GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Deze hooren naar guichelaars."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Deze hooren naar guichelaars."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want deze volken, die gij zult erven, hooren naar guichelaars en waarzeggers; maar u aangaande, de Heere uw God heeft u zulks niet toegelaten. Deut. 18 : 14.

Het bijgeloof neemt weer hand over hand toe. Eerst in den vorm van een curiositeit, dan bij manier van een spel, en ten slotte vangt het bijgeloof de ziel in zijn net, en wordt het ernst.

Er is maar één wapen, waartegen het bijgeloof niet bestand bleek, en dat ééne wapen is het geloof. Doch laat het geloof weer afnemen, en almeer uit de samenleving worden teruggedrongen, en ongemerkt schuift het bijgeloof weer naar den voorgrond. Men had het overwonnen en dood gewaand, en zie, het hield zich slechts schuil.

Jarenlang heeft men bij de voorlezing van ons Avondmaalsformulier de woorden weggelaten, die tegen het bijgeloof protesteerden, en het recht tot toetreding ontzeiden aan wie nog in de strikken van het bijgeloof gevangen lag. Vroeger, zoo achtte dan de verlichte leeraar, mocht zulk een waarschuwing nog noodig zijn geweest. Thans niet meer. De hoogere verlichting van onze eeuw had eens voorgoed eiken band met de superstitie verbroken. Dat alles waren dwaasheden uit een vroeger tijdperk, maar waarmee thans niet meer viel te rekenen.

Doch thans leest men dat formulier weer, zonder er die waarschuwing tegen het bijgeloof uit te laten, omdat men ontwaard heeft, dat het bijgeloof er wel terdege nog is, en almeer nogmaals een macht in het leven wordt, een macht die volstrekt niet alleen in afgelegen buurtschappen schuilt, maar die ge opnieuw kunt waarnemen in de meest verlichte kringen van de hoofdsteden der wereld.

En juist hiermee kwam de vergissing uit.

Bijgeloof, zoo had men elkaar verteld, is vrucht van onwetendheid. Bij de domme schare houdt daarom de superstitie stand. Maar zij die in het „licht onzer eeuw" wandelen, lachen om de onnoozelheden der superstite, waaraan de afgelegen landbewoner zich nog vergaapt.

En zeker lag hier dit ware in, dat de beschaafde en verlichte man onzer eeuw niet meer beducht is voor een „behekste koe, " of voor wat men noemt een „kwaad oog" uit den weg treedt.

Maar dat raakt den vorm slechts, niet het wezen.

En voor zooveel dat wezen aangaat, zijn het juist de hoogverlichte mannen en vrouwen onzer eeuw, die, na met het „geloof dat zaligt" gebroken te hebben, zich wiegelen op den stroom van een bijgeloof, dat al sterker hun weetgierigheid prikkelt.

Het „Occultisme" is de gemeene naam, waaronder men thans alle verschijnselen saamvat, die op het terrein van het bijgeloof om aandacht vragen. „Occultisme" wil zeggen het onderzoek naar „verborgene dingen." Dingen, waarvan men het rechte niet weet, en die men toch, o, zoo gaarne weten zou, en wier kennis men nu najaagt langs mystieke paden.

Het mysticisme is dan ook het terrein, dat thans almeer eenerzijds door de nieuwigheidzoekers van de superstitie, en anderzijds door de afgedoolde „aanhangers van het Jezus-geloof" betreden wordt.

Die laatsten verloren elk dogma, raakten de zekere historie kwijt, en hielden niet anders over om op te drijven, dan mystieke gemeenschapsbeseffen met wat in Jezus verscheen; en die superstitieusen bleven een ledig in hun hart gevoelen, dat door geen exacte wetenschap kon bevredigd worden, en waagden zich daarom evenzeer in het labyrint der mystiek, om, kon het, dit ledig aan te vullen.

'Dat doolhof der kranke mystiek was alle eeuwen door, en bleek ook nu weer te zijn, het toevluchtsoord der radeloozen, die niet cynisch genoeg waren, om de vraagteekens van het leven kortweg te schrappen.

Dat doen de onaandoenlijke geld-en genotmenschen. Dat zijn de onaandoenlijken, wien niets schelen kan, die de raadselen van het leven weglachen, en een modeplaat of sportbuUetin wel zoo belangrijk achten, als de ontzettende vraagstukken der eeuwigheid.

En in zooverre staan de superstitieusen dan ook hooger. Voor hen bestaan de raadselen van het leven ten minste nog.

Alleen maar, omdat ze het licht van Gods heilige Openbaring onder de korenmaat hebben gezet, blijft hun, nu de slagboom voor den weg des geloofs viel, niets anders over dan het kronkelpad van het bijgeloof.

Het bijgeloof is wat de Schrift noemt „guichelarij." Een pogen, een streven, om achter den sluier te gluren, die het mystieke en het toekomende voor ons oog verborgen houdt. Die sluier liet niet menschenhand, maar God zelf voor ons oog vallen. En dies is Hij alleen machtig om een tip van dien sluier voor ons oog op te lichten. Dat deed Hij dan ook en het middel dat Hij daartoe aanwendde was de profetie. En vandaar het woord tot Israël: „Die andere volken ondervragen de guichelaars, maar alzoo zult gij niet doen, een profeet uit het midden uwer broederen zal de Heere uw God u verwekken. Naar hem zult gij hooren."

Aldus plaatst de Schrift het geloof tegen het bijgeloof over. En daarom is het, dat waar het geloof inzinkt, het bijgeloof vanzelf terugkomt.

Dit bijgeloof heeft in zijn uitgangspunt veel breeder grond onder de voeten, dan de meesten wanen.

In de mysteries vanouds werkten wel terdege overleveringen na, van wat de mensch oorspronkelijk geweten heeft. Er was in de aloude priesterwijsheid zeer zeker bedrog, maar in dat bedrog school ontstelde oorspronkelijke waarheid. Ook was het gemeenschapsleven met de natuur in oude dagen en in oostersche streken veel machtiger dan dat het nu onder ons is. En daarbij kwam dan allerlei overtuiging omtrent den invloed dien de sterrenhemel op onze planeet, dien onze ziel op onze gelaatstrekken en handpalmen, ook dien magnetische werkingen van ziel op ziel uitoefenden.

Op dit betrekkelijk ware borduurde men dan voort en verder. Moest het heden uit het verleden verklaard, dan lag ook in het heden de kennis der toekomst. Alles hing immers saam, tusschen alles bestond verband. En zoo ging ongemerkt dat zoeken naar het onbekende, onder de leiding van toovenaars en waarzeggers, in een breed opgezet stelsel van superstitie over, tot men greep naar het toevallige, dat toevallige door wondere krachtoefeningen bevestigde, en ten slotte zelfs de dooden opriep, om voor de levenden te profeteeren.

Welnu, op al die wegen is de superstitie thans weer aan het zoeken.

Breed vertakt is het Spiritisme, dat wederom de dooden oproept, om voor de levenden te getuigen, en bij millioenen heeft dit Spiritisme nu reeds, vooral onder de beschaafde klasse, zijn aanhangers. Zelfs Christenen hebben gemeend, en meenen nog, langs den weg van het Spiritisme den afstand tusschen ons en de geestenwereld te kunnen overbruggen.

Wat opgang Swedenborg met zijn helderziendheid maakte is bekend. Het Somnambulisme won gestadig veld. Het Hypnotisme, als reëele macht niet te loochenen, ontdekte een werking van ziel op ziel die verbaasde. De Chiromancie toonde hoe er werkelijk een uitdrukking van het karakter in de lijnen en bobbels van de hand ligt, en dreef er haar superstitieus spel mede. De Astrologie leeft weer op. De mysteriën van het Buddhisme vinden weer ingang. Kortom er is, zoo men alle deze verschijnselen saamneemt, schier niets in oude tijden door de guichelaars aangewend, dat in onzen tijd niet het hoofd weer opstak.

Op alle groote partijen in Parijs of Londen gegeven, is het thans bijna regel, dat er guichelaars en vooral guichelaressen, in oostersch prachtgewaad verschijnen, om hun superstitieuse kunsten te vertoonen.

Eerst is dat dan wel spel, en louter vermaak, maar toch merkt men almeer, dat de treffelijke mannen en vrouwen, die op zulke partijen saam zijn, er aan hechten.

Is het niet van Gambetta bekend, hoe hij verrast door de zonderlinge uitspraken dier guichelarij, er ten slotte geheel in verstrikt geraakte, en er zelfs zijn besluiten naar regelde}

Toch is deze loop der dingen natuurlijk. Hoever de exacte wetenschap ook doordringe in de kennis der stof en der vervormingen en bewegingen van die stof, er blijft altoos een geheimzinnig gebied over, waarvan ze het bestaan niet loochenen kan, en waartegenover ze haar onmacht voelt en belijdt.

Er is het oneindige, er is het eeuwige, er is het innerlijke, er is het gemoed met zijn duizend raadselen, er is de toekomst met den stroom van vragen die er uit opwellen.

Dat geheimzinnige gebied laat ons geen rust. We staan hier voor machten en krachten, die op verborgen wijze op het leven van ons gezin, van ons volk en van onze personen inwerken.

Kunnen we daaronder lijdelijk blijven verkeeren.? Kunnen we ons daartegenover onverschillig houden.? Kan wie een gevoelig hart heeft, zijn hart daar^j; , |-> r afsluiten.'

En dan leert de historie u evengoed als de gang van het heden, dat dat niet kan. Dat wel de geld-en genotzuchtigen zich daartegenover verharden, maar dat er in alle volk, en in alle eeuw, steeds gevoelige lieden waren, die zich aan de macht dezer geheimzinnigheid niet konden ontworstelen, en die ten slotte alles aangrepen, om maar een antwoord te erlangen.

Dat betere in den mensch is te allen tijde de vruchtbare moeder der guichelarij geweest, en is het nog.

Of is het niet zoo, dat ook nu de Spiritisten, wel verre van zich te schamen over iets slechts, u die hen niet volgt, veeleer aanklagen, dat ge moedwillig uw oog voor het licht sluit}

Ze voelen zich als uw meerderen.

Het geloof alleen redt hier.

Uit tweeërlei oorzaak.

Vooreerst omdat het u als mensch den waan beneemt, alsof gij alles kondt weten. Het ontkent niet, dat er allerlei verband tusschen geestelijke en stoffelijke dingen, tusschen deze wereld en de toekomende, tusschen ziel en ziel, en zoo ook tusschen ziel en lichaam bestaat, maar het betwist dat het u toekomt, den sluier met eigen hand weg te schuiven, waarachter God de diepte, het werk en de toekomst der dingen voor u verborg.

Het geloof weet en erkent, dat er tal van mysteriën zijn, die God in zijn eigen hand houdt, en die Hij u eerst daarna openbaren zal.

En in de tweede plaats, het geloof roept u van de vragen der weetgierigheid en der nieuwsgierigheid tot de ééne centrale vraag van de verhouding waarin ge tot God staat terug.

En over die ééne centrale vraag, waar de ernst van het leven en de ernst voor de eeuwigheid aan hangt, verspreidt het u dat volle, dat klare licht, dat u tot volkomen zelfontdekking en tot kennisse van uw God kan brengen, en u niet maar vragen oplost, maar u aangrijpt en u zaligt voor eeuwig.

En daardoor nu is het, dat alleen in kringen, waar het geloof nog heerschen mag, de deur gesloten is voor het bijgeloof, en de superstitie ons de ziel niet kan verwonden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 augustus 1899

De Heraut | 2 Pagina's

„Deze hooren naar guichelaars.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 augustus 1899

De Heraut | 2 Pagina's