week aan week worden opgehitst, om toch vooral de Gereformeerden in „de kleine kerken, " als gevaarlijke verleiders te schuwen? Is er niet een heel klein kerkje, waaruit week aan week nóg giftiger pijlen tegen de Gereformeerde broederen afgaan? P^n zelfs in dien bond van Gereformeerde kerken, is ook daar niet nog het overblijfsel en de nawerking van een tweeheid, die in tal van plaatsen de spanning gaande houdt, en in die spanning maakt, dat men elkander niet zoekt, maar mijdt, en wrevelig wordt op het enkele denkbeeld, dat men elkander zou moeten aannemen, om voortaan ook kerkelijk één te zijn?

En zelfs, waar dan voor het minst zulke bitterheden, en dit kerkelijk wantrouwen, in de volharding des geloofs overwonnen zijn, en men dan nu saam heet te leven, is het ook daar niet maar al te dikwijls een wel uitwendig verbonden zijn, maar zoo, dat de aaneensluiting van ziel aan ziel nog ten eenenmale gemist wordt, en de liefde onder de broederen nog meer pro memorie, dan als wezenlijke schat van heilige waardij wordt uitgetrokken?

En dat voelt men dan wel, en men erkent wel dat het niet goed is, maar zelf doet men inmiddels nog gedurig aan dat aandragen van het bluschwater mede, dat het tot geen opvlammen der liefde komen kan.

En nu moet men dat zeker niet onredelijk overdrijven.

De wondere geloofskracht der eerste Christenen is de onze niet. Ook zijn de kringen nu zooveel grooter en breeder, en sluiten daardoor vanzelf minder nauw aaneen. En ook, als er weer vervolging ten bloede toe kwam, zou er ook onder ons wel warmer liefde uitstralen.

Maar al trekken we hiervan de helft af, moet dan toch niet geklaagd worden, dat zelfs aan die resteerende helft, die er dan toch zijn moest, o, zooveel te kort komt ?

Waaraan hgt dit nu?

Ge weet wat ballottage is. Ballottage wil zeggen, dat als iemand zich bij uw kring aanmeldt, om opgenomen te worden, ge er over stemt, of ge dat wel doen zult, en zoo de man u niet aanstaat, hem afwijst. Daar hebt ge dan geen rekenschap van te geven. Ge stemt eenvoudig. En die stemming is souverein.

Welnu, dat is het wat ons boos hart eigenlijk ook in Christus' kerk zou willen.

Daa hadden wij er over te zeggen, wie bij ons zou komen, en wie van ons af moest blijven. Dan kon er niemand in ons kringetje insluipen die ons niet aanstond. En zelfs, als we ons vergist hadden, en een toegelaten persoon ons later tegenviel of moeite m.aakte, dan zonden we hem een schrijven thuis, dat hij er «u weer af was.

Ballottage bij het inkomen, met een even willekeurig souverein recht, om wie tegenviel er weer uit te werpen.

Dat spreekt men dan wel niet zoo kras uit, maar dat schuilt er dan toch in waarheid achter, en daartegen nu is het, dat Paulus zich principieel aankant door het even diepzinnig als diep eerbiedig zeggen: Gij hebt elkander aan te nemen, gelijk Christus u heeft aangenomen.

Wat zeggen wil: Christus heeft u aangenomen, niet omdat hij u bruikbaar vond, of iets in u ontdekte, dat hem aantrok, maar uitsluitend en eeniglijk, omdat ge hem van den Vader gegeven waart.

Als we, met allen eerbied, het eens kras mogen uitdrukken: De Vader heeft de lijst opgemaakt, de lijst van zijn uitverkorenen. Die lijst heeft Hij aan den Middelaar gegeven. En nu heeft de Middelaar, zonder aanzien des persoons, allen die op de lijst stonden aangenomen, en van die hij heeft aangenomen, werpt hij er nooit meer één uit.

De keus stond dus niet aan den Middelaar maar aan den Vader. De zijnen zijn hem door den Vader gegeven. En die allen heeft hij aangenomen. Voor die allen zijn bloed vergoten. Die allen liefgehad met een eeuwige liefde. En dit alles eeniglijk tot de heerlijkheid Gods.

En zoo nu ook, zegt de heilige apostel, hebt gij te doen.

Was er zelfs bij Jezus geen eigen keus of eigen voorkeur, dan mag er nog veel minder bij u van zulk een willekeurig aannemen of verwerpen sprake wezen.

Gelijk Christus al Gods uitverkorenen heeft aangenomen, zoo hebt ook gij de bondelingen des Heeren aan te nemen, zonder hooghartigheid of tegenzin, en ook gij hebt dit te doen, niet omdat gij u met de keuze van uw God vereenigt, maar ook als er, o, zooveel in u tegen opkomt, uit gehoorzaamheid, in geloof, tot de heerlijkheid Gods.

De naam van „broeders en zusters", dien ge in Christus' kerk draagt, zet hier den regel.

Immers ook voor uw gezin hadt ge uw broeders naar den vleesche en uw zusters naar den bloede niet zelf uitgekozen, maar ze waren u toegekomen. Ze waren het, zonder dat u gevraagd werd, of ge het goed vondt.

God gaf ze u. God bestelde ze voor u, en niet gij waart het die ze koost. En evenmin kondt ge hun een scheldbrief geven.

Het bestel wie uw broeders en zusters zouden zijn, ging over uw hoofd heen, en buiten om, en gij hadt ze aan te nemen, gelijk ze u gegeven werden.

Had het aan u gestaan, gij zoudt er allicht een geballotteerd, en een ander in de plaats hebben gekozen. Maar dat kondt ge niet. Ge hadt het voor lief te nemen, zooals God het u beschikte.

En ook in dien huiselijken kring hadt ge uw broeders en zusters lief te hebben, niet omdat ge ze lief vindt (hoe heerlijk het ook is als dat er bij komt), maar omdat God eischt dat ge aan hen liefde leert, en om zijnentwil uw liefde oefenen zult; niet voor uw genot, maar tot de heerlijkheid Gods.

Toch legt God dien broederband naar den bloede u in die mate slechts tijdelijk op.

Straks verlaat ge vader en moeder om uw vrouw aan te kleven, en dan gaat ge ook uit dien levenskring met uw broeders en zusters uit.

De band blijft dan wel, en werkt wel na, maar het is toch geen saamleven meer.

In Christus' kerk daarentegen is de band duurzaam, tot den einde toe.

Ook hier zijt niet gij het die kiest, maar God kiest voor u. Gij hebt alzoo al wie lid der kerk met u is, als broeder en zuster lief te hebben, met hen te leven, en uw plicht van Godswege aan hen te vervullen, en ootmoedig en in gehoorzaamheid hebt gij te erkennen, dat gij hier niets te beslissen hebt, maar dat ge te buigen hebt voor het bestel van uw God.

Pelagius moet er uit. Want Pelagius is een wreede kerkverwoester. Pelagius prikkelt het ik, hitst den eigen wil aan, en drijft u gedurig uit, om zelf te oordeelen, zelf te kiezen, en dus ook zelf uit te werpen.

Maar gij zijt van Christus alzoo niet geleerd.

En als ook maar even de gedachte bij u opkomt: „Wat hebben we nu aan zoo'n lid? " zult ge aanstonds u zelven de wedervraag doen ; „Wat had Jezus toen hij mij aannam, nu aan zulk een discipel? " Dan voelt ge u beschaamd. Dan sluipt de eigen wil die op den troon was gaan zitten, er in alle stilte weer af, en ge erkent weer, dat uw God, en niet gij, te bepalen heeft, wie u tot broeder en zuster in zijn kerk zullen zijn.

En dan natuurlijk met al de gevolgen die hieruit voortvloeien.

Want dan hebt ge, hen allen, die God u als broeders toevoegt, aan te nemen, niet maar voor de leus maar in waarheid, niet om ze als „broeders" te betitelen 7net uw lippen, ma.AT om ze als broeders lief te hebben met de liefde van uw hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„Neemt elkanderen aan.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's