GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een hoog dertreli.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een hoog dertreli.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zal een hoog vertrek zijn voor den verdrukte; een hoog vertrek in tijden van benauwdheid, Psalm 9: lo.

„De Heere een hoog vertrek in tijden van benauwdheid". Wat ligt in dit heel de Psalmen door telkens terugkeerend woord ?

„Vertrek" heeft nu de beteekenis van een kamer, van een lokaal, zoodat „hoog vertrek" in dien zien opgevat, beteekenen zou een kamer op een der hoogere verdiepingen van het huis.

Maar aan die enge opvatting van thans is het woord „vertrek" niet gebonden. Het beteekent in het algeineen: een plaats waarin men zich terugtrekt, waarin men verblijven, waarin men het uithouden kan. En raadpleegt men de taal waarin David zijn psalmen zong, en vraagt men, wat in die taal de zin was van het woord, dat onze overzetters door „hoc; ; vertrek" vertaald hebben, dan blijkt het in eiken zin een plaats aan te duiden zóó in de hoo' e, dat men er niet meer kon worden aangevahen.

„Hoog vertrek" is de hoogste plek boven op den muur of borstwering van een vesting. Het is de hoogste plek op het huis, waar geen trap meer heenleidt, en waar niemand u meer vervolgen kan. Het is, en dat was zijn oorspronkelijkste zin, het is, wat de Transvalers zouden noemen, een hoog, ongenaakbaar kopje, bovenop een rotspunt, of bergrug.

Dat we hier op het Tranvaalsche spraakgebruik wijzen, ligt voor de hand.

David, die ons de beste Psalmen voorzong, heeft een reeks van jaren geheel soortgelijken oorlog met de troepen ^van Saul gevoerd, als de helden van Transvaal zoo keer op keer tegen Engelands soudeniers bestonden.

Hij hield die worsteling jaren lang uit, met een kleine bende medestanders tegenover een overmoedigen en overmachtigen vijand. Maar hij voerde dien. krijg in het rotsachtig ge deelte van Juda's bergland. En hij wist den ongelijken krijg daarom zoo lang vol te houden, omdat hij de hooge rotsachtige gedeelten van Juda's bergen, en de steilten die er heen voerden, nauwkeurig kende.

Kon hij het dan in de laagte niet volhouden, dan trok hij zich in allerijl naar één van die steile kopjes terug, waarheen Sauls krijgers hem niet volgen konden. En daar in die hooge oorden, in die hooge plaatsen, op die hooge rotspunten genoot hij dan weer het rustig en heerlijk gevoel van veiligheid.

Daar kon niemand bij hem. Daar kon niemand hem volgen. Daar was hij tegen eiken aanval beveiligd. Dat was dan zijn „hoog vertrek".

En om nu uit te drukken, dat de sterkte zijner zielsrust op het diepst genomen nooit h in het schepsel, maar altoos in zijn God was, d daarom kwam David er telkens weer op terug, g dat zijn „/wog vertrek" ten slotte altoos was e in den Heere zijn God.

Het komt ook wel anders in de Psalmen voor. Niet dat God zelf het „hoog vertrek" is, maar dat „de God Jacobs u in een hoog vertrek zetten moge", of als bede: „Uw heil, o God, zette mij in een hoog vertrek"; of in de betuiging: „De rechtvaardige zal in een hoog vertrek gesteld geworden."

Maar het diepst toch gaat de gedachte, als de vrome niet meer jubelt in een „hoog vertrek", imiarin God hem zet, maar als hij in God zelven zijn hoog vertrek gevonden heeft, en nu, in die Veilige heerlijkheid rustende, van uit zijn God stil en plechtig nederziet, op wat eerst zijn ziel poogde te bestormen.

Het eerste, als God u in een hoog vertrek zet, beteekent nog alleen maar, dat de onrust van het hart voor veilige ruste week, en dat ge dit Gode dankbaar toebrengt.

Maar als God zelf u tot een hoog vertrek is geworden, hebt ge uit de woeling en worsteling u in de tente, en als onder de vleugels desHeeren teruggetrokken, en is er weer zalige genieting van de gemeenschap met het Eeuwige XVezen zelf.

Het is dan bij u tot het besef gekomen, dat de hulpe Gods en de ondersteuning van uw God, nog slechts een stukske der zake is, en dat de volheid eerst dan komt, als ge van de hulpe Gods tot God zelven opklimt, en in Hem u geborgen voelt.

Op tweeërlei wijs is het dan tot innige verdieping bij gekomen.

Ge zijt van de uitwendige zijde van uw leed tot den wortel van uw leed in de diepte uwer ziele afgedaald. En evenzoo zijt ge dan van de uitwendige zijde van de hulpe Gods tot de Bron van uw vertroosting in den Almachtige zelven opgeklommen.

En dat niet in valschen mystieken zin, alsof onze ziel in de Wezenheid Gods kon indringen. Dat kan het schepsel nooit. En zich dat toch in te beelden is zondige vermetelheid.

Neen, het in God geborgen zijn, is geborgen zijn in de openbaring van Gods Wezen, in wat de Schrift zijn Naam noemt. Zooals ze zegt: „De Naam des Heeren is een sterke toren."

Het is alzoo een zich terugtrekken in de deugden, in de erbarmingen, in de uitstralingen Gods.

Zoo ook zeggen we, dat een lelie des veldo in de zon bloeit, niet alsof ze daarmee in het toezen van de zon, maar zoo dat ze in de koesterende uitstraling van de zon gezet is.

En in dien zin nu heeft in God zijn hoog vertrek gevonden, niet wie, wat geen schepsel kan of mag, in het Wezen zelf van den Eeuwige is ingedrongen, maar wie geheel opgenomen is in de heerlijke volheid der uitstialingen van Gods deugden en vertroostingen.

Maar het beeld blijft daarom zijn volle rijke beteekenis behouden.

„In tijden van benauwdheden" voelt de ziel zich aangevallen. Ze heeft een pijnlijk angstige'gewaarwording van vervolgd en achtervolgd te worden. Ze staat bloot aan rustelooze bestrijdingen. Ze voelt dat ze gezocht wordt, en dat het er om te doen is, om haar krachteloos te maken, te ontzenuwen en te ontwrichten. Ze wankelt. Ze kan niet meer. Donkerheid verduistert haar den blik.

Dat is dan niet gewone angst, waartegenover ze moed, het is niet de gewone vreeze, waartegenover ze onverschrokkenheid kan zetten.

Dat kan nog wel, als ze in worsteling komt met menschen, met personen, met vijanden van vleesch en bloed. Maar heel anders wordt het, als de benauwdheid der ziel opkomt uit zielsverdriet, uit bittere zielesmart, uit een wonde in het hart die bloeden blijft, uit wat innerlijk ons geheele wezen schokt en van zijn vastigheid berooft.

Da a toch voelt men zich als aangevallen door een verborgen macht. Door een macht van heimwee en droefenisse. Het wordt een innerlijk ver­ kwijnen. En als men dan merkt dat mai niet meer kan, en dat het ons overweldigt, en dat er in dien strijd geen geweer is, dan is het of helsche machten, of demonische aanvallers onze ziel vervolgen. En dat doet haar struikelen, vervult haar met doodelijke benauwdheid.

En zeg nu niet, dat dit mystieke inbeeldingen zijn.

God zelf noemt in zijn Woord „de Dood" een vijand, Jezus bestraft de ziekte, en de apostel betuigt ons, dat we den strijd niet hebben met vleesch en bloed, d. i. met wat menschen ons aandoen, maar met de geheimzinnige verdervende macht, die uit geestelijke boosheden in de lucht ons toekomt.

Dat zou nu niet zijn, indien ge buiten zonde stondt, en dus een ondoordringbaar schild tegen die demonische bestrijding kondt opheffen.

Maar dat is niet zoo. Dat is zoo bij niemand. En als in tijden van epidemie of bloedvergieting in den oorlog, een ieder weer naar de kerk loopt, die er anders nooit kwam, dan is dat alleen, omdat wezenlijke zielsbenauwdheid altoos onze zonde weer wakker roept, de diep smartelijke bevinding en erkentenis van onze zonde weer opeens luide roepen doet in ons hart, en daardoor den band aan het trillen brengt, die in ons verleden en in ons bewustzijn ons zoo bitterlijk nog aan de demonische macht blijkt te binden.

En langs dien weg van onteigen zelfverwijt komt dan de benauwdheid tot haar demonisch karakter.

Daarin wortelt dan dat beklemd, angstig gevoel Van heimelijk vervolgd, gezocht, en aangevallen te zijn.

Natuurlijk verschilt dit in graad bij-den één en bij den ander. Ook weet de één er zich rekenschap van te geven, terwijl de ander niet verstaat, wat er in hem omgaat.

De smart wordt dan, wat men ook wel noemt, lyrisch Dat wil zeggen, eigen ramp of leed of ongeval lost zich op in gewaarwording, dat het lijden der wereld, dat de wee die uit den vloek opkomt, dat de storm van menschelijke ellende nu ook op ons aandringt, en ook onze ziel poogt te ontzetten.

Dat geeft wat men in zulke dagen noemt dat bange en weeë, waar geen naam voor is, en dat als een vloed onder ons komt, ons optilt van onzen levensbodem, en ons ten speelbal overgeeft aan de vlijmendste gewaarwordingen. Gewaarwordingen die ge niet van u kunt zetten, waar ge geen meester over zijt, en die u telkens verrassen wat ge ook doet om ze te ontvluchten.

En tegenover die golven van smart en tegenover die baren van het weeë, die dan over onze ziel gaan, komt nu uit het door God vertrooste hart de heerlijke bekentenis, dat „God een hoog vertrek is in zulke tijden van benauwdheid".

Zeker, de Heere steunt ook, en Hij verzacht het leed op, o, zoo teedere wijze en met zoo diep ontfermend Goddelijk mededoogen. Ongedacht bloeit er een roos voor u in de woestijn, een lelie in de dorre plaatsen.

Maar dat is hulpe tegen de uitwendige zijde van het leejl, en tegen uw rechtstreeks persoonlijke smarte.

Maar wat hier bedoeld wordt is nog heel iets anders.

Het vermeestert u op het oogenblik, dat die geheimzinnige golf van het demonische der geeene ellende breekt op uw vermoeide borst, en als in de gebroken golfuw eigen persoonlijke zonde tegen u aandrijft.

Dan helpt geen troost, dan redt u geen hulpe, an kan geen steun u ophouden.

Dan is er maar één uitweg.

Dan moet tegenover dien golfslag van vloek en dood, Godzelf als de Bron van het leven n de Springader van eeuwige vreugde uw ziel n zich opnemen.

En dit is het wat David ervoer, en wat ieder rvaart als hij zeggen mag: In God is mijn oog vertrek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Een hoog dertreli.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's