GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

,,En hij zeide: Gij."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,En hij zeide: Gij."

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Achab zeide: oor wien? En hij zeide: oo zegt de Heere : Door de jongens van de oversten der landschappen. En hij zeide: ie zal den strijd aanbinden? En hij zeide: ij. I Kon. 20:14.

Achabs naam stoot ons af. Hij is voor ons de moordenaar van Gods profet; n, de gekroonde dwingeland, die het recht met voeten treedt; de wellusteling, die zich Isébel tot vrouw en heerscheresse koos; de boeleerder met de heidenen; Sions bitterste vijand; de man die zelfs den kalverendienst in Dan en Bethel nog te veel naar den kant van Jehova keurde, en die daarom den groeten slag waagde, om openlijk den Baalsdienst onder tien van Israels stammen in te voeren.

Geen twijfel dan ook of Achab is de goddelooze koning, van wien Satan zich bediend heeft, om eerst de tien stammen ganschelijk van den dienst van den God Abrahams, Isaaks en Jacobs te vervreemden, om straks, als die toeleg gelukt was, ook Juda te overrompelen, Baals altaar in Salomo's tempel te plaatsen, en op die wijs geheel Gods bestel met Israël te verijdelen, en af te snijden de toekomst van Messias.

Op dien boozen naam van Achab afgaande, zoudt ge dan ook wanen, dat het tusschen Achab en den God Jacobs van meet af een afgesneden zaak was, en dat Achab niet anders in de historie kan optreden, dan als van God verlaten en gevloekt, en buiten zijn genadebestel omwoelend.

• En toch zoo toont de Schrift het u niet.

Integendeel, er is aldoor van Gods zijde met Achab een rechtstreeksche bemoeienis, die menig kind Gods den woesteling van Samaria benijden kan.

Achab staat volstrekt met buiten het tastbare, grijpbare Godsbestel.

Veeleer is het, of in die bange dagen Jeruzalem en Juda van God vergeten is, en alsof al de zorge en de bemoeienis des Heeren zich om Samarië en Israël samentrekt.

De twee groote profeten, Elia en Eliza, treden met hun getuigenis in de kringen van Achab op, en ook buiten deze twee leest ge telkens van ongenoemde profeten, soms in groote groepen saam, die onder Achabs onderdanen werkzaam zijn.

De zeven duizend, die „de knie niet voor Baal gebogen en zijn mond niet gekust hadden" (19:18), erkenden Achab als hun koning.

En ook afgescheiden hiervan, gaat er keer op keer niet alleen een gewichtige Godspraak tot Achab zelf uit, maar komt God Achab op gansch wonderbare wijze te hulp.

Dit laatste is te opmerkelijker, omdat het zelfs dan plaats greep, als Achab zich in zonde en schande had verwikkeld.

Benhadad, zijn geweldige nabuur ten Oosten, had als echte dwingeland aan Achab doen weten, dat hij „zijn goud, zijn zilver, zijn vrouwen en zijn beste kinderen" (vs. 3) zou komen weghalen; en Achab had dat ingewilligd. Ook „zijn vrouwen en zijn beste kinderen" zou hij laf en goddelooslijk in 's vijands hand geven (vs. 9). En eerst toen Benhadad, door zooveel lafheid overmoedig geworden, alsnu verklaarde, dat hij al zijn kostbaarheden zou komen wegnemen, toen verzette Achab zich.

„Zijn vrouwen en zijn beste kinderen" desnoods, maar voor zijn pracht en weelde toog hij het zwaard.

Ieder voelt een echt Achabitisch, gansch goddeloos bestaan.

En toch in den oorlog, die aldus opkwam, heeft God Achab niet alleen wonderbaar gered, zoodat hij met nog geen acht duizend man het ontzaglijk groote heir der Syriërs versloeg, maar, waar het hier op aankomt, God heeft door een profeet aan Achab deze uitredding doen aankondigen.

Tegenover Benhadad komt Jehova zijn afvallig Bondsvolk, ook waar een Achab op den troon zit, nog te hulp.

En toen Achab, zelf door die Godspraak verrast en verbijsterd, waande dat God een held verwekken zou als Simson, en vroeg: „Wie zal den strijd tegen de Syriërs aanbinden? " — kwam de Godspraak regelrecht op Achab toe, en luidde het antwoord: „Gij."

Hij de laffe, de goddelooze Achab, zou zelf persoonlijk het instrument des Heeren zijn, om Israël over Syrië te doen triomfeeren.

„Zie, aldus sprak de gezant des Heeren, ik zal ze heden in uwe hand geven, opdat gij weet, dat ik de Heere ben", vs. 13.

Ligt hierin, bij al den strijd voor den Naam des Heeren, niet een zeer ernstige waarschuwing .•"

Achab is hier ingeweven in het groote bestel Gods. Het rechtstreeksche woord des Heeren leidt hem daarbij. Hij zelf is Gods verkoren instrument. En de overwinning was zoo volkomen, dat heel Syriës leger als werd weggevaagd en vlood.

Zoo nu zijn ook velen in onze dagen in den strijd voor den Naam des Heeren ingewikkeld. De leiding van Gods Woord begeeft hen daarbij niet. Vaak treden ze zelven in dien strijd persoonlijk op de voorgrond, als het instrument, waardoor God groote dingen tot stand brengt. En wat men succes noemt, kroont hun pogen. Ieder zegt, dat er zegen op rust.

En natuurlijk is dit geen schijn. Het is wel waarlijk de wezenlijke, hoog ernstige strijd des Heeren, die zij op het gebied der waarheid, der kerk, der school der barmhartigheid, der sociale nooden of der staatkunde meemaken.

Het is God, die meè door hun hand de historie van steden en dorpen, van kerken en gezinnen, van maatschappij en staat maakt.

Maar, en ziehier de waarschuwing die ons van Achabs exempel toekomt, bijna een ieder, die op die wijs strijden mag, neigt er toe, om in zijn strijd het merkteeken zijner persoonlijke genade te zien.

En daartegen nu protesteert het gebeurde met Achab.

Men kan in Gods bestel als instrument voor zijn zaak zijn opgenomen. Men kan de bijzondere leidingen des Heeren ontvangen. Men kan won^lerbaar geholpen en uitgered worden. En toch kan van achteren blijken, dat men persoonlijk buiten zaligmakende genade stond.

Natuurlijk wordt dit hier niet gezegd, om onnoodig angsten als der helle over hen die voor God strijden, uit te storten.

Ook het verschil tusschen hun strijd, en den strijd waarin Achab gewikkeld was, zien we niet voorbij.

Maar dit blijft dan toch, dat op zich zelf in het staan als instrument des Heeren geen merkteeken van zaligmakende genade ligt, en dat nochtans, o, zoo velen hierop vast gaan.

Anderer oordeel leidt hen op dat dwaalspoor. Of hoe, zou die man, die vrouw, die jongeling, die jongedochter, die zóó moedig, zóó zich toewijdend, zóó volijverig in den dienst des Heeren gaan, en zoo heerlijke dingen voor zijn Naam tot stand brachten, zouden zij niet onder zijn liefste kinderen behooren.'

Voor halve heiligen worden ze soms aangezien, en menigeen, die nog bekommerd omdoolt, gaf wat, zoo hij in hun schoenen mocht staan.

Is het dan zoo wonder, dat deze instrumenten des Heeren ten slotte ook zelven aan die gedachte ingang gaan geven, en in hun verkoren zijn voor de strijden des Heeren het merkteeken gaan zien van hun uitverkiezing ter zaligheid.'

En toch niets werkt zoo noodlottig.

Gaat men zich toch eenmaal inbeelden, dat onze persoonlijke geloofsverzekerdheid rusten kan op ons ingewikkeld zijn in de strijden des Heeren, dan wordt het eigen zelfonderzoek al zeldzamer, de teederheid van de eigen consciëntie wordt als bijzaak

beschouwd, het stille gemeenschapsleven met den Vader der geesten wordt verwaarloosd, en op alle manier lijdt het eigen zielsleven schade.

Genade vloeit in nederigheid, en he steunen op zijn meêworstelen in de strijden des Heeren, prikkelt eer tot hoogmoed.

Men voelt zich voornaam en interessant in plaats van stil en klein voor God.

In den held dreigt het „kind van God" onder te gaan.

En is dit reeds op zichzelf voor de ziel dezer strijders te betreuren, juist omdat ze zoo op den voorgrond staan, werkt dit schadelijk ook op anderen, en ontneemt aan dien algemeenen strijd voor de zaak des Heeren dat teedere, dat innige, dat heilige, waar toch alle geestelijke kracht in schuilt.

En nu weert ge dit kwaad natuurlijk niet af met gemoedelij kheden en krachtsloopende aarzelingen.

Strijden is nu eenmaal strijden, en ook de krijgsknecht des Heeren moet moedig. moet beslist, moet dapper, moet onvervaard zijn.

Maar in den strijli'' de teederheid van uw eigen zielsleven niet zien verbleekcn, laat de persoonlijke vraag naar eeuwige uitverkiezing juisr bij de strijders voor n 's Heeren Naam meer op den voorgrond treden.

Meer nog dan anderen hebben zij de sappigheid van eigen zielsbestaan van noode.

En dan eerst zullen ze waarlijk kloek en onverwinlijk voor hun God tegenover de wereld staan, zoo de vraag naar hun eigen verlossing in Christus, telkens weer in de Tente des Heeren overwogen en door God zelf met zijn Amen bezegeld wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's

,,En hij zeide: Gij.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's