GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN HERBERGBEZOEK.

X.

De koster zat in dat gezelschap wel wat vreemd rond te kijken, en zijn gezellin niet minder, doch hij wist geduld te oefenen. Gelukkig duurde dit niet lang, wijl de waard, op deze twee gasten minder gesteld, al spoedig vroeg, wat mijnheer bliefde.

Daar nu mijnheer geen jenever of zoo iets bhefde, gaf de kastelein hem niet onduidelijk te verstaan, dat hij dan hier niet terecht was; waarop de koster zei, dat hij kwam om den oud-gediende te spreken. De waard, die dezen laatste even graag behield, als hij den matigen vriend wel missen kon, deed toen de boodsehap aan den soldaat, in de hoop, dat men zoodoende 't eerst van de ongewenschte gasten zou verlost wezen. Dit echter viel tegen. Want de soldaat, zeer gevleid doordat men hem kwam raadplegen, beloofde, „zoo met een" te geven wat hem gevraagd werd, doch ging intusschen voort met zijn verhaal, dat nog al aanhield. Eindelijk kregen de wachtenden hun beurt, en vroeg de koster, of hij ook iets wist van Kees Janszoon Rijpe — zoo heette Geertje's vader — die te Amsterdam had gewoond en dienst had genomen, enz.

„Was 't niet zoo'n lange met een baard? " vroeg de soldaat, die al meer bier had gedronken dan goed was."

„Neen, hij had geen baard, " zei de koster. „Maar die kan hij dan wel aangeschaft hebben, " hernam de ander. „Ik heb toch wel den rechten voor. Heb je wel 'reis gehoord van „de dood van Yperen? ""

De koster had er nooit van gehoord, maar verscheiden gasten riepen: „Ja. ja!"

„Nu, dan zal ik je zeggen waar dat van daan komt, " ging de soldaat voort; „dan weet je meteen wat je weten wilt, vader. Dat Yperen, weet je, is zoo'n stad, daar verweg in 't zuiden van Vlaanderen, en daar lagen nu ook onze manschappen. Maar 't was zoo'n ongezond nest, dat ze der, den een voor den ander na, kwamen te crepeeren i). Verscheidene evenwel werden al gauw overgeplaatst, als ze er nog maar kort waren, anders waren ze ook om zeep gegaan. En als er dan weer een zoo bij ons kwam •— wij lagen verderop oostelijk — en hij zag er zoo wit uit als een doek, van de koorts, dan zeiden we: Daar heb je weer „de dood van Yperen." En nu kan ik je wel zeggen, dat die Rijpe, waar dat je van spreekt, ook in dat Yperen is beland, tenminste der gingen vijf lui uit Amsterdam heen, waar er geen een van is teruggekomen, zoover als ik weet. 'k Heb meen ik dien naam ook wel gehoord. Ik zou hem dus maar uitschrappen, zooals de dokter zei, als hij met de lijst rondging."

Geertje die oplettend geluisterd had, al begreep zij er niet alles van, gaf een schreeuw toen zij die woorden hoorde. Allen keken verbaasd op, en toen het meisje in tranen uitbarstte, en de koster zei: „'t Is haar vader, " was er een algemeene deelneming. Een der mannen, meenende dat zij flauw zou vallen, bestelde dadelijk een „hartsterking", te weten een glaasje brandewijn. Doch de koster was zoo wijs daarvoor te bedanken. Toen beproefden de mannen haar te troosten door wat appelen en andere smakelijke dingen te halen, zoodat zij ten slotte haar boezelaar vol had. Doch Geertje deed niet dan schreien, en lette nauwelijks op al wat rondom haar gebeurde, 't Kroegje liep nog voller, er kwam zelfs een heel groepje menschen voor de deur, om te hooren en te zien wat „ongeluk" er gebeurd was. De slimme kastelein, die nu begreep dat de twee gasten, die hij eerst wel had willen weg kijken, toch nog voordeel brachten, riep zijn vrouw, en deze nam toen Geerje meê naar boven en beproefde haar te troosten, terwijl de man beneden de handen vol had om al de nieuwsgierigen te bedienen.

Intusschen zette de soldaat zijn verhaal voort. En de koster hoorde hem nog vertellen, hoe hij en zijn kameraad gepensionneerd waren, wegens hun bekomen wonden, bij een uitval tegen de Franschen, en hoe hij, de spreker, der nog altijd aan labbereerde 2) en zoo meer. De koster echter voelde zich hier alminder op zijn gemak, en verdween om het nieuws thuis te gaan ver" tellen. Daar verscheen ook Geertje na een poos, thuisgebracht door de „wijnhuisvrouw" zelf, die verklaarde dat het meisje zoo dikwijls mocht terugkomen als zij maar wilde. Ze behoefde dan ook niet in den „drinkwinkel" te zitten, maar mocht gerust boven komen.

De koster, die van deze vriendelijkheid het zijne dacht, bedankte beleefd voor al de moeite, en vroeg wat hij schuldig was. Doch de juffrouw zei: „Niemendal; ik heb het uit liefde voor mijn evenmensch gedaan."

Toen moeder het droef verhaal vernam, was zij even als haar dochter, diep terneer geslagen. Had zij na de laatste brieven van haar man gehoopt, dezen nog eens weder te zien, daarop scheen nu alle kans verdwenen. Wel kon zij zonder groote zorgen leven, maar ten eerste was het in 't Gasthuis nu niet zoo aangenaam, dat zij er bij voorkeur wou blijven, en ten tweede zou Geertje toch niet altijd haar verzorgers tot last kunnen zijn, al verzekerde de koster dat zijn vrouw veel dienst van haar had.

Dit laatste nu was volkomen waar.

Want Geertje verstond het „braayen" in dubbelen zin, en was even goed in staat om in de avondschool als bij de bereiding van den maaltijd te helpen, wat de juffrouw natuurlijk zeer te stade kwam. 't Was gelukkig, dat de school niet veel kunst en wetenschap eischte, en eigenlijk des daags vooral diende om de jeugd voor onheilen te behoeden, thuis of op straat. Geertje toch was op leeren zoowel wat voor zich zelf als wat anderen betreft, minder gesteld, ten minste als 't hoofdwerk betrof, en niet wat met de handen vooral werd verricht.

De juffrouw had er op aangedrongen, dat Geertje, wier ouders Gereformeerd waren, doch die evenals deze weinig van God en Zijn gebod wist, zou beginnen met den Catechismus te leeren, en dan later de catechisatie bezoeken. Geertje echter had daar weinig lust toe. Het boek met den blauwen omslag en de groote Duitsche letters trok haar weinig aan. Wel stond vooraan een groote haan geteekend, als zinnebeeld der naarstigheid en er onder een vers om daartoe aan te sporen, maar noch de haan noch het vers werkten veel uit. Eerst zei Geertje dat zij de Duitsche letter niet kon lezen, en toen de juffrouw haar eindelijk die kunst geleerd had, bleef het toch geweldig sukkelen met de vragen, ook al werden voorloopig de teksten, die bij de antwoorden stonden, nog niet geleerd.

AAN VRAGERS.

Hoe komt men, vraagt „N", aan het gezegde: „Hij is er bekaaid afgekomen."

Zekerheid omtrent deze uitdrukking, die in sommiger ooren plat klinkt, durf ik niet geven. Wel weet ik, dat men oudtijds zei „een stad begaden" d. w. z. vernielen. Iemand begaden was: hem leelijk toetakelen. Dit begaden kon in de spreektaal heel gemakkelijk „begaaien" worden (net als braden „braaien", zijden „zijen") en dan weer htkaaien. Zoo zou dan wie er „bekaaid" afkomt, of wie bekaaid uitkomt, er toegetakeld afkomen, er bij verloren hebben, er leelijk aan toe zijn. En dit komt uit. Maar niet willende er zelf misschien bekaaid afkomen, geef ik dit gaarne voor beter.

i) Sterven.

2) Laboreeren d. i. er onder lijden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1899

De Heraut | 8 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1899

De Heraut | 8 Pagina's