GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN AFSCHEID.

III.

Ecnige dagen later trad op een morgen een forsch gebouwd en armoedig gekleed man het huis van den koster binnen, en vroeg hem te spreken. De man hield zich zooveel mogelijk bezijden het schoolvertrek, als wilde hij door de kinderen niet gezien worden. Weldra zat bij in de kamer van den heer des huizes met dezen in gesprek:

„Ik ben de vader van Geertje, " zoo begon hij, „en kom u eens bedanken voor wat ge voor haar gedaan hebt. Ze hadden me laatst kwaad gemaakt en dan sta ik mijn man. Maar nu kom ik u wat vragen ook. Ik ga dienst nemen in 't leger "

De koster keek den man verbaasd aan. Hij wist wel hoe deze, die vroeger als korsndrager een redelijk bestaan had, langzamerhand, wijl hij „de pijp en de kan" al te lief had, aan lager wal was geraakt. Eindelijk had Geertje's vader nergens meer vast werk kunnen krijgen, zoodat hij als opperman, straks als sjouwer en dan weer als „opkorter" d. i. straatveger wat moest zien te verdienen. Doch dat was alles onvast en menigmaal leed het gezin gebrek. Terecht zegt de Schrift van den sterken drank: Al wie daarin dwaalt zal niet wijs zijn. Want de man, schoon, gezond en krachtig, was een halve bedelaar, omdat hij niet nalaten kon in de kroeg èn verstand èn geld te verdrinken. Dat al wist de koster; toch kwam het besluit van Geertje's vader hem zeer onverwacht.

„Gij moet dat niet doen, " sprak hij vriendelijk. „Beter uw leven met 'sHeeren hulp, dan is hier te Amsterdam nog werk in overvloed voor een man van uw jaren en kracht."

De ander haalde de schouders op.

„Daarbij, " ging de koster voort, „een Christen moet niet vechten. De oorlog is uit den booze; gij moogt er u niet in begeven."

De lezer zal zich herinneren, dat de koster tot de Doopsgezinden behoorde die meenden dat men geen wapenen mocht dragen, en niet in den krijg mocht gaan. Nu is 't zeker waar, dat de oorlog een gruwelijk ding is, en dat de Heere God de tijd zal doen komen dat de zwaarden tot spaden en de spiesen tot sikkels geslagen worden. Want het Woord zegt dat. Ook vermaant ons de apostel Paulus, zooveel mogelijk vrede te houden met alle menschen. Maar het is niet altijd mogelijk. Onze vaderen konden onmogelijk toestaan, dat b.v. in 1672 Franschen, Engelschen en Munsterschen ons land buit maakten. De Boeren in Zuid-Afrika zullen, als het tot oorlog met Engeland komt, zeker hun erf verdedigen. En daar valt ook door Christenen niets tegen te zeggen.

Dat de oorlog niet deugt weten overigens allen die den Vredevorst lief hebben. Maar we zijn hier in het gebied waar de vorst dezer eeuw werkt, door wien de mensch tot de zonde is gebracht, en die zonde heeft alles bedorven. Daarom zal er ook geen duurzame vrede op aarde zijn, vóór de Vredevorst komt als Koning der koningen, en Hij den Satan onder zijn voeten verplettert.

Van al deze dingen wist Geertje's vader echter heel weinig. Hij wist alleen zeer goed, dat de Mennisten niet mochten vechten, en ook dat hij zelf niet Mennist was. Immers hij vocht, ook al was er geen oorlog. Zoo zei hij dan eenvoudig;

„Maar ik ben niet Mennist; ik mag het dus wel doen."

Dat kon de koster niet zoo dadelijk toegeven. Hij poogde op alle manier te bewijzen, dat het een Christen niet past het zwaard te nemen. Dat al baatte weinig, ook al wijl zijn bezoeker van een Christen weinig meer had dan de naam, en op alle vermaningen m.aar één antwoord had: „Ja maar, ik ben geen Mennist." En dat was ook zoo.

„Maar wat zal er dan van uw vrouw en Geertje worden? " vroeg de koster eindelijk.

„Ja, daarom ben ik juist hier gekomen. Ik moet mijn papieren in orde hebben; anders nemen ze mij misschien niet aan, al kijken ze nu niet zoo nauw. Ook moet beschreven worden, dat aan mijn vrouw en kind wat wordt uitgekeerd van mijn handgeld en wat er verder is. Ik zal wel zorgen dat ze geen-gebrek lijden".

De koster kon niet nalaten te zeggen, dat hij daar niet zoo zeker van was. Doch de ander zei: „Ik weet wat ik weet, het komt terecht, als u de papieren in orde wilt brengen. Ik zal er de kosten voor maken."

Wat de ander ook zeggen mocht, daarbij bleef het. „Ik blijf u dankbaar, " zei Geertje's vader, „voor al wat ge voor mijn kind hebt gedaan, en ik hoop ook mijn leven te beteren. Hier komt er toch niets van terecht. Je wordt telkens weer verleid."

„Zonder den Heere God zal 't nergens gaan, " sprak de koster. „Ik weet dat het ruwe krijgsmansleven nu juist niet zoo geschikt is om daarin zijn leven te beteren."

daarin zijn leven te beteren." „Ik heb weinig keus, " was 't antwoord. „Ze zijn daar ginds aan 't vechten tegen de Franschen, er is volk noodig en ik weet er meer dan een, die er heen is gegaan, en vooruit is ge­

komen." . „Ik weet er ook menigeen, die nooit is teruggekomen, " zei de koster ernstig.

„Nu ja, maar een mensch sterft niet vóór zijn tijd, en ik zeg maar, de minste kogels raken. Misschien kom ik wel in Luik te liggen of in Hoey zooals een paar van mijn kennissen, en dan heb je een leventje als de prins."

„Maar als je nu eens nooit terug kwam? " „Dat moet ik avonturen."

„Dat moet ik avonturen." „Maar weet ge wel, dat de dood vooral daarginds plotseling icomt, en in de eeuwigheid die dan volgt, valt niet te avonturen, " vriend. Zoudt ge bereid zijn, als ge werdt weggenomen? "

„Daar wordt niet naar gevraagd, " sprak de ander die knorrig werd. „Als ik op mijn zaken pas, gaat de rest niemand aan. Ik ben geen Mennist."

De koster zweeg en zuchtte. „Wilt gij de papieren in orde brengen? " vroeg Geertjes vader.

„'t Kan voor je vrouw en kind nog nuttig wezen, " was 't antwoord. „Ik zal het doen." n De bezoeker nam een kort afscheid, en ging de papieren halen, die hij aan 't schoolhuis bezorgde. Den volgenden dag zou 't in orde zijn.

AAN VRAGERS.

Op de vraag van W. J. of men kan zeggen: „de betreffende persoon", zouden we antwoorden, ja, maar het deugt niet. De bedoeling toch is: „de persoon dien iets betreft." — Maar dat betreffen gaat toch niet uit van den persoon maar van de zaak. De persoon is dus nooit „betreffende".

Als iemand iets toekomt is hij toch niet de toekomende persoon, of als iets hem aangaat de aangaande. De uitdrukking kan dus niet deugen.

CORRESPONDENTIE.

C. Z. te K. We hopen spoedig te antwoorden.

M. C. te A. Gelijk we reeds meer gezegd hebben, kunnen we op brieven zonder naam geen acht slaan. Die naam wordt niet openbaar gemaakt. Maar we mogen van iemand die ons zooveel vertrouwen schenkt, dat zij een langen brief schrijft en raad wenscht, toch ook wel weten wie de vraagster is.

C. v. d. K. P. M. te B. We begrijpen de bedoeling niet goed. Heeft u ook gelezen wat aan XII voorafgaat ? We vermoeden van neen.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1899

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1899

De Heraut | 2 Pagina's